WIDI Flashcards

1
Q

Kerninzicht

A

Wiskunde is een vak waarbij inzicht een grote rol speelt.

Inzichten in wiskundige essenties. Ook wel Big Ideas genoemd.

Worden niet niet lineair en stapsgewijs verworven maar cyclisch en spongsgewijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leerlijnen

A

Geven globaal aan langs welke lijn leerlingen kerninzichten en bijbehorende begrippen en vaardigheden kunnen verwerven.

Het is belangrijk kerninzichten en leerlijnen als een samenhangend geheel te leren kennen, omdat die kennis houvast geeft bij het plannen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kerndoelen

A

Streefdoelen, die aangeven waarop basisscholen zich moeten richten bij het ontwikkelen van hun leerlingen.

Kerndoel 23 t/m 33 zijn opgesteld voor het reken en wiskunde onderwijs.

De doelen zijn ruim gedefinieerd omdat scholen zelf mogen bepalen hoe de kerndoelen binnen bereik komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kerndoel 23

A

De leerlingen leren wiskundetaal gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kerndoel 24

A

De leerlingen leren praktische en formele reken-wiskunde problemen op te lossen en redeneringen helder weer te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kerndoel 25

A

De leerlingen leren aanpakken bij het oplossen van reken-wiskundeproblemen te onderbouwen en leren oplossingen te beoordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kerndoel 26

A

De leerlingen leren structuur en samenhang van aantallen, gehele getallen, komma getallen, breuken, procenten, en verhoudingen op hoofdlijnen te doorzien en er in praktische situaties mee te rekenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kerndoel 27

A

De leerlingen leren de basisbewerkingen met gehele getallen in elk geval tot 100 snel uit het hoofd uitvoeren, waarbij optellen en aftrekken tot 20 en de tafels van buiten gekend zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kerndoel 28

A

De leerlingen leren schattend tellen en rekenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kerndoel 29

A

De leerlingen leren handig optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kerndoel 30

A

De leerlingen leren schriftelijk optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen volgens meer of minder verkorte standaard procedures.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kerndoel 31

A

De leerling leert de rekenmachine met inzicht gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kerndoel 32

A

De leerlingen leren eenvoudige meetkundige problemen op te lossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kerndoel 33

A

De leerlingen leren meten en leren rekenen met eenheden en maten, zoals bij tijd, geld, lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, snelheid en temperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

decimaal positioneel getalsysteem

A

het efficiënt is om aantallen te bundelen in bundels van tien, honderd, duizend enzovoort (kerninzicht tientallige bundeling)

de waarde van een cijfer in een getal afhangt van de plaats waar het cijfer staat (kerninzicht plaatswaarde of positiewaarde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

getalfuncties

A

Hoeveelheidsgetallen: het gaat om de hoeveelheid of kardinale functie.

Telgetallen: het gaat om de volgorde of ordinale functie, de getallen waarmee je telt. Ook: bladzijde 5, huisnummer 37.

Meetgetallen: zijn resultaten van een meting: 7 meter, 3 kilogram, 2 jaar.

Naamgetallen: zijn getallen die als het ware een naam aangeven, zoals bij ‘bus 15’.

Rekengetallen: zijn (abstracte) getallen om mee te rekenen, zoals in: 5 + 3 = 8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Getalbeelden

A

zijn mentale voorstellingen, plaatjes, van getallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Tientallige bundeling

A

Bij het tellen van grotere hoeveelheden is het handig om te bundelen, om groepjes te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Positiewaarde

A

Bij het schrijven van getallen moet je weten dat de plaats waarop een cijfer staat bepalend is voor de waarde die het heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Leerlijn tientallig stelsel

A

Bij het vertrouwd raken met ons decimaal positioneel getalsysteem, start je met het principe van de bundeling. Als het gaat om getallen tot 100 (meestal groep 4) komt daarnaast aandacht voor plaatswaarde aan de orde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de 4 domeinen bij de referentieniveaus voor rekenen-wiskunde

A

Getallen
Verhoudingen
Meten en meetkunde
Verbanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke 3 onderdelen worden beschreven bij elk domein

A

notatie, taal en betekenis, waarbij het gaat om de uitspraak, schrijfwijze en betekenis van getallen, symbolen en relaties en om het gebruik van wiskundetaal.

met elkaar in verband brengen, waarbij het gaat om het verband tussen begrippen, notaties, getallen en dagelijks spraakgebruik.

gebruiken, waarbij het erom gaat rekenkundige vaardigheden in te zetten bij het oplossen van problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Schematisch niveau,
schematiseren

A

Wordt gebruik gemaakt van een schematische voorstelling van de situatie of van een model dat goed past bij de situatie. (kinderen gebruiken vaak tekenen)

In het reken-wiskunde onderwijs wordt schematisering beschouwd als een representatie (symbolische weergave) van de wereld van het kind.

Schematiseringen zijn bijvoorbeeld: tabellen, modellen, (bouw) tekeningen en verhalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Formeel rekenen

A

een wiskundige vertaling van een situatie, die weer op meerdere situaties van toepassing kan zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Concreet niveau

A

Hierbij wordt vaak gebruikgemaakt van voor kinderen concrete situaties of materialen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

De eerste vier bewerkingen, ook wel operaties genoemd, zijn:

A

optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en
delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q
  1. Kerninzicht synchroon tellen
A

bij het tellen van een aantal voorwerpen het opzeggen van de telrij gelijk loopt met het aanwijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q
  1. kerninzicht resultatief tellen
A

het laatste getal bij tellen van een aantal objecten de hoeveelheid aanduidt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q
  1. kerninzicht representeren
A

je hoeveelheden kunt representeren met behulp van materialen, schema’s en
cijfersymbolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q
  1. kerninzicht tientallige bundeling
A

het efficiënt is om aantallen te bundelen in bundels van tien, honderd, duizend, enzovoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q
  1. kerninzicht plaatswaarde
A

de waarde van een cijfer in een getal afhangt van de plaats waar het cijfer staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q
  1. kerninzicht optellen
A

er sprake is van optellen in situaties waarbij hoeveelheden worden samengevoegd of waar sprongen vooruit worden gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q
  1. kerninzicht aftrekken
A

er sprake is van aftrekken in situaties waar het gaat om verschil bepalen, eraf halen of aanvullen van aantallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q
  1. kerninzicht inverse optellen aftrekken
A

de bewerkingen optellen en aftrekken elkaars inverse zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q
  1. kerninzicht vermenigvuldigen
A

er sprake is van vermenigvuldigen in situaties waarbij het gaat om herhaald optellen van dezelfde hoeveelheid, het maken van gelijke sprongen of van een rechthoekstructuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q
  1. kerninzicht delen
A

er sprake is van delen in situaties die betrekking hebben op herhaald aftrekken van eenzelfde hoeveelheid of het één voor één verdelen van een hoeveelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q
  1. kerninzicht vermenigvuldigen delen
A

de bewerkingen vermenigvuldigen en delen elkaars inverse zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

horizontaal mathematiseren

A

De formele optelsom is de wiskundige ‘vertaling’ van verschillende situaties.
Die activiteit van vertalen wordt wel horizontaal mathematiseren genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

De uitkomst van een aftrekking noem je

A

‘verschil’

40
Q

De uitkomst van een optelling heet

A

‘som’

41
Q

De uitkomst van een vermenigvuldiging

A

‘product’

42
Q

De uitkomst van een deling heet

A

‘quotiënt’

43
Q

op-vermenigvuldigen

A

Manier van deelsom oplossen:

1700:4=

10 X 4= 40
100 X 4 = 400
200 X 4 = 800
300 X 4 = 1200
400 X 4 = 1600
20 X 4 = 80
5 X 4 = 20

425

44
Q

Commutatieve eigenschap

A

De verwisseleigenschap van het optellen en vermenigvuldigen. Een optelsom mag je altijd omdraaien.

45
Q

Associatieve eigenschap

A

Wanneer men getallen in een bewerking in een andere volgorde mag afwerken, omdat de uitkomst daardoor niet verandert.

Dit geldt voor de bewerkingen optellen en vermenigvuldigen

46
Q

Distributieve eigenschap

A

Verdeel eigenschap.
Dit geldt voor vermenigvuldigen en delen.

12 X 7 = 10 X 7 + 2 X 7

47
Q

Groepjesmodel

A

Bijvoorbeeld plaatjes van zakken met de zelfde hoeveelheid appels

48
Q

Lijnmodel

A

Sprongen op de getallenlijn

49
Q

Rechthoekmodel

A

Rechthoek met vakjes of tegels

50
Q
  1. kerninzicht handig rekenen
A

je berekeningen in bepaalde gevallen efficiënt kunt uitvoeren door gebruik te maken van getalrelaties en eigenschappen van bewerkingen

51
Q
  1. kerninzicht schattend rekenen
A

je een globale uitkomst kunt bepalen door te werken met afgeronde getallen

52
Q
  1. kerninzicht standaardprocedures
A

je getallen kunt bewerken via standaardprocedures, die ontstaan door maximale, schematische verkorting van rekenaanpakken

53
Q
  1. kerninzicht vergelijking tussen grootheden (verhoudingen)
A

een verhouding een vergelijking aangeeft van aantallen, die naar voren komen in getalsmatige, meet- of meetkundige aspecten van een situatie

54
Q
  1. kerninzicht gelijkwaardige getallenparen (verhoudingen)
A

een verhouding een relatief begrip is en een eindeloze reeks van gelijkwaardige getallenparen vertegenwoordigt

55
Q

Externe verhoudingen

A

Bij de meeste verhoudingsproblemen zijn verschillende grootheden in het geding, bijvoorbeeld afstand en tijd. Dit noemen we externe verhoudingen.

56
Q

Interne verhouding

A

Een interne verhouding is een verhouding binnen dezelfde grootheid.

57
Q

Waarom is inzicht in verhoudingen belangrijk

A

Dit heeft te maken met de rol die het denken in verhoudingen speelt in het leven van alledag.

Redeneren en rekenen met evenredige verbanden legt de basis voor het inzicht in breuken, procenten en kommagetallen en de samenhang daartussen.

58
Q
  1. Kerninzicht breuken in verdeel- en meetsituaties
A

breuken ontstaan uit verdeelsituaties en meetsituaties

59
Q
  1. kerninzicht breuk als verhouding
A

breuken een verhouding van twee getallen weergeven

60
Q

Cirkel Model

A

cirkelmodel is van oudsher één van de meest bekende modellen om breuken weer te geven. De cirkel voldoet uitstekend als grafisch model, omdat het in één oogopslag de gegevensverdeling weergeeft.

MAAR de cirkel voldoet niet als denkmodel en verliest zijn bruikbaarheid bij samengestelde breuken.

61
Q
  1. kerninzicht decimale structuur
A

kommagetallen een decimale structuur hebben

62
Q

Leerlijn kommagetallen

A

De basis voor het leren werken met kommagetallen ligt in het inzicht in gewone breuken. Daarom komen kommagetallen pas vanaf groep 6 aan de orde.

63
Q
  1. kerninzicht decimale verfijning
A

met kommagetallen eindeloos kan worden verfijnd met de factor 10 en dat het aantal decimalen bij meetgetallen de nauwkeurigheid van de maat aangeeft

64
Q
  1. kerninzicht gestandaardiseerde verhouding
A

procenten een gestandaardiseerde verhouding weergeven, waarbij het totaal op honderd is gesteld

65
Q
  1. Kerninzicht percentage als deel/geheel verhouding
A

een percentage een deel-geheelverhouding bepaalt en een relatief getal is

66
Q

procentenasymmetrie:

A

Het berekenen van procenten gedraagt zich niet symmetrisch. Dat heeft te maken met het grondgetal.

het percentuele verschil is ‘asymmetrisch’.

Het rekenen met procenten is een handige manier om deel-geheelverhoudingen snel te kunnen vergelijken.

67
Q

Bruikbare modellen voor procenten zijn:

A

procentenstrook

dubbele getallenlijn

verhoudingstabel

cirkeldiagram

68
Q
  1. Kerninzicht grootheden kwantificeren
A

je grootheden kunt kwantificeren om situaties in de omgeving te beschrijven

69
Q
  1. Kerninzicht effectiviteit van standaardmaten
A

het effectief is om standaardmaten te gebruiken

70
Q
  1. Kerninzicht verfijning en nauwkeurig meten
A

verfijning van maten leidt tot nauwkeuriger meten

71
Q
  1. Metriek stelsel
A

relaties tussen metrische maten kunnen worden herleid in machten van tien

72
Q

meten

A

is in feite het afpassen met een maat.

73
Q

kwantificeren

A

Maten worden gekwantificeerd (van een getal voorzien) door af te passen en vervolgens na te gaan hoe vaak is afgepast

Door het afpassen met een maat, kun je een getal aan de grootheid toekennen.

Dit heet kwantificeren.

Om te kwantificeren heb je een maateenheid of maat nodig.

74
Q

ordenen

A

Verschillende objecten op basis van een criteria op volgorde leggen

75
Q
  1. kerninzicht meetkundige eigenschappen
A

voorwerpen zijn te onderscheiden met behulp van hun meetkundige eigenschappen, zoals hoekpunten, lijnen en vlakken, al of niet regelmatig

76
Q
  1. kerninzicht perspectief en viseerlijnen
A

je objecten kunt zien vanuit een verschillend perspectief

77
Q
  1. kerninzicht schuiven, spiegelen en roteren
A

je een voorwerp – ook denkbeeldig – kunt verschuiven, spiegelen of roteren

78
Q
  1. kerninzicht plaats bepalen
A

eenduidige afspraken gemaakt kunnen worden over de plaats van een punt (voorwerp) in de ruimte

79
Q
  1. Kerninzicht ordenen en ontwerpen
A

je verbanden tussen grote hoeveelheden data schematisch in beeld kunt brengen

80
Q
  1. kerninzicht analyseren en interpreteren
A

schema’s je de mogelijkheid bieden te redeneren over verbanden.
We vatten dit op als een kerninzicht met twee aspecten.

81
Q

Model, (denkmodel)

A

een tekening of een schema dat kan helpen bij het oplossen van een wiskundig probleem.

Het model moet relatief eenvoudig zijn, zodat je het makkelijk in je hoofd kunt oproepen als je het nodig hebt.

Het model moet de wiskundige structuur visualiseren.

82
Q

Visualiseren

A

Een wiskundige structuur met een model weergeven

83
Q

generaliseren

A

een wiskundige activiteit waarbij men na het doen van eerdere ontdekkingen rondom een probleem een structuur ziet of regelmaat herkent en op grond daarvan een algemeen geldende uitspraak durft te doen over een probleem.

84
Q

Instrumenteel begrijpen

A

komt tot uitdrukking als leerlingen opgaven maken waarbij standaardoplossingen (procedures, regels, algoritmen als bijv. cijferen) worden gebruikt.

85
Q

Relationeel begrip

A

wordt zichtbaar als een leerling vanuit eigen, aanwezige kennis, flexibel en betekenisvol een eigen oplossing vindt voor een opgave, ook als die voortkomt uit een onbekende context.

86
Q

reproductieve transfer

A

Denk aan reproduceren

Slaat op eenvoudig, herhaald gebruik van eerder geleerde kennis.

Het gaat dan om nuttige, ook alledaagse toepassingen, maar beperkt zich vaak tot simpele regels en procedures.

87
Q

productieve transfer of transformatie

A

Hierbij moet je denken aan het verder exploreren van aanwezige kennis en vaardigheden.

Leerlingen bij wie productieve transfer ontstaat, kenmerken zich door een zekere mate van flexibiliteit van denken, die mogelijk wordt gemaakt door reflectie op hun denken en handelen.

88
Q

Structurerend rekenen

A
89
Q

context gebonden tellen

A

Bijvoorbeeld tellen bij een spel ganzenborden

90
Q

object gebonden tellen

A

het tellen van een aantal voorwerpen, zonder dat voor het kind duidelijk is waarom er geteld wordt.

91
Q

Mathematiseren

A

Mathematiseren betekent dat je een situatie (tekening of verhaal) kunt omzetten naar wiskundetaal (een formele somnotatie).

92
Q

Mathematiseren vanuit een betekenisvolle realiteit

A

Zorg ervoor dat de kinderen tijdens het beoefenen van wiskunde snappen waar ze mee bezig zijn, dat ze zich realiseren wat ze doen. Eerder brachten we dit ook in verband met cognitieve veiligheid bieden aan kinderen. Daarvoor heb je niet alleen een betekenisvol, aansprekend onderwerp nodig, maar vooral ook een betekenisvolle, wiskundige opdracht op het niveau van het kind.

93
Q

Moduleren en Formaliseren

A

De stap van dichtbij het kind (informeel) naar de wiskunde zoals een wiskundige die beoefent (formeel), is nog niet zo 1-2-3 gezet. Het proces van formaliseren, zoals dit ook wel wordt genoemd, vraagt om tijd en om een zorgvuldige opbouw met een betekenisvolle tussenstap. Het gebruik van een model (modelleren) vormt als het ware deze tussenstap, het opstapje naar hogere wiskunde.

94
Q

Ruimte voor eigen inbreng van de leerling

A

Geef kinderen ruimte om zelf na te denken. Wat ze zelf bedenken, snappen ze beter en onthouden ze beter. Het voordeel daarvan is dat je als leerkracht beter weet hoe de kinderen rekenen en wiskundig redeneren en dat je dan dus beter kunt aansluiten bij wat ze nodig hebben in hun leerproces. Hé, alweer die veiligheid!

95
Q

Interactie en Reflectie

A

Wiskunde leer je door samen erover te praten en samen eraan te werken. Nadenken over je eigen manier van oplossen krijgt meer diepgang als je de manier van een ander met die van jou kan vergelijken. Zo kom je tot een hoger niveau van wiskunde. In je eentje is het veel moeilijker om dat niveau te bereiken.

96
Q

Ruimte voor eigen inbreng van de leerling

A

Geef kinderen ruimte om zelf na te denken. Wat ze zelf bedenken, snappen ze beter en onthouden ze beter. Het voordeel daarvan is dat je als leerkracht beter weet hoe de kinderen rekenen en wiskundig redeneren en dat je dan dus beter kunt aansluiten bij wat ze nodig hebben in hun leerproces. Hé, alweer die veiligheid!