Pedagogische didactisch begeleiden Flashcards

1
Q

Ontwikkeling als proces wordt beïnvloed door?

A
  • Biologische factoren: groei en rijping
  • Psychologische factoren: aanleg en persoonlijkheid
  • Omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rijping of Rijpingsproces

A

Dat je ergens naartoe groeit.
Jean Jacques Rousseau
Rijping kun je niet versnellen, maar heeft wel stimulans nodig van de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Behaviorisme

A

Mens is een onbeschreven blad (tabula rase John Lock)
Leren vindt plaats door het effect dat gedrag heeft (Pavlov en Watson)
Nieuw, gewenst gedrag wordt geleerd door het gedrag te bekrachtigen en ongewenst gedrag afleren door negeren (Skinner)
Sociaal leren en model leren (Bandura)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Interactionisme

A

Nurture EN Nature (niet of)
Aanleg EN Omgeving
Zone van actuele ontwikkeling en zone van naaste ontwikkeling (Vigotski)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontwikkelaspecten

A

Lichamelijke ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling
Creatieve ontwikkeling
Sociaal-emotionele ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voorwaarden voor ontwikkeling

A

Veiligheid en Vertrouwen
Verbaal en Non-verbaal contact
Stimulerende omgeving
Ruimte en gelegenheid om te spelen en te leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Groepsvorming fases

A

Forming, Storming, Norming, Performing, Reforming of Adjourning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De vertrouwensrelatie bestaat uit:

A

Echtheid
Acceptatie
Waardering
Empathisch handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Self Determination Theory
van Ryan en Deci

A

Competentie
Relatie
Autonomy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rollen binnen de groep

A

Positief: Gezagdrager, Sociaal Werker, Organisator, Verkenner, Volger, Appelland, Joker

Negatief: Dictator, Intrigant, Meeloper, Zondebok

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Normen

A

Ongeschreven regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarden

A

Opvattingen over wat je de moeite waard vindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Basis ingrediënten van een positieve groep

A

Veiligheid
Invloed
Persoonlijk Contact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cyclus voor doelgericht onderwijs ontwerpen

A

Doelen stellen
Leeractiviteiten ontwerpen
Leeractiviteiten organiseren
Leeractiviteiten begeleiden
Evalueren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Soorten opbrengsten (doelen)

A

Kennis
Vaardigheden
Attitude
Ontwikkeling als persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Activiteit gericht onderwijs

A

Het accent ligt op “leuke activiteiten” en op de vraag of de leerlingen goed bezig zijn en gemotiveerd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Doelgericht onderwijs

A

Het accent ligt op het behalen van belangrijke doelen door leerlingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Activiteit gericht onderwijs in fases:

A

Startfase: Wat vinden de leerlingen leuk?
Focus: Zijn leerlingen betrokken bij de activiteit?
Proces: Zijn de leerlingen lekker bezig? Worden de activiteiten goed uitgevoerd?
Evaluatie: Hebben de leerlingen goed gewerkt?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Doelgericht onderwijs in fases:

A

Startfase:
Wat is belangrijk voor de leerlingen om te leren?

Focus:
Zijn de leerlingen met de juiste inhoud en onderwijsactiviteiten bezig?

Proces:
Hoe voeren leerlingen de activiteiten uit? Leiden de activiteiten tot de beoogde resultaten?

Evaluatie:
Zijn de beoogde doelen bereikt?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Activiteit gerichte opstart kans op

A

Vergroot de kans op extrinsieke motivatie, het afraffelen van werk en afkijken, en leidt uiteindelijk tot oppervlakkig leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Doelgerichte opstart kans op

A

intrinsieke motivatie, ontwikkeling en metacognitie groot. Dit leidt uiteindelijk tot diepgaand leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Onderwijs functies volgens Biesta (2012)

A

Kwalificatie: Het verwerven van kennis en vaardigheden gericht op vervolgonderwijs en beroep.
Socialisatie: Voorbereiden op de toekomstige rol in de maatschappij, politiek en samenleving.
Subjectivering: Persoonsvorming tot een autonoom en zelfstandig persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Burgerschapsonderwijs

A

De ontwikkeling van leerlingen tot democratische burgers staat centraal
Drie basiswaarden:
vrijheid, gelijkheid en solidariteit.

Vrijheid, gelijkheid en broederschap(Frans:liberté, égalité, fraternité)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Doel

A

Wat wil je op korte termijn bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Leerdoel

A

Wat wil je op de langere termijn bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Criteria voor het opstellen van leerdoelen

A

-Zijn ze transparant en duidelijk
-Zijn ze afgestemd op de beginsituatie van de leerling
-Liggen ze net iets hoger dan het eigen kunnen van de leerlingen
-Bevatten ze succescriteria en zijn ze meetbaar of merkbaar
-Zijn ze uitdagend voor leerlingen
-Worden gecommuniceerd met de leerlingen, inclusief succescriteria
-Worden door leerlingen (h)erkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Ebbinghause Forgetting Curve

A

direct 100% retentie
20 min 58% retentie
1 uur 44% retentie
9 uur 36% retentie
1 dag 33% retentie
2 dag 28% retentie
6 dag 25% retentie
31 dag 21% retentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Ontwikkelingsgebieden
(Van Beemen & Beckerman, 2018)

A

Identiteitsontwikkeling:

Lichamelijke ontwikkeling
Sociale ontwikkeling
Emotionele ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling
Taalontwikkeling
Creatieve ontwikkeling
Morele ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Lichamelijke ontwikkeling

A

Grote (grove) motoriek, voortbeweging en coördinatie van het gehele lichaam en de ledematen als geheel.

Kleine (fijne) motoriek, de handfunctie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Cognitieve ontwikkeling

A

Ontwikkeling van het denken, de waarneming en de fantasie

Intelligentie en geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Het stadiummodel van Piaget (1896 – 1980)

A

Kinderen zien de wereld anders dan volwassenen

Piagets stadiummodel toont vaste volgorde waarin kinderen stadia van denken doorlopen

Sensomotorische stadium 0-2 jaar
Pre-operationele stadium 2-6 jaar
Concreet operationele stadium 6-12 jaar
Formeel operationele stadium Vanaf 12 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Adaptatie:

A

aanpassing van denkschema’s om de wereld te begrijpen:
Assimilatie
Accommodatie

Organisatie gericht op quilibrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Assimilatie

A

het incorporeren van nieuwe waarnemingsconcepten in een bestaand handelingsschema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Accommodatie

A

is het aanpassen van bestaande kennis of vaardigheden in nieuwe situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Sensomotorische stadium (0-2 jaar)

A

Koppeling van zintuiglijke ervaringen aan fysieke acties

Kenmerken:
Objectpermanentie ontwikkelt zich rond het 1e jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Pre-operationele stadium (2-6 jaar)

A

Snelle ontwikkeling denken en taal
Representaties in symbolen en tekens (woorden)

Kenmerken:
Animisme
Denken is egocentrisch
Denken is gecentreerd en irreversibel (conservatieproef)
Magisch denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Animisme

A

Verwijst naar het feit dat jonge kinderen heel vaak denken dat voorwerpen en dieren dezelfde gedachten en gevoelens kunnen hebben als zijzelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Concreet operationele stadium (6-12 jaar)

A

Logisch en systematisch denken in concrete situaties
Kenmerken:
Begrijpt reversibiliteit: 2+2= 4 4=2+2
Redeneren a.d.h.v. meerdere aspecten
Succes op conservatietests
Kan een plan van aanpak maken in concrete situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Formeel operationele stadium (vanaf 12 jr)

A

Abstract en hypothetisch denkvermogen

Kenmerken:
Logisch redeneren in abstracte situaties
Systematisch denken (plan van aanpak)
Hypothetisch redeneren (stel dat…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Kritiek op stadiummodel

A

Stapsgewijze sprongen
Strikte leeftijdsgrenzen
Onderschatting kinderen
Invloed sociale wereld op cognitie
Gebaseerd op observatie eigen kinderen
(Culturele) context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Sociale ontwikkeling algemeen van 4 tot boven 11 in 3 fasen.

A

De ontwikkeling van het individu in relatie met zijn omgeving: omgaan met anderen
Piaget: drie niveaus van perspectief nemen:
4-6 jaar: egocentrisme: geen perspectief nemen
7-10 jaar: zich verplaatsen in een motief van een ander
11 < jaar: zich verplaatsen in het perspectief van de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Sociaal emotionele ontwikkeling: 4-6 jaar
kleuters

A

Driftleven
Angst
Agressie (instrumenteel en vijandig)
Gehechtheid
Fantasie (animitisch en magisch denken)
Besef van eigen ik (beschreven met uiterlijk waarneembare kenmerken)
Initiatief versus schuldgevoelens (Erikson)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Sociaal emotionele ontwikkeling: 6-9 jaar

A

Zelfbeeld en zelfbeschrijving
Attribueren
Gezin
Vriendschappen gebaseerd op loyaliteit en wederzijdse steun
Regels van de omgeving
IJver versus minderwaardigheid (Erikson)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Sociaal emotionele ontwikkeling: 9-12 jaar

A

Beter omgaan met emoties
Omgaan met reëel geweld
Vergelijken met anderen
Erbij willen horen en groot willen zijn
Groepsdruk
Grotere zelfstandigheid
Grenzen stellen, regels handhaven in overleg en met commentaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Morele ontwikkeling: Kohlberg

A

Drie niveaus:
1. Pre conventioneel
Goed is wat niet bestraft wordt
Voor wat hoort wat
2. Conventioneel
Goed is wat het systeem van je vraagt
Goed is gehoorzaamheid aan de wet
3. Post conventioneel
Goed is wat het grootste geluk voor het grootste aantal mensen biedt
Goed is wat goed is naar eigen verantwoordelijkheid met oog voor het individu en de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Bevorderen Morele ontwikkeling door de leerkracht

A

Zorg voor een veilig pedagogisch klimaat
Ondersteun het groepsgevoel: wij zorgen voor elkaar
Let op je eigen gedrag: wees je bewust dat je een voorbeeld bent
Houd rekening met wat er bij kinderen (thuis) speelt; ken alle kinderen
Stimuleer een positief zelfbeeld
Help kinderen zich te verplaatsen in elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Denkniveaus (Niet perse hiërarchisch)

A

Onthouden
Begrijpen
Toepassen
Analyseren
Evalueren
Creëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Onthouden

A

Van feiten zonder begrip.
Kan eerder geleerde kennis ophalen door zich feiten, termen, basisbegrippen en antwoorden te herinneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Begrijpen

A

Begrijpen van informatie door het terug te halen uit de tekst.
Heeft een basis aan feiten en ideeën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Toepassen

A

Toepassen van het geleerde in een nieuwe situatie.
Problemen oplossen door op een andere manier kennis, feiten, technieken en regels toe te passen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Analyseren

A

Onderzoeken en analyseren van informatie door motieven en oorzaken te identificeren; conclusies te trekken en bewijzen te vinden ter ondersteuning van bevindingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Evalueren

A

Het presenteren en verdedigen van meningen door informatie, geldigheid van ideeën of kwaliteit van werk te evalueren op basis van een reeks van criteria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Creëren

A

Creëren van iets nieuws. Op een andere manier informatie verzamelen door elementen te combineren of alternatieve oplossingen te bedenken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Goed leraarschap

A

Mentale houding:

  • Alertheid
  • Emotionele objectiviteit
    (Marzano, 2014)
  • Sensitiviteit (opmerken van signalen)
  • Responsiviteit (reageren met pedagogische tact)

(Bakx (2015).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

De empathieschaal leerkracht
Leavers

A

Niveau 1: afwijzing
Niveau 2: tekort doen
Niveau 3: meevoelen maar eigen agenda
Niveau 4: de leerkracht luistert

Laevers (2006, p. 292-293)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Basisbegrippen empathie: Rogers en Gordon

A

Basis is rood.
Ontvankelijkheid en gelijkheid
Als het je niet kan interesseren, het verhaal van het kind, ga je ook het gesprek niet aan.

De driehoek zijn gewoon 3 begrippen. Echtheid niet per se bovenaan.

In: Woltjer en Janssens (2014)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Doelen achter storend gedrag

A

Aandacht vragen
Krijgen van macht
Nemen van wraak
Vertonen van onvermogen

Cassel & Dreikurs (2001)

58
Q

Wat kan je hier nu mee?
Betreft de reden van verstorend gedrag. Aandacht, Macht, Wraak, Wanhoop/Verslagenheid

A

Observeer het gedrag in detail
Wees psychologisch gevoelig voor je eigen reacties op het gedrag
Confronteer het kind met de vier doelen
Neem nota van de herkenningsreflex
Pas de juiste correctieve procedures toe

Alleen doen als het gedrag structureel is! Een kind (of leerkracht) kan ook gewoon een slechte dag hebben

Cassel & Dreikurs (2001)

59
Q

HOTS

A

Higher Order Thinking Skills

60
Q

Kerninzichten breinleren

A

Voor leren is zuurstof en brandstof nodig
Hersenen zijn plastisch en dat vormt de basis voor leren
Herhaling is noodzakelijk  Spacing effect/spaced learning
Het benutten van meerdere zintuigen bevordert het leren  Dual coding
Leren samen met anderen is effectiever  Coöperatief leren
Het benutten van het onbewuste geeft extra leereffect  Slaap/nachtrust
Emoties spelen een hoofdrol bij leren
Profiteer van de associatieve kracht van het brein  Leg verbanden
Leren gaat beter met een doel
Kennis over de werking van het brein stimuleert het leren

61
Q

Leren tot 7 jaar

A

Spelenderwijs ontdekken
Sensomotoriek
Interactie met de omgeving
Stimuleren
Spontaan ontwikkelen door spel en taal

62
Q

Leren na 7 jaar

A

Stabiliseren en versterken van verbindingen
Basisvoorwaarden zijn aanwezig om te leren lezen, rekenen en schrijven
Meer gestructureerde aanpak nodig
Meer leerkrachtgericht aanpak

63
Q

Waarom Bloom

A

Leerlingen doen gewoon mee met de rest van de klas
Veel verrijkingswerk doet geen aanspraak op hogere orde denken (!)
Wrijvingsmomenten tijdens het leren
Eenvoudig te integreren in je les

64
Q

Lage orde vragen (eenvoudige taal&denkfuncties):

A

opsommingen, benoemen en beschrijven

65
Q

Hogere orde vragen (complexe taal&denkfuncties):

A

Vergelijken, tegenstelling, ordenen, oorzaak-gevolg, middel-doel, voorwaardenlijk relaties, uitleg vragen en geven, redeneren, argumenteren, generaliseren, voorspellen, problemen bespreken en oplossingen vinden, verduidelijking vragen en geven, navragen, samenvatten, concluderen

66
Q

Cyclus Onderwijs Ontwerpen

A

Beginsituatie bepalen
Doelen stellen
Leertheorieën
Lesmodellen
Begeleiden/feedback
Evalueren/toetsen

67
Q

Feedback

A

Het instrument dat leerkrachten in handen hebben om de verzamelde informatie over het leren van leerlingen om te zetten in zinvolle adviezen om het leren te verbeteren.
(Hattie & Timperly, 2007)

68
Q

Drie soorten Feedback

A

Feed up - Waar ga ik naartoe
Feed back - Hoe gaat het nu
Feed forward- Hoe ga ik verder

69
Q

4 niveaus van Feedback

A

Taak niveau - Is het werk correct.
Proces niveau - Het proces waarmee het werk is uitgevoerd.
Zelfregulerend niveau - Zelfvertrouwen om verder te gaan met het werk.
Persoons niveau - Goed gedaan.

70
Q

Positieve psychologie

A

Welbevinden

Leren en ontwikkelen gaat makkelijker wanneer er positieve emoties in het spel zijn.

Feedback speelt een belangrijke rol: feedback op gedrag en niet de persoon.

Bannink(2013)en Voerman (2014) in Bakx (2015), p.55

71
Q

Waarom evalueren?

A

Zodat je weet of leerlingen de stof beheersen (summatief).
Zodat je weet of het leerproces moet worden bijgestuurd (formatief).
Zodat de leerling inzicht krijgt in zijn ontwikkeling (zowel summatief als formatief).

72
Q

Voor- en nadelen van cijfers geven

A

Voordelen
Motiveert de student tot presteren
Beloning voor inzet
Geeft informatie aan ouders en anderen over de voortgang leerlingen

Nadelen
Cijfers zijn in essentie betekenisloos
Educatief gezien onbelangrijk
Onnodig
Kwetsend

73
Q

Waarmee en hoe evalueren?

A

Diverse evaluatievormen en – instrumenten:
Zie ook tabel 7.3 (Bakx, Ros & Bolhuis, 2017, p.198)
Toetsen
Portfolio
Mini-les
Demonstraties
Presentaties
Vragen laten beantwoorden
Etc.

74
Q

Beginsituatie in kaart brengen kan door:

A

Doelgroepenanalyse
Contextanalyse
Domein analyse

75
Q

Overzicht leertheorieën

A

Rijping
Behaviorisme
Cognitivisme
(Sociaal) Constructivisme

76
Q

Rijping - Rousseau (1712-1778)

A

Mens is van nature goed (positivisme)
Aangeboren talenten
Groeien en rijpen
Voorwaarden scheppen
Gevoelige periodes

77
Q

IKA

A

Inleiding
Kern
Afsluiting

78
Q

Activerende directe instructie

A

Terugblik
Oriëntatie
Uitleg
Begeleide inoefening
Zelfstandige verwerking
Evaluatie
Terug- en vooruitblik

79
Q

Je start elke les met een pakkende inleiding
WAAROM?

A

Zorg voor dopamine-aanmaak in het brein
positieve gevoelens – emoties
voelt als een beloning
geeft energie
motiveert
betere concentratie
wekt nieuwsgierigheid op

Focus richting het doel

Elaboratie stimuleren: brein activeren en ophalen van voorkennis

80
Q

Je start elke les met een pakkende inleiding
HOE?

A

Anekdote
Teacher-in-role
Verhaal
Bewegen (wel met het doel)
Grapje
Vragen stellen
Filmpje
Uitdaging
Opdrachtje
Materialen
Quizvormen met vragen van vorige les
Iets geks / verrassends doen

81
Q

Didactische werkvormen

A
  • Instructievormen: doceren, vertellen, voorlezen, excursies, demonstreren, vertonen van een videofragment, film, educatief programma, presentatie
  • Interactievormen: klassengesprek, kringgesprek, onderwijsleergesprek, vragen stellen, brainstormen,discussievormen..
  • Opdrachtvormen: huiswerk, werkstuk, spreekbeurt, boekbespreking, posters maken, practicum…
  • Samenwerkingsvormen /coöperatief leren: samen leren, groepswerk, projectwerk,
  • Spelvormen: poppen(kast)spel, rollenspel, leerspel (kwartet, ganzenbord, …) …
82
Q

Leeractiviteiten

A

Leeractiviteiten hebben direct te maken met de gekozen didactische werkvorm.

De kinderen leren door het uitvoeren vanleeractiviteiten.

Leeractiviteiten:luisteren, lezen, schrijven, tekenen, onderzoeken, presenteren, dramatiseren, samenwerken, enzovoort.

83
Q

Maslow
G-cultuur

A

Primaire behoeften
Zekerheid
Acceptatie
Erkenning
Zelfontplooiing

84
Q

Pinto
F-cultuur

A

Primaire behoeften
Behagen groep
Goede naam
Eer

85
Q

Een groep

A

Regelmatige directe omgang
Gezamenlijke identiteit
Gedrag wordt beïnvloed door waarden en normen van alle deelnemers
Wederzijdse afhankelijkheid om gezamenlijke doelen te bereiken.

86
Q

Groepsdynamiek

A

De leer van de veranderingen die zich in een groep voordoen
en van de oorzaken daarvan.

87
Q

Groepsdynamiek in de klas

A

Kinderen gedragen zich alleen anders dan in een groep.

Doel is kinderen te leren functioneren in een groep.

Zowel sociaal-emotioneel (relaties aan kunnen gaan), als rationeel (samen taken kunnen uitvoeren).

88
Q

Functies sociale relaties:

A

Instrumentele ondersteuning
Informationele ondersteuning
Waarderingsondersteuning (zelfbeeld en identiteit)
Emotionele ondersteuning(sociaal-emotionele ontwikkeling)

89
Q

Kenmerken van positieve groepsdynamiek?

A

Respect
Samenwerken
Omgaan met verschillen
Verantwoordelijkheidsgevoel voor elkaar
Positieve communicatie
Biedt veiligheid aan de leden
Leden zijn eensgezind en gemotiveerd de groepsdoelen te behalen

90
Q

Kenmerken van negatieve groepsdynamiek?

A

Kleineren
Pesten
Strijden om macht
Geen verantwoordelijkheid voor de andere leden van de groep
Minder respect voor de mening en het karakter van de ander

91
Q

Groepsdynamiek in kaart brengen

A

Sociogram/sociomatrix (vriendschap of werkgerelateerd)
Observeren (formele en informele leiders)
Fase van groepsvorming vaststellen

92
Q

Forming (oriëntatiefase)

A

In deze fase komt de groep voor het eerst (weer) bij elkaar.

Gedrag
Onzekerheid, geen eigen inbreng, sterke focus op elkaar; leerlingen letten veel op elkaar, kat uit de boom kijken.

93
Q

Storming(Conflictfase)

A

Posities in de klas worden ingenomen.

Gedrag
Machtsfase, opkomen voor eigen wensen en belangen, onbegrip, plek innemen, verschillen geven ruzie, ontstaan vannormen;leerlingen zijn zoekenden

94
Q

Norming(Integratiefase)

A

Normen worden bepaald

Gedrag
Heldere onderlinge verhoudingen, overbruggen van verschillen, naar elkaar luisteren, verbondenheid; er ontstaat onderlingvertrouwen, leerlingen gaan op zoek naar overeenkomstenipvverschillen; wij-gevoel; normen en waarden wordenvastgesteld.

95
Q

Performing(Succesfase):

A

Bij positieve groepsvorming een langere periode waarin de leerlingen productief
zijn. Mogelijk wordt deze fase niet bereikt als de groep niet (goed) is begeleid. In dat geval
stokt het proces

Gedrag
Gezamenlijke doelen, openheid voor gevoelens, autonomie, normen zijn duidelijk en geaccepteerd; er ontstaat balans,leerlingen nemen (grote) verantwoordelijkheid, meer ontspanning

96
Q

Reforming/Adjourning(Stabiliteit)

A

Evaluatie en einde. De groep houdt verlopig op te bestaan.

Onderlinge samenhang steeds koppelen aan normen en bijstellen; loyaliteit, trouw, openheid

97
Q

Werken aan groepsdynamiek

A

“De gouden weken”
Gemeenschappelijke doelen opstellen
Methode voor sociaal-emotionele ontwikkeling. Bijv.
De Vreedzame school
Kanjertraining
Covey
The Leader in Me
Taakspel
Aanleren en voorleven (van normen en waarden)
Leerkracht als rolmodel
Routines inoefenen
Klassenbouwers /Energizers
Kennismakingsspellen
Groeps- / samenwerkingsopdrachten /Wisselende samenstellingen groepjes
Beloon en complimenteer regelmatig de gehele klas
Klassengesprekken

98
Q

Groepsvormende activiteiten

A

Potloodspanning:
Twee kinderen houden een potlood of stift vast door het elk met een wijsvinger aan een uiteinde vast te houden. Door de spanning blijft het potlood hangen. Hierna leggen ze samen een parcours af. Lukt dit zonder het potlood te laten vallen?

In de rij:
De kinderen gaan in een rij staan of komen in de kring zitten op volgorde van … leeftijd, huisnummer, maand van de verjaardag.

In de knoop:
Alle kinderen geven elkaar één hand en één kind verlaat de groep. De kinderen proberen flink in de knoop te raken door onder elkaar door te kruipen en over elkaar heen te stappen. Ze laten elkaars handen niet los! Het kind dat de groep verliet, komt terug en probeert de groep uit de knoop te halen.

99
Q

Samenwerken
Opdrachten (klassenbouwers)

A

Oneindige lijn:
Per tweetal krijg je een vel papier en potlood. Je maakt samen een tekening, maar zodra het potlood het papier raakt mag het er niet meer vanaf. Je mag niet met elkaar praten en als de leerkracht een seintje geeft wissel je van tekenaar. Daarna samen bedenken wat de tekening voorstelt.

Figuren maken:
In groepjes maken de leerlingen zo snel mogelijk het figuur wat de leerkracht noemt.

100
Q

Klasbouwers

A

Naar een positief klimaat en cohesie (is maakbaar!)

Doel van Klasbouwers:
contact stimuleren tussen alle leerlingen in de groep
de wil tot onderlinge samenwerking versterken
sociaal gedrag aanleren (o.a. aandacht voor conflict oplossen)

Voorbeelden van Klasbouwers:
Zoek de Valse
Mix Tweetal
Zoek iemand die…
Binnenkring-buitenkring
Rondpraat

101
Q

Meest opvallende ontwikkelingen van jonge leerlingen

A

Animistisch denken
Beweeglijkheid
Korte concentratieboog
Motoriek in ontwikkeling
Geringen impulscontrole
Leren via zintuigen
Intuitief leren
Gecentreerd denken
Animistisch denken

102
Q

Meest opvallende ontwikkelingen van oudere leerlingen

A

afnemende beweeglijkheid
langere concentratie
verfijnde motoriek
rechtvaardigheidsgevoel
vermogen tot gedetailleerd leren
interesse in realiteit
aandacht voor andere perspectieven
zakelijker wereldbeeld

103
Q

G- cultuur

A

Primaire behoeften
Voedsel, drinken, lucht om te ademen, rust, slaap, lichaamsbeweging, bescherming tegen kou, regen em zom.

Behoefte aan zekerheid
Onderdak, het hebben van inkomen, de zekerheid van rechtvaardige behandeling, bescherming tegen gevaar.

Behoefte aan acceptatie
Zichzelf mogen zijn legen anderen, genegenheid, liefde, behoren tot een sociale groep.

Behoefte aan erkenning
Erkenning door anderen van deskundigheden, zelfvertrouwen, zelfrespect, prestige, maatschappelijk aanzien

Behoefte aan zelfontwikkeling
ontwikkeling van eigen talenten, creativiteit, leveren van een prestatie, gezonde rivaliteit, verantwoordelijk zijn voor eigen handelen

104
Q

F-cultuur

A

Elementaire behoeften
Eten, drinken, rust, slaap, bescherming tegen kou, regen en zon

Behagen van de eigen groep
Beleefdheid, leven in overeenstemming met plaats en rol binnen groep, wederzijdse hulp in groep, indirecte en impliciete communicatie

Goede naam
Eervol gedrag, zichtbare rijkdom, waardering voor anderen, bescherming van de familie-eer

Eer
Het voorkomen en bestrijden van gezichtsverlies, schaamte, schande en eeraantasting

105
Q

Groepsdynamiek:

A

De leer van de veranderingen die zich in een groep voordoen
en van de oorzaken daarvan

106
Q

Functies sociale relaties:

A

Instrumentele ondersteuning

Informationele ondersteuning

Waarderingsondersteuning zelfbeeld en identiteit

Emotionele ondersteuning sociaal-emotionele ontwikkeling

107
Q

Pedagogisch klimaat

A
108
Q

7 onderdelen klassenmanagement:

A
  1. Regels en routines
  2. Omgaan met ordeverstorend gedrag
  3. Relatie tussen de leraar en de leerlingen
  4. Mentale houding
  5. Verantwoordelijkheid van leerlingen
  6. Een goed begin is het halve werk
  7. Schoolbreed management
109
Q

De cirkel van invloed en nabijheid

A
110
Q

Basis-
communicatie

A

Aspecten van intermenselijke communicatie:

Zender: coderen (docent die uitlegt)

Ontvanger: decoderen (wij, decoderen wat hij zegt, aan onze eigen ervaring bijv.)

Referentiekader: zorgt ervoor dat je in een referentiekader aan het luisteren bent

Verbaal vs non-verbaal:

Kernbegrip wat daarmee te maken heeft: Volgbaarheid.

111
Q

Betrokkenheid verhogen van leerlingen tijdens communicatie:

A
  • Initiatief volgen
  • Ontvangende reacties (ook opletten als iemand antwoord geeft, niet alleen maar in je thee roeren en ‘ik hoor je wel’)
  • Instemmende reacties
  • Beurtverdeling
  • Leiding geven (het in de gaten houden, zeggen wat je ziet dat niet duidelijk is, nog eens uitleggen)
112
Q

Praktisch advies vanuit basiscommunicatie voor de leerkracht in de klas:

A
  • Centrale positie (in de klas)
  • Goed gemarkeerd begin  duidelijk laten weten wanneer je begint
  • Rondkijken (oogcontact met iedereen)
  • Vlot met boeiende inhoud komen en tempo hoog houden
  • Afwisseling (spanning-ontspanning, doceergedrag, stem, plaats, visueel-verbaal)
  • Concreet benoemen wat kinderen moeten doen
  • Eenduidig communiceren  sommige kinderen in de groep snappen dubbele grapjes niet. Je gebruikt in NLs heel veel uitdrukkingen, ben je niet eens bewust van.
  • Verbreding naar de hele groep  wil zeggen dat je een vraag stelt aan meerdere kinderen (heeft te maken met betrokkenheid verhogen, beurtverdeling.
  • Checken of de groep volgt
  • Duidelijke overgangen: geef een samenvatting “met een strikje eromheen”
113
Q

Model pedagogisch klimaat:

A
114
Q

Responsief leerkrachtgedrag

A
  • Positieve benadering
  • Perspectief leerling innemen
    o Kijk ook vanuit het perspectief vd leerling (een op een nemen bijvoorbeeld: is er iets gebeurd, waarom ben je zo vandaag? Misschien is er thuis iets gebeurd).
  • Emotionele veiligheid bieden
  • Voorbeeldgedrag laten zien
  • Zelfreflectie stimuleren
    o Vragen stellen ipv commando’s geven
  • Gedragsalternatieven bieden
  • Sociale en emotionele vaardigheden aanleren
115
Q

Interactievaardigheden
Actief luisteren:

A

taal van acceptatie
- Ontvangen en volgen
- Samenvatten
- Zich verplaatsen en kinderen op elkaar betrekken
- Revoicing
- Vragen stellen
- Wisselende beurtverdeling hanteren

116
Q

Non-verbale communicatie

A
  • Aankijken
  • Afstand
  • Gezichtsuitdrukking
  • Lichaamshouding en gebaren
  • Stemgebruik
117
Q

Jij-boodschappen, INeffectieve reacties van een leerkracht:

A
  • Wat ben je toch weer druk
  • Je denkt zeker dat ik niks anders te doen heb..
  • Wat dacht je, het is toch al bijna weekend?
  • Kun je ook eens een keer meteen reageren op een opdracht?
118
Q

Ik-boodschap:

A
  • Je zegt eerlijk wat je denkt en voelt
  • Je geeft aan dat het probleem bij jezelf ligt, hierdoor ontstaat er minder weerstand en opstandigheid bij de ander.
  • Je neemt zelf verantwoordelijkheid voor je eigen gevoel
  • Je vertrouwt erop dat de leerling rekening wil houden met jouw gevoel
119
Q

Ik-boodschap bestaat uit drie delen:

A
  • Het gedrag van het kind (het objectieve gedrag)  dat wat je ziet
  • Het effect dat dat op jou heeft  gevolg
  • Het gevoel dat je erbij hebt  de verwachting die je hebt
120
Q

Effectieve complimenten

A

Positief gedrag kind + effect op jou = effectief compliment

Maak zo’n compliment ook specifiek. Wat maakt wat je goed vindt gaan? ‘Fijn dat jullie zo rustig doorwerkten (gedrag kinderen), zodat ik even met die meneer kon praten (effect op jou).’

121
Q

Effectieve kritiek

A

Negatief gedrag kind + effect op jou + alternatief gedrag = effectieve kritiek

‘Jullie praten door me heen (gedrag kind), waardoor ik afgeleid word in mijn verhaal (effect op jou). Jullie mogen straks in de pauze praten, maar nu wil ik dat je stil bent (alternatief gedrag).’

122
Q

Rollen Leerkracht

A

Gastheer/ vrouw
Onderzoeker
Ontwerper
Coach
Expert
Model

123
Q

Doelgroepen-
analyse

A

Wat is je doelgroep en welke kenmerken heeft deze? Denk bijvoorbeeld aan:
- Thuissituatie
- Sociaal-economische omstandigheden
- Ontwikkelingsniveau
- Motivatie
- Leervoorkeur
- Interesses
- Self-efficacy (geloof in eigen kunnen)
- Mate van zelfstandigheid of afhankelijkheid
- Zelfbeeld

124
Q

Contextanalyse

A

Geeft informatie over factoren in de omgeving die jouw les (bijv. ontwerp ervan of het geven van de instructie) kunnen beïnvloeden.

125
Q

Domeinanalyse

A

Je weet niet wat ze gisteren hebben gedaan en morgen gaan doen. Waar past de les nou binnen? Het is zinvol om de website van SLO (Stichting Leerplan Ontwikkeling) te bezoeken, daar staat leerlijnen op. Daar kun je kijken binnen welke leerlijn het past. Wat zou ervoor en erna kunnen komen?

  • Wat kunnen de leerlingen al binnen dit domein?
  • Wat is de volgende passende stap in dit domein?
  • Over welke voorkennis beschikken de kinderen?

 check de kerndoelen, leerlijnen en referentieniveaus taal en rekenen. Lees ook eens de verantwoording voorin een handleiding.

126
Q

Soorten doelen vanuit verschillende visie

A
  • Activiteitgericht of doelgericht?
  • Kwalificatie – subjectificatie – socialisatie
  • Kennis – vaardigheden - attitude
127
Q

Een goede les biedt:

A
  • Uitdaging
    o In niveau (rekening houdend met eerdere leerervaring)
    o In activiteit (motiverend)
  • Betrokkenheid (zie eerste bijeenkomst – basis communicatie)
  • Vertrouwen (kan ik het leerdoelen halen)
  • Verwachting (self-efficacy)
  • Conceptueel begrip (oppervlakkig of diep)
128
Q

ADI (Activerende directe instructie):

A
  • Terugblik, oriëntatie, instructie/uitleg
  • Begeleide inoefening (wisbordjes)
  • Zelfstandige verwerking
  • Evaluatie
  • Terug- en vooruitblik
129
Q

IGDI (Interactieve, gedifferentieerde Directe Instructie):

A
  • Voorbereiding
  • Instructie
  • Begeleide inoefening
  • Zelfstandige verwerking/verlengde instructie
  • Afronding, terugkoppeling
130
Q

EDI (Expliciete Directe Instructie):

A
  • Lesdoel voorkennis activeren
  • Instructie begeleide inoefening
  • Kleine lesafsluiting
  • Zelfstandig toepassen van het geleerde
131
Q

Gedrag = communicatie.

A

Een kind laat gedrag zien, omdat ie nog niet goed kan vertellen hoe die zich voelt.

132
Q

IJsberg van Mc Clelland

A
133
Q

Gedrag / Intentie cyclus

A
134
Q

Doel 1: aandacht vragen

Verkeerde logica kind
Passief
Actief
Hoe herken je dit als leerkracht
Doel intentie leerling

A

Aandacht vragen kan doorgaan door dat op een meer negatieve manier te doen.
De verkeerde logica van het kind: ‘Ik hoor er voor mijn gevoel alleen bij als ik onafgebroken jouw aandacht heb.’

Hoe herken je het als leerkracht?  doordat je jezelf geërgerd voelt.
Je gaat je ergeren, dat is zonde. Je komt in een negatieve spiraal terecht. Doel/intentie van kind is: ‘ik wil erkenning’.

Passief: het ‘lievelingetje’ spelen, charmes gebruiken, afhankelijke opstelling.
Actief: almaar gevatte antwoorden geven, steesd geestig willen zijn, voortdurend om hulp vragen.

135
Q

Doel 2: macht

Verkeerde logica kind
Passief
Actief
Hoe herken je dit als leerkracht
Doel intentie leerling

A

Doelstelling van een kind om aandacht te krijgen wat wij als storend ervaren. Verkeerde logica van het kind: ‘als jij mij niet laat doen wat ik wil, dan houd jij niet van mij’. Of ‘ik tel alleen maar mee, als het mij lukt jou te laten doen wat ik wil.’

Passief: doet geen schoolwerk meer, wordt koppig, openlijk ongehoorzaam.
Actief: de rebel, die vaak ruzie maakt, tegenspreken, weigert opdrachten en is openlijk ongehoorzaam.

Hoe herken je dit als leerkracht?  je voelt jezelf uitgedaagd en bedreigd.

Doel/intentie van leerling is: ‘Ik heb ambitie en wil meetellen’.

136
Q

Doel 3: Wraak

Verkeerde logica kind
Passief
Actief
Hoe herken je dit als leerkracht
Doel intentie leerling

A

De verkeerde logica van het kind: ‘Ik kan alleen mijn plaats vinden door anderen te kwetsen, zoals ik me door hen gekwetst voel.’

Passief: het kind heeft het gevoel dat het leven zelf en alle anderen ontzettend oneerlijk zijn, onrechtvaardig en gemeen zijn.
Actief: werk vernielen, ‘gemene’ handelingen verrichten, opzettelijk pennen en potloden breken, uitschelden en vloeken, leerkracht verbaal kwetsen.

Hoe herken je dit als leerkracht?  Doordat je jezelf gekwetst voelt.

Doel/intentie leerling: ‘Ik wil veiligheid’.

137
Q

Doel 4: Vertoon van onvermogen

Verkeerde logica kind
Passief
Actief
Hoe herken je dit als leerkracht
Doel intentie leerling

A

De verkeerde logica van het kind: ‘Niets doen leidt er in elk geval toe dat er niet wordt gefaald, want falen is een aanslag op het gevoel van eigenwaarde.’

Passief: het kind doet liever niets meer, trekt aan het kortste eind. Geeft snel de moed op bij schoolwerk, durft niet mee te doen, snapt de uitleg (weer) niet.
Actief: saboteert het eigen schoolwerk, ruzie maken tijdens samenwerken (zodat dat de reden van falen wordt), roepen ‘ik leer het toch nooit’.

Hoe herken je dit als leerkracht?  Doordat je jezelf hulpeloos voelt.

138
Q

Signaalkaart pesten:
de 6 pest-alerts

A
  • Let op vluchtgedrag
  • Kijk naar rol-vastheid
  • Let op signaalgedragingen
  • Er is geen schuldgevoel of - verzoening
  • Het is fysiek grensoverschrijdend
  • Herhaald plagen is pesten
139
Q

Vijf-sporenaanpak pesten

A
  1. De slachtoffers
  2. De pesters
  3. Ouders
  4. Alle andere klasgenoten
  5. Leerkrachten
140
Q

Wat is een ‘professionele reactie’ van leerkrachten op gesignaleerd pestgedrag in de groep?

A
  1. Stimuleer positief groepsgedrag -> groepsdynamiek
  2. Versterk je eigen rol als leerkracht -> klassenmanagement en basiscommunicatie + leerkracht-leerling relatie + kijken achter het gedrag
  3. Betrek ouders
  4. Zorg voor een actief veiligheidsbeleid op school -> vandaag
141
Q

Sinds 2016 -> wettelijke verantwoordelijkheid scholen om pesten tegen te gaan

A
  • Beleid
  • Monitoring (systeem/vragenlijst sociale veiligheid)
  • Coördinator
  • Vertrouwenspersoon voor kind en ouders
  • Eigen programmakeus
142
Q

Activiteiten per fase:

A
  • Forming: Kennismakingsactiviteiten, kringgesprekken, groepsnaam verzinnen, etc.
    • Norming: Gedragsregels vaststellen, antipestprojecten, gemeenschappelijke normen benadrukken.
    • Storming: Aandacht voor conflicten, activiteiten om pestgedrag te voorkomen, respect bevorderen.
    • Performing: Samenwerking bevorderen, projecten, talentontwikkeling, etc.
    • Reforming of adjourning: Afscheid nemen en een positieve sfeer behouden.