Pedagogische didactisch begeleiden Flashcards
Ontwikkeling als proces wordt beïnvloed door?
- Biologische factoren: groei en rijping
- Psychologische factoren: aanleg en persoonlijkheid
- Omgeving
Rijping of Rijpingsproces
Dat je ergens naartoe groeit.
Jean Jacques Rousseau
Rijping kun je niet versnellen, maar heeft wel stimulans nodig van de omgeving
Behaviorisme
Mens is een onbeschreven blad (tabula rase John Lock)
Leren vindt plaats door het effect dat gedrag heeft (Pavlov en Watson)
Nieuw, gewenst gedrag wordt geleerd door het gedrag te bekrachtigen en ongewenst gedrag afleren door negeren (Skinner)
Sociaal leren en model leren (Bandura)
Interactionisme
Nurture EN Nature (niet of)
Aanleg EN Omgeving
Zone van actuele ontwikkeling en zone van naaste ontwikkeling (Vigotski)
Ontwikkelaspecten
Lichamelijke ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling
Creatieve ontwikkeling
Sociaal-emotionele ontwikkeling
Voorwaarden voor ontwikkeling
Veiligheid en Vertrouwen
Verbaal en Non-verbaal contact
Stimulerende omgeving
Ruimte en gelegenheid om te spelen en te leren
Groepsvorming fases
Forming, Storming, Norming, Performing, Reforming of Adjourning
De vertrouwensrelatie bestaat uit:
Echtheid
Acceptatie
Waardering
Empathisch handelen
Self Determination Theory
van Ryan en Deci
Competentie
Relatie
Autonomy
Rollen binnen de groep
Positief: Gezagdrager, Sociaal Werker, Organisator, Verkenner, Volger, Appelland, Joker
Negatief: Dictator, Intrigant, Meeloper, Zondebok
Normen
Ongeschreven regels
Waarden
Opvattingen over wat je de moeite waard vindt
Basis ingrediënten van een positieve groep
Veiligheid
Invloed
Persoonlijk Contact
Cyclus voor doelgericht onderwijs ontwerpen
Doelen stellen
Leeractiviteiten ontwerpen
Leeractiviteiten organiseren
Leeractiviteiten begeleiden
Evalueren
Soorten opbrengsten (doelen)
Kennis
Vaardigheden
Attitude
Ontwikkeling als persoon
Activiteit gericht onderwijs
Het accent ligt op “leuke activiteiten” en op de vraag of de leerlingen goed bezig zijn en gemotiveerd zijn
Doelgericht onderwijs
Het accent ligt op het behalen van belangrijke doelen door leerlingen
Activiteit gericht onderwijs in fases:
Startfase: Wat vinden de leerlingen leuk?
Focus: Zijn leerlingen betrokken bij de activiteit?
Proces: Zijn de leerlingen lekker bezig? Worden de activiteiten goed uitgevoerd?
Evaluatie: Hebben de leerlingen goed gewerkt?
Doelgericht onderwijs in fases:
Startfase:
Wat is belangrijk voor de leerlingen om te leren?
Focus:
Zijn de leerlingen met de juiste inhoud en onderwijsactiviteiten bezig?
Proces:
Hoe voeren leerlingen de activiteiten uit? Leiden de activiteiten tot de beoogde resultaten?
Evaluatie:
Zijn de beoogde doelen bereikt?
Activiteit gerichte opstart kans op
Vergroot de kans op extrinsieke motivatie, het afraffelen van werk en afkijken, en leidt uiteindelijk tot oppervlakkig leren.
Doelgerichte opstart kans op
intrinsieke motivatie, ontwikkeling en metacognitie groot. Dit leidt uiteindelijk tot diepgaand leren.
Onderwijs functies volgens Biesta (2012)
Kwalificatie: Het verwerven van kennis en vaardigheden gericht op vervolgonderwijs en beroep.
Socialisatie: Voorbereiden op de toekomstige rol in de maatschappij, politiek en samenleving.
Subjectivering: Persoonsvorming tot een autonoom en zelfstandig persoon.
Burgerschapsonderwijs
De ontwikkeling van leerlingen tot democratische burgers staat centraal
Drie basiswaarden:
vrijheid, gelijkheid en solidariteit.
Vrijheid, gelijkheid en broederschap(Frans:liberté, égalité, fraternité)
Doel
Wat wil je op korte termijn bereiken
Leerdoel
Wat wil je op de langere termijn bereiken.
Criteria voor het opstellen van leerdoelen
-Zijn ze transparant en duidelijk
-Zijn ze afgestemd op de beginsituatie van de leerling
-Liggen ze net iets hoger dan het eigen kunnen van de leerlingen
-Bevatten ze succescriteria en zijn ze meetbaar of merkbaar
-Zijn ze uitdagend voor leerlingen
-Worden gecommuniceerd met de leerlingen, inclusief succescriteria
-Worden door leerlingen (h)erkend
Ebbinghause Forgetting Curve
direct 100% retentie
20 min 58% retentie
1 uur 44% retentie
9 uur 36% retentie
1 dag 33% retentie
2 dag 28% retentie
6 dag 25% retentie
31 dag 21% retentie
Ontwikkelingsgebieden
(Van Beemen & Beckerman, 2018)
Identiteitsontwikkeling:
Lichamelijke ontwikkeling
Sociale ontwikkeling
Emotionele ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling
Taalontwikkeling
Creatieve ontwikkeling
Morele ontwikkeling
Lichamelijke ontwikkeling
Grote (grove) motoriek, voortbeweging en coördinatie van het gehele lichaam en de ledematen als geheel.
Kleine (fijne) motoriek, de handfunctie.
Cognitieve ontwikkeling
Ontwikkeling van het denken, de waarneming en de fantasie
Intelligentie en geheugen
Het stadiummodel van Piaget (1896 – 1980)
Kinderen zien de wereld anders dan volwassenen
Piagets stadiummodel toont vaste volgorde waarin kinderen stadia van denken doorlopen
Sensomotorische stadium 0-2 jaar
Pre-operationele stadium 2-6 jaar
Concreet operationele stadium 6-12 jaar
Formeel operationele stadium Vanaf 12 jaar
Adaptatie:
aanpassing van denkschema’s om de wereld te begrijpen:
Assimilatie
Accommodatie
Organisatie gericht op quilibrium
Assimilatie
het incorporeren van nieuwe waarnemingsconcepten in een bestaand handelingsschema
Accommodatie
is het aanpassen van bestaande kennis of vaardigheden in nieuwe situaties
Sensomotorische stadium (0-2 jaar)
Koppeling van zintuiglijke ervaringen aan fysieke acties
Kenmerken:
Objectpermanentie ontwikkelt zich rond het 1e jaar
Pre-operationele stadium (2-6 jaar)
Snelle ontwikkeling denken en taal
Representaties in symbolen en tekens (woorden)
Kenmerken:
Animisme
Denken is egocentrisch
Denken is gecentreerd en irreversibel (conservatieproef)
Magisch denken
Animisme
Verwijst naar het feit dat jonge kinderen heel vaak denken dat voorwerpen en dieren dezelfde gedachten en gevoelens kunnen hebben als zijzelf
Concreet operationele stadium (6-12 jaar)
Logisch en systematisch denken in concrete situaties
Kenmerken:
Begrijpt reversibiliteit: 2+2= 4 4=2+2
Redeneren a.d.h.v. meerdere aspecten
Succes op conservatietests
Kan een plan van aanpak maken in concrete situaties
Formeel operationele stadium (vanaf 12 jr)
Abstract en hypothetisch denkvermogen
Kenmerken:
Logisch redeneren in abstracte situaties
Systematisch denken (plan van aanpak)
Hypothetisch redeneren (stel dat…)
Kritiek op stadiummodel
Stapsgewijze sprongen
Strikte leeftijdsgrenzen
Onderschatting kinderen
Invloed sociale wereld op cognitie
Gebaseerd op observatie eigen kinderen
(Culturele) context
Sociale ontwikkeling algemeen van 4 tot boven 11 in 3 fasen.
De ontwikkeling van het individu in relatie met zijn omgeving: omgaan met anderen
Piaget: drie niveaus van perspectief nemen:
4-6 jaar: egocentrisme: geen perspectief nemen
7-10 jaar: zich verplaatsen in een motief van een ander
11 < jaar: zich verplaatsen in het perspectief van de ander
Sociaal emotionele ontwikkeling: 4-6 jaar
kleuters
Driftleven
Angst
Agressie (instrumenteel en vijandig)
Gehechtheid
Fantasie (animitisch en magisch denken)
Besef van eigen ik (beschreven met uiterlijk waarneembare kenmerken)
Initiatief versus schuldgevoelens (Erikson)
Sociaal emotionele ontwikkeling: 6-9 jaar
Zelfbeeld en zelfbeschrijving
Attribueren
Gezin
Vriendschappen gebaseerd op loyaliteit en wederzijdse steun
Regels van de omgeving
IJver versus minderwaardigheid (Erikson)
Sociaal emotionele ontwikkeling: 9-12 jaar
Beter omgaan met emoties
Omgaan met reëel geweld
Vergelijken met anderen
Erbij willen horen en groot willen zijn
Groepsdruk
Grotere zelfstandigheid
Grenzen stellen, regels handhaven in overleg en met commentaar
Morele ontwikkeling: Kohlberg
Drie niveaus:
1. Pre conventioneel
Goed is wat niet bestraft wordt
Voor wat hoort wat
2. Conventioneel
Goed is wat het systeem van je vraagt
Goed is gehoorzaamheid aan de wet
3. Post conventioneel
Goed is wat het grootste geluk voor het grootste aantal mensen biedt
Goed is wat goed is naar eigen verantwoordelijkheid met oog voor het individu en de wereld
Bevorderen Morele ontwikkeling door de leerkracht
Zorg voor een veilig pedagogisch klimaat
Ondersteun het groepsgevoel: wij zorgen voor elkaar
Let op je eigen gedrag: wees je bewust dat je een voorbeeld bent
Houd rekening met wat er bij kinderen (thuis) speelt; ken alle kinderen
Stimuleer een positief zelfbeeld
Help kinderen zich te verplaatsen in elkaar
Denkniveaus (Niet perse hiërarchisch)
Onthouden
Begrijpen
Toepassen
Analyseren
Evalueren
Creëren
Onthouden
Van feiten zonder begrip.
Kan eerder geleerde kennis ophalen door zich feiten, termen, basisbegrippen en antwoorden te herinneren.
Begrijpen
Begrijpen van informatie door het terug te halen uit de tekst.
Heeft een basis aan feiten en ideeën.
Toepassen
Toepassen van het geleerde in een nieuwe situatie.
Problemen oplossen door op een andere manier kennis, feiten, technieken en regels toe te passen.
Analyseren
Onderzoeken en analyseren van informatie door motieven en oorzaken te identificeren; conclusies te trekken en bewijzen te vinden ter ondersteuning van bevindingen.
Evalueren
Het presenteren en verdedigen van meningen door informatie, geldigheid van ideeën of kwaliteit van werk te evalueren op basis van een reeks van criteria.
Creëren
Creëren van iets nieuws. Op een andere manier informatie verzamelen door elementen te combineren of alternatieve oplossingen te bedenken.
Goed leraarschap
Mentale houding:
- Alertheid
- Emotionele objectiviteit
(Marzano, 2014) - Sensitiviteit (opmerken van signalen)
- Responsiviteit (reageren met pedagogische tact)
(Bakx (2015).
De empathieschaal leerkracht
Leavers
Niveau 1: afwijzing
Niveau 2: tekort doen
Niveau 3: meevoelen maar eigen agenda
Niveau 4: de leerkracht luistert
Laevers (2006, p. 292-293)
Basisbegrippen empathie: Rogers en Gordon
Basis is rood.
Ontvankelijkheid en gelijkheid
Als het je niet kan interesseren, het verhaal van het kind, ga je ook het gesprek niet aan.
De driehoek zijn gewoon 3 begrippen. Echtheid niet per se bovenaan.
In: Woltjer en Janssens (2014)