Taal Flashcards
Labelen
Principe voor woordenschatverwerving dat kinderen gebruiken voor het leren van woorden. Bij labelen koppel je een woord aan een voorwerp of gebeurtenis uit de werkelijkheid.
Categorie
Wanneer een kind leert dat je een woord ook in andere contexten kan toepassen
Netwerkopbouw
Relaties met andere woorden leggen
Principe voor woordenschatverwerving dat kinderen gebruiken voor het leren van woorden.
Hierbij wordt de woordenschat van een kind ontwikkelt door allerlei betekenissen in het geheugen aan elkaar te koppelen.
Viertakt van expliciete woordenschatdidactiek
Voorbewerken
Semantiseren
Consolideren
Controleren
Voorbewerken (oude stijl)
Activiteiten die erop gericht zijn dat leerlingen betrokken raken bij de context waarin woorden voorkomen
Semantiseren (oude stijl)
Uitleggen van de betekenis van een woord
-Uitbeelden
-Uitleggen
-Uitbreiden
Consoloderen (oude stijl)
inoefenen van de behandelde betekenissen met behulp van verwerkingsactiviteiten
Controleren (oude stijl)
Zijn de nieuwe woorden en betekenissen ook daadwerkelijk onthouden
Voorbewerken (rijke taal)
Kiezen voor een multiperspectivisch thema; kiezen uit een groot aantal boeken en teksten die aansluiten bij de verschillende perspectieven van dit thema; kiezen van voorwerpen, filmpjes om te zorgen voor kennisopbouw, zorgen voor betekenisvolle opdrachten die aansluiten bij het thema en de teksten; enthousiast maken van leerlingen voor het thema en de boeken.
Semantiseren (rijke taal)
Lezen en voorlezen van teksten en boeken (fictie en non-fictie) rond het thema en daarover in gesprek gaan. Samen met leerlingen zoeken naar concepten die de moeite waard zijn om te bewaren en daar bijvoorbeeld een woordveld van maken.
Consolideren (rijke taal)
Het uitvoeren van betekenisvolle opdrachten bij thema’s en teksten.
Evalueren (rijke taal)
Leerlingen vragen te vertellen of te schrijven over wat zij geleerd hebben over een thema.
Taalontwikkelingsfases
Prelinguale fase
Vroeg Linguale fase
Differentiatiefase
Voltooiingsfase
Prelinguale fase
0-1 jaar
Vocaal spel
Ouders hebben universele manier van spreken met de kindere:
Hoge tonen, Dichtbij, Mimiek vriendelijk, Veel herhaling (a en i klank)
Vroeg linguale fase
1-2,5 of 3 jaar
Geluiden koppelen aan begrippen
Bestaat uit de fase van eenwoordzin, tweewoordzin en meerwoordszin.
Differentiatiefase
2,5 tot 7 jaar
De taalontwikkeling wordt op alle niveaus van taal veel gedifferentieerder. Kinderen leren veel nieuwe woordsoorten en de woordenschat breidt zich sterk uit.
Voltooingsfase
Basis gelegd. Blijft groeien bij input. Weinig fouten meer.
Aan het einde van deze periode beheerst een kind de taal op dezelfde manier als een volwassene. Er is alleen verschil in de grootte van de woordenschat.
Componenten van taal
Fonologie, Semantiek en lexicon, Syntax, Morfologie, Syntax, Pragmatiek
Fonologie
Klankenleer
Semantiek en Lexicon
Betekenis woorden
Syntax
Zinsbouw
Morfologie
Veranderingen op woordniveau
Enkelvoud en Meervoud
Pragmatiek
Op het juiste moment op de juiste plek.
Sociale taalfunctie
Zelfhandhaving,
Zelfsturing,
Sturing van anderen,
Structurering van het gesprek
Zelfhandhaving
Goed opkomen voor jezelf. Grenzen aangeven. In relatie met de ander
Zelfsturing
Aangeven wat jezelf gaat doen.
Handelen …
Controle over jezelf
Sturing van de ander
Een ander iets laten doen door taal
Structurering van een gesprek
Uit een gesprek kunnen stappen. Hoe loopt het nu. Aansturen gesprek zelf. (meta cognitie)
Wat is het belang van diep lezen
Kennisverwerving
Woordenschat ontwikkeling
Leesmotivatie
Ontwikkeling van volgehouden concentratie
Metalinguïstisch bewustzijn
Het vermogen om na te denken over de vorm en het gebruik van taal en om onbewuste kennis over de regels in de taal te verwoorden.
Simultane tweetaligheid
Wanneer kinderen voor hun derde levensjaar beginnen met het leren van een tweede taal.
Successieve tweetaligheid
Kinderen leren de tweede taal nadat ze de eerste taal hebben geleerd. De hierna is na het derde levensjaar.
Interferentiefouten
Fouten die voortkomen uit verschillen tussen de eerste en tweede taal. Bijvoorbeeld klanken die in de eerste taal niet voorkomen.
Functionele Competentie
Het vermogen van de taalgebruiker om zijn taalgebruik aan te passen aan de specifieke situatie
Grammaticale competentie
Linguïstische competentie
Het gaat hierbij niet alleen om het kennen van de grammaticale regels, maar ook om de woordenschat, correct vervoegen en verbuigen van woorden en de kennis van de correcte uitspraak van woorden
De kennis van de taal en de taalregels die nodig zijn om te kunnen communiceren. Maakt deel uit van de communicatieve competentie.
Tekstuele competentie
Kennis van gesproken en geschreven teksten. Hoe begint en eindigt een gesprek en kennis van de regels voor schriftelijke communicatie
Strategische competentie
Strategieën gebruiken om bepaalde doelen te bereiken. Bijvoorbeeld anderen overtuigen of aanzetten tot actie.
fonologisch bewustzijn
Het vermogen om te kunnen reflecteren op de klankvorm van de taal. Dit maakt onderdeel uit van het taalbewustzijn of ook wel metalinguïstisch bewustzijn.
Auditieve discriminatie
De vaardigheid om overeenkomsten en verschillen tussen klanken of woorden te kunnen plaatsen
Auditieve analyse
De vaardigheid om in een woord verschillende fonemen te onderscheiden.
Ook het herkennen van afzonderlijke woorden in een zin en klankstukken in een woord rekenen we tot de auditieve analyse.
Visuele discriminatie
Het zien van verschillen en overeenkomsten tussen afbeeldingen, letters of woorden. Meest basale visuele vaardigheid.
Visuele analyse
Binnen een woord afzonderlijke grafemen onderscheiden. In ruimere zin heeft het ook betrekking op het onderscheiden van delen binnen een geheel.
Visuele syntheses.
het samenvoegen van grafemen.
Spatieel ordenen
ruimtelijk ordenen. In het Nederlands zijn letters van links naar rechts geordend.
Letterpositie bepalen
De visuele pendant van klankpositie bepalen. Een kind moet aan kunnen geven op welke plaats een letter in een woord te vinden is
De Elementaire leeshandeling
Strategie voor technisch lezen, waarbij de lezer afzonderlijke grafemen verklankt en vervolgens samenvoegt tot een woord.
Stap 1: Van links naar rechts koppelen van fonemen.
a. Werken volgens de leesrichting
b. Visuele analyse in grafemen
c. Koppelen van foneem aan grafeem
d. Fonemen op volgorde onthouden
Stap 2 Auditieve Synthese
Stap 3 Betekenis geven
Wat zijn de fasen van de spontane schrijfontwikkeling
a. Het tekenen van woorden
b. Het krabbelen van nog niet herkenbare lettertekens
c. Het schrijven van letterachtige vormen of letters
d. Het weergeven van woorden door een of enkele letters
e. Invented spelling
Waar zijn de AVI leesniveaus op gebaseerd?
AVI toetsen in leesniveaus is alleen gebaseerd of formele kenmerken, zoals het aantal woorden, de woordfrequentie en de gemiddelde lengte van een woord.
Het top-down model
Hierbij wordt er voornamelijk vanuit gegaan dat de lezer woorden herkent op grond van onder andere de voorkennis over de tekst en op grond van het waarnemen van vluchtige kenmerken van een woord.
Bottum-up model
Theorie over het verloop van het leesproces die er vanuit gaat dat de lezer begint bij het waarnemen op het meest elementaire niveau, dat van de letters, en vervolgens de hogere niveaus waarneemt van de woorden en zinnen in een tekst.
Een lezer begint met het waarnemen op het meest elementaire niveau
interactief model
Interactie van Top-down en Bottum-up
Theorie over het verloop van het leerproces die ervan uitgaat dat het lezen een afwisseling is tussen voorspellend lezen en woord voor woord lezen. Bij het lezen gebruikt de lezer de visuele informatie aan de ene kant en zijn kennis van de taal aan de andere kant.
Functioneel Analfabetisme
Iemands leesniveau is zo laag dat hij zich niet kan redden in een geletterde samenleving. Vaak hebben ze wel op de basisschool gezeten.
Fonologische bewustzijn
De bewustwording dat een woord uit verschillende klanken bestaat.
Auditieve objectivatie
De vaardigheid om te reflecteren op de klankvorm en niet de betekenis.
letten op de klank en niet de betekenis
Auditieve discriminatie
verschil horen tussen woorden of klanken
Auditieve Analyse
De vaardigheid om in een woord afzonderlijke fonemen te onderscheiden. Ook het herkennen van afzonderlijke woorden in een zin en klankstukken in een woord rekenen we tot de auditieve analyse.
Een woord in klanken spellen
Auditieve synthese
losse klanken samenvoegen tot en woord
Temporeel ordenen
de volgorde van klanken of woorden onthouden
Klankpositie bepalen
aangeven waar je een klank in een woord hoort
Het is een combinatie van vaardigheden: auditieve analyse, temporeel ordenen en de kennis van begrippen.
Het schrijfproces bestaat uit welke 3 componenten:
a. De kennis van de schrijver
b. De communicatieve situatie
c. Het feitelijke schrijfproces
Denkend schrijven
Schrijven is een vorm van denken, waarbij de schrijver moet nadenken over de organisatie van zijn tekst, de wijze van formulerenen nog vele andere problemen. Vooral gebruikt door ervaren schrijvers.
Een schrijfstrategie waarbij een schrijver de opdracht analyseert en vertaalt in een of meer problemen. Hij denkt na over de doelstelling en het publiek en gaat na wat hij al weet van het onderwerp. Tijdens het schrijven brengt hij steeds veranderingen, wijzigingen, aanvullingen en verbeteringen in de tekst aan. De verbeteringen hebben betrekking op alle aspecten van een tekst: inhoud, structuur, taalgebruik en spelling.
Vertellend schrijven
Praten op papier. Eenvoudigere vorm van schrijven die vooral door jonge kinderen wordt gebruikt.
Een schrijfstrategie waarbij een schrijver weergeeft wat hij al weet over een onderwerp. Een schrijver begint direct met schrijven nadat de schrijfopdracht is gegeven en schrijft meteen een definitieve versie van een tekst. Verbeteringen hebben alleen betrekking op woordkeus, spelling en interpunctie en niet op de structuur van de tekst.
Beoordelen van jeugdliteratuur kan vanuit drie criteria
Literair
Pedagogisch
Ideologisch
Haiku
Gedicht van 3 regels met respectievelijk 5, 7 en 5 lettergrepen
Elfje
Gedicht van elf woorden verdeeld over 5 versregels 1, 2, 3, 4, 1
Naamgedicht (acrostichon)
gedicht waarvan de eerste letters van een versregel of strofe een naam vormen.
Rondeel
Een rijmend gedicht van 8 regels waarvan de versregels 1, 4 en 7 hetzelfde zijn, net als 2 en 8.
Sonnet
Een gedicht van 14 versregels, waarbij de eerste twee strofen uit vier regels bestaan en de laatste twee strofen uit drie regels.
Limerick
Vijfregelig gedicht met rijmschema aabba
In de eerste regel van het gedicht wordt vaak een persoon of een plaatsnaam geïntroduceerd.
Morfeem
Het kleinste betekenis dragende element van een taal. Er zijn twee soorten morfemen: vrije morfemen en gebonden morfemen
Vrij morfeem
Morfemen die als los woord kunnen voorkomen en dat niet verder is op te splitsen in betekenis dragende delen.
Gebonden morfeem
Kun je niet als woord gebruiken -ig of -heid.
Het is altijd gekoppeld aan een ander woord. Deze zijn te verdelen in voorvoegsels en achtervoegsels.
Meta linguïstisch bewustzijn
Het vermogen om over de vorm en het gebruik van taal na te denken.
Elementaire spellingshandeling
Spellingsstrategie waarbij een woord wordt opgesplitst in fonemen en voor elke foneem het juiste grafeem wordt geschreven.
De elementaire leeshandeling bestaat uit:
Input (gesproken woord),
Auditieve analyse,
Onthouden volgorde fonemen,
Koppeling foneem/grafeem,
Geschreven woord
Hoofdregels voor de Nederlandse spelling
Fonologisch principe
Morfologische principe
Syllabisch principe
Etymologisch principe
Morfologische principes
Regel van de gelijkvormigheid
Regel van de overeenkomst
Principe van de Nederlandse spelling waarbij elk morfeem steeds op dezelfde manier wordt gespeld, ongeacht verschillen in uitspraak, zoals bed en bedden. Ook wel in beginsel de vormovereenkomst genoemd.
Regel van de gelijkvormigheid
Voor elk morfeem dezelfde lettercombinaties, bijvoorbeeld: hond - honden
Regel van de overeenkomst
Elk woord volgens dezelfde woordvormingsregels, bijvoorbeeld: breedte -lengte
Syllabisch principe
Verenkelingsregel
Verdubbelingsregel
Verenkelingsregel
Aan het einde van een klankgroep voor een lange klank een letter
Verdubbelingsregel
Aan het eind van een klankgroep volgt na een korte klank verdubbeling van de volgende medeklinker
Woordbeeld strategie
Als we een woord goed schrijven door een beroep te doen op ons woordgeheugen. Ook wel visuele strategie genoemd. Wordt gebruikt voor woorden waarvan de spelling niet te beredeneren is.
Regelstrategie
Wanneer iemand bij het schrijven van een woord gebruik maakt van een spellingsstrategie
Fonologische strategie
Bij een eenduidige koppeling tussen fonemen en grafemen.
Spellingsstrategie waarbij je een woord opsplitst in klanken of klankgroepen en daar achtereenvolgens de bijbehorende letters voor schrijft. We kennen twee fonologische strategieën: de elementaire spellingshandeling en de klankclusterstrategie.
Analogiestrategie
Een woord schrijven door het te vergelijken met een ander woord
Afleiding:
niet alle delen van het woord kunnen zelfstandig voorkomen. Gebonden morfeem toegevoegd. voorbeeld: ge-varen. Er ontstaat wel een nieuw woord
Verbuiging:
samenvoegen van een vrije en gebonden morfeem er ontstaat geen nieuw woord.
Een woord waarbij een gebonden morfeem is toegevoegd aan een woord (net als bij afleiding), maar waarbij geen nieuw woord ontstaat. Naast groot kennen we de verbogen vorm grote.
Aanvankelijk lezen
De fase in het leesonderwijs waarin kinderen de letters aanleren en eenvoudige woorden hardop kunnen lezen. Voor de meeste kinderen speelt het aanvankelijke lezen zich af in groep 3.
Achtervoegsel
Een gebonden morfeem dat achteraan in een woord voorkomt, bijvoorbeeld -ig of -en
Actieve woordenschat
Productieve woordenschat
De woorden die je gebruikt om met anderen te communiceren
Afleiden
Strategie uit het begrijpend lezen waarbij de lezer impliciete informatie uit de tekst aanvult.
Akoestische identiteit
De klank van een woord, zoals die ligt opgeslagen in het woordgeheugen.
Akoestisch schriftsysteem
Schriftsysteem waarbij taal wordt weergegeven door afzonderlijke spraakklanken van een woord te noteren.
Alfabetisch schriftsysteem
Schriftsysteem waarbij taal wordt weergegeven door afzonderlijke spraakklanken van een woord te noteren.
Amuseren
Spreekdoel/tekstdoel waarbij de spreker / schrijver het doel heeft om de toehoorders te vermaken, te boeien of te ontroeren.
Analyseren
Taalbeschouwingsstrategie waarbij een woord, een zin of een tekst uit elkaar gehaald wordt in onderdelen, in losse elementen.
Analyseren van een woord
Woordstrategie waarbij je achter de betekenis van een woord komt door het te analyseren in de bekende woorden of door te letten op bekende voorvoegsels of achtervoegsels.
Antoniemen
Woorden met tegengestelde betekenis
Argumentatieve tekst
Tekstsoort waarin de schrijver de lezer probeert te overtuigen van zijn standpunt.
Articulatorische identiteit
De uitspraak van een woord zoals die ligt opgeslagen in het woordgeheugen.
Auditieve vaardigheden
Vaardigheden die betrekking hebben op het horen. Ze spelen een rol bij het aanvankelijk lezen en spellen. We kennen de volgende auditieve vaardigheden:
Auditieve objectivatie
Auditieve discriminatie
Auditieve analyse
Auditieve synthese
Temporeel ordenen
Klankpositie bepalen
Automatisering / automatiseren
De vaardigheid van een lezer om het decoderen van woorden sneller te laten verlopen en efficiëntere leesstrategieën te gebruiken. Een lezer die leest met behulp van clusters en spellingpatronen past een vorm van automatiseren toe ten opzichte van de elementaire leeshandeling. Het lezen met behulp van de visuele woordvorm, morfologische analyse of met behulp van context is een verdere vorm van automatisering.
BAVI
Indeling van teksten in AVI-niveaus waar de leesbeleving voorop staat. Bij het indelen van teksten wordt er rekening gehouden met de interesse van kinderen, het thema van een tekst, de leeservaring en de complexiteit van de verhaalopbouw.
Beginrijm
Alliteratie
Een rijmvorm waarbij (bijna) alle woorden van een dichtregel met dezelfde klank beginnen.
Beginnende geletterdheid
De ontwikkeling van de geletterdheid in groepen 1 tot en met 3 van de basisschoool.
Begrijpend lezen
Domein van taalonderwijs waarbij het gaat om het begrijpen van tekst en het achterhalen van de bedoeling.
Begrijpend luisteren
Zie globaal luisteren.
Meestal wordt de term gebruikt in de kleutergroepen als tegenhanger voor begrijpend lezen.
Beoordelingscriteria jeugdliteratuur
De criteria op grond waarvan boeken voor kinderen worden beoordeeld. Belangrijke criteria zijn:
Literaire criteria
Pedaggoische criteria
Ideologische criteria
Globaal luisteren
Een luisterstrategie waarbij je globaal de spreker probeert te volgen. Je volgt de lijn van een betoog en let minder op de details.
Bepalen doel, publiek en tekstsoort
Stelvaardigheid waarbij een schrijver van tevoren nagaat wat hij met zijn tekst wil bereiken, voor wie de tekst bestemd is en daar een passende tekstsoort bij kiest.
Beschouwende tekst
Tekstsoort die gaat over wat iemand vindt van iets uit de werkelijkheid. De mening van de schrijver is van belang.
Betoogstructuur
Een tekst structuur waarin een mening of standpunt wordt ondersteund met argumenten.
Brabbelen
Fase van prelinguale periode waarin de baby klankgroepen produceert zoals dadada, bababa, mamama en waarbij de klanken worden aangepast aan de moedertaal.
Categoriseren
Principe van woordenschatverwerving dat kinderen gebruiken voor het leren van woorden. Bij categoriseren combineer je betekenissen met elkaar en breng je woorden onder bij overkoepelende begrippen.
Coderen
Aspect van de stelvaardigheid formuleren, waarbij het gaat om het correct toepassen van taalregels.
Cognitie
Principe van informatieverwerking waarbij het gaat om het verwerken van nieuwe informatie door het denken en het koppelen aan bestaande kennis. Belangrijk is ook het creëren van nieuwe kennis en het gebruiken van die kennis. Het speelt een rol bij begrijpend lezen.
Cognitieve functie
Coceptualiserende functie.
De functie van de taal waarbij het gaat om het gebruik van de taal als een hulpmiddel om gedachten te ordenen en greep te krijgen op de werkelijkheid. Er zijn drie conceptualiserende of cognitieve functies:
rapporteren
redeneren
projecteren
Communicatieve functie
Sociale functie
De functie van taal waarbij het gaat om het gebruik van de taal als communicatiemiddel. Ook wel sociale functie genoemd. Er zijn vier communicatieve of sociale functies van de taal:
Zelf handhaving
Zelfsturing
Sturing van anderen
Structurering van het gesprek
Communicatieve competentie
De vaardigheid van een taalgebruiker om in alle communicatieve situaties adequaat te communiceren. Deelcompetenties zijn:
De grammaticale competentie
De tekstuele competentie
De strategische competentie
De functionele competentie
Concept
De betekenis van een woord. De relatie tussen klankvorm van een woord en de betekenis is willekeurig.
Copla
Een Spaanse dichtvorm van vier regels en acht lettergrepen.
Creatieve constructie theorie
Theorie over het ontstaan van taal, waarbij men ervan uitgaat dat kinderen taal niet simpelweg imiteren, maar zelf over een aangeboren taalvermogen beschikken waarmee ze op een creatieve manier zinnen kunnen bouwen. Ook wel mentalisme genoemd.
Dialect
Een variant van een taal die in een bepaalde regio gesproken wordt.
Directe spellingsstrategie
Spellingsstrategie waarbij het schrijven van woorden geautomatiseerd verloopt, zonder dat regels of vergelijkingen hoeven worden toegepast.
Directe woordherkenning
Lezen met behulp van de visuele woordvorm
Strategie voor technisch lezen, waarbij de lezer een woord herkent aan bepaalde specifieke kenmerken, zoals de volgorde van bepaalde letters.
Directieve tekst
Tekstsoort waarin een bepaalde handeling of procedure wordt weergegeven.
Dyslexie
De gezondheidsraad spreekt van dyslexie als ‘de automatisering van woordidentificatie (lezen) en/of schriftbeeldvorming (spellen) zich niet, dan wel zeer onvolledig of moeizaam ontwikkelt’.
Eenwoordzin
De fase in de vroeglinguale periode, waarin een kind ontdekt dat woorden verwijzen naar de werkelijkheid. Een kind spreekt zinnen van 1 woord.
Eindrijm
Klankovereenkomst aan het eind van een dichtregel
Etymologisch principe
Principe van de Nederlandse spelling. Het houdt in dat de herkomst bepalend is voor de schrijfwijze van een woord of spraakklank. Het geldt voor veel leenwoorden en bij woorden met ei / ij / en au / ou
Evalueren van de spreektaak
Spreektaak strategie waarbij de spreker zich na afloop van de presentatie afvraagt of het goed ging en wat er een volgende keer anders zou kunnen.
Foneem
Een klank die betekenisverschil tussen woorden veroorzaakt.
De klank /b/ veroorzaakt in de woorden bak en dak betekenisverschil en is dus een foneem.
Fonemisch bewustzijn
Het besef dat woorden uit fonemen zijn opgebouwd. Het is een gevorderde fase van het fonologisch bewustzijn.
Fonologisch niveau
Het niveau van de taal dat betrekking heeft op de uitspraak van woorden, de regels voor de volgorde van spraakklanken, de intonatie en het woordaccent.
Fonologisch principe
Basisprincipe van de Nederlandse spelling waarbij elk foneem door een apart grafeem wordt weergegeven. Ook wel het beginsel van de standaarduitspraak genoemd.
Fonologische identiteit
De klank en de uitspraak van een woord, zoals die ligt opgeslagen in het woordgeheugen. Overkoepelend begrip voor Akoestische en articulatorische identiteit.
Formuleren
Stelvaardigheid waarbij het gaat om het verwoorden van de inhoud. Een belangrijk aspect van formuleren is het toepassen van taalregels of coderen.
Functiewoorden
Woorden die een talige relatie weergeven, zoals de voegwoorden en vraagwoorden.
Functionele geletterdheid
De vaardigheid om zich in een geletterde samenleving te kunnen redden.
Gebroken rijm
Rijmvorm waarbij er maar twee van de vier regels rijmen. Het rijmschema abcb
Gekruist rijm
Rijmschema met het rijmschema abab
Gepaard rijm
Rijmvorm waarbij de dichtregels twee aan twee op elkaar rijmen. Gepaard rijm kent het rijmschema aabb.
Gebruikmaken van de (verbale en non-verbale) context.
Woordleerstrategie waarbij je achter de betekenis van een woord komt door het iemand te vragen of in een woordenboek op te zoeken.
Gebruikmaken van een bron in de eerste of de tweede taal.
Woordleerstrategie waarbij je achter de betekenis van een woord komt door het iemand te vragen of in een woordenboek op te zoeken.
Geletterdheid
Het vermogen om schriftelijke taal te begrijpen en te gebruiken. In de ontwikkeling van de geletterdheid worden drie stadia onderscheiden:
Ontluikende geletterdheid
Beginnende geletterdheid
Gevorderde geletterdheid
Generaliseren
Taalbeschouwingsstrategie waarbij een uitspraak over taal gedaan wordt die het karakter heeft van een regel.
Gericht luisteren
Een luisterstrategie waarbij je luistert vanuit bepaalde specifieke vragen.
Gesprekssoort
Verzamelnaam voor verschillende soorten mondelinge teksten of gesprekken, zoals een kringgesprek, een interview of een uitleg.
Gevorderde geletterdheid
De ontwikkeling van geletterdheid na groep 3.
Grafeem
Een letter of lettercombinatie die naar een foneem verwijst. In neus kennen we drie grafemen: de n, de lettercombinatie eu en de s.
Herordenen
Taalbeschouwingsstrategie waarbij je taalverschijnselen vanuit verschillende gezichtspunten bekijkt.
Het lezen van woordgroepen
Voordrachtsaspect van het technisch lezen waarbij de lezer de minieme pauzes in de zin (meestal op de grens van woordgroepen) op een correcte manier laten horen.
Homofonen
Woorden met dezelfde uitspraak, maar een verschillende spelling, bijvoorbeeld hei en hij.
Homografen
Woorden met dezelfde spelling, maar verschil in uitspraak, bijvoorbeeld de regent en het regent.
Huilen
Fase in de prelinguale periode waarin de baby door middel van huilen signalen geeft aan de buitenwereld.
Hulpstrategie
Spellingsstrategie waarbij gebruikgemaakt wordt van (zelfbedachte) geheugensteuntjes of hulpregels.
Hyponiem
Een woord waarvan de betekenis ook wordt uitgedrukt door een overkoepelend begrip.
Identiteit van een woord
Een woord heeft in het woordgeheugen verschillende kenmerken of identiteiten. We kennen:
de akoestische identiteit (klank),
de articulatorische identiteit (uitspraak), de morfologische identiteit (opbouw),
de semantische identiteit (verbinding met andere woorden),
en de orthografische identiteit (spelling)
Ideologische criteria
Beoordelingscriteria voor jeugdliteratuur waarbij er bij het beoordelen van een kinderboek vooral gelet wordt op de normen, de waarden en de beelden die door een boek worden overgedragen.
Indirecte spellingsstrategie
Spellingsstrategie waarbij het spellen van een woord een bepaalde denkhandeling verricht, zoals het verdelen van een woord in fonemen of het toepassen van een regel. We kennen de volgende indirecte spellingstrategieën:
fonologische strategie
de woordbeeldstrategie
de regelstrategie
de analogiestrategie
de hulpstrategie
Informatieve tekst
Tekstsoort waarin de auteur de werkelijkheid beschrijft. Hij heeft als doel de lezer informatie te geven.
Informatieverwerving
Het efficient kunnen vinden en raadplegen van bronnen.
Informeren
Spreekdoel/tekstdoel waarbij het gaat om het overbruggen van feitelijke informatie.:
informeren
amuseren
instrueren
overtuigen
Inhoudswoorden
Woorden met een duidelijk omschreven betekenis, zoals zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijknaamwoorden.
Instrueren
Spreekdoel / tekstdoel waarbij de spreker / schrijver iets wil uitleggen of verduidelijken.
Intensief luisteren
Een luisterstrategie waarbij je een zo volledig mogelijk beeld probeert te krijgen van wat de spreker te vertellen heeft.
Interactionele benadering
Theorie over het ontstaan van taal waarbij men enerzijds het belang van het aangeboren taalleervermogen onderschrijft, maar anderzijds benadrukt dat het taalaanbod van de omgeving en de interactie tussen een kind en de andere moedertaalsprekers belangrijk is bij het leren van een taal.
Jeugdliteratuur
Domein van het taalonderwijs dat tot doel heeft kinderen in aanraking te brengen met verschillende literaire genres, hun literaire smaak te ontwikkelen en ze te laten genieten van het lezen van jeugdboeken.
Kwatrijm
Een gedicht van vier versregels met twee rijmklanken.
Klankclusterstrategie
Spellingsstrategie waarbij je klankgroepen door vaste lettercombinaties weergeeft, bijvoorbeeld - aal of ieuw.
Klankdicht
Dichtvorm waarin de klankwerking van de taal centraal staat; soms bevat het niet bestaande woorden.
Klankzuiver
Een woord is klankzuiver als de spelling overeenkomt met de uitspraak, zoals kat en huis.
Klemtoon
Voordrachtsaspect van het technisch lezen waarbij het gaat om het correct laten horen van het accent in woorden en zinnen.
Kritisch luisteren
Een luisterstrategie waarbij je probeert om je tijdens het luisteren een mening te vormen.
Label
De klankvorm van een woord. De relatie tussen klankvorm van een woord en de betekenis is willekeurig.
LES
LeesErvaringsSchaal (LES) is een waardering van een tekst op basis van inhoud, personages, perspectief, tijd, plaats, structuur, spanning, taalgebruik en beeldtaal, in een schaal van A (makkelijk) tot H (moeilijk). Zie ook leeslat.
Leeslat
Indelingssysteem van uitgeverij Zwijsen voor het niveau van teksten. LAT staat voor leeservaringsschaal, AVI en Thema.
Leesstadia Ehri
Stapsgewijze ontwikkeling van de (spontane) leedvaardigheid van kinderen. Ehri onderscheid de volgende stadia:
de pre-alfabetische fase
de partieel alfabetische fase
de volledig alfabetische fase
de geconsolideerde alfabetische fase
de geautomatiseerde alfabetische fase.
Leesstrategie (begrijpend lezen)
Een bewuste werkwijze die een lezer hanteert om de inhoud van een tekst te begrijpen. We kennen de volgende strategieën voor begrijpend lezen:
voorspellen
vragen stellen
visualiseren
verbinden
samenvatten
afleiden
Leesstrategie (technisch lezen)
Manier om een tekst te decoderen of te verklanken. We onderscheiden vijf lees strategieën voor technisch lezen:
De elementaire leeshandeling
Lezen met behulp van clusters en spellingspatronen
Lezen met behulp van visuele woordvorm
Lezen met behulp van morfologische analyse
Lezen met behulp van context
Leesvaardigheid (begrijpend lezen)
Deelhandeling van het begrijpend leesproces die min of meer onbewust verloopt. Het geheel van inzetten van deze vaardigheid leidt tot het begrip van tekst. In het onderwijs in begrijpend lezen kan in de instructie een of meer vaardigheden de nadruk worden gelegd.
Letten op overeenkomsten tussen eerste en tweede taal
Woordleerstrategie waarbij je achter de betekenis van een woord komt door te letten op de overeenkomst tussen een eerste en een tweede taal.
Lezen met behulp van clusters of spellingspatronen
Strategie van technisch lezen, waarbij de lezer lettercombinaties in een woord waarneemt. Deze strategie is te beschouwen als een verkorting van de elementaire leeshandeling.
Lezen met behulp van de context
strategie voor technisch lezen, waarbij de lezer gebruik maakt van zijn kennis van de opbouw van zinnen en automatisch komt tot het aanvullen van woorden.
Lezen met behulp van morfologische analyse
Strategie voor technisch lezen, waarbij de lezer langere woorden leest op grond van betekenisvolle delen of morfemen.
Lezen van interpunctie
Voordrachtsaspect van het technisch lezen waarbij de lezer de interpunctie in zijn manier van voorlezen laat horen.
Linguale periode
De periode van taalontwikkeling na het eerste levensjaar, waarin het kind woorden en zinnen als communicatiemiddel gebruikt. De linguale fase in taalontwikkeling valt uiteen in drie perioden:
de vroeglinguale periode
de differentiatiefase
de voltooiingsfase
Literaire criteria
Beoordelingscriteria voor jeugdliteratuur waarbij er bij het beoordelen van een kinderboek vooral gelet wordt de manier waarop het verhaal geschreven is, op origineel taalgebruik, beeldende beschrijvingen of realistische dialogen.
Literaire genre
Teksten met bepaalde gemeenschappelijke kenmerken. Voorbeelden en genres ui de jeugdliteratuur zijn:
prentenboeken
hier-en-nu-verhalen
historische verhalen
oorlogsverhalen
Logografisch schriftsysteem
Schriftsysteem waarbij elk woord wordt weergegeven door een plaatje zoals in het Chinees
Luisterdoel
Bewuste of onbewuste doelstelling van de luisteraar. We kennen de volgende luisterdoelen:
Iets te weten willen komen
Een mening willen vormen
Een handeling willen uitvoeren
Een spel willen spelen
Luisterstrategie
Een bewuste manier van luisteren die iemand hanteert om een bepaald luisterdoel te bereiken. We kennen de volgende luisterstrategieën:
Globaal luisteren
Intensief luisteren
Kritisch luisteren
Gericht luisteren
Meervoudig routemodel
Een model over de verschillende manieren die een kind kan hanteren voor het lezen van een woord:
Weg 1 via volledige verklanking van een woord
Weg 2 via gebruikmaking van delen van een woord
Weg 3 via directe woordherkenning
Het correspondeert met de leesstrategieën, de elementaire leeshandeling, lezen met behulp van clusters en spellingspatronen en lezen met behulp van de visuele woordvorm.
Meerwoordszin
De fase in de vroeglinguale periode, waarin een kind spreekt in zinnen van 3 of meer woorden en waarin de woordenschat van een kind een sterke groei doormaakt.
Mentale lexicon
Het woordgeheugen; maakt deel uit van het lange termijngeheugen, waarin informatie permanent ligt opgeslagen.
Mondelinge taalvaardigheid
Het domein van taalonderwijs waar het gaat om het spreken en luisteren en het voeren van allerlei mondelinge gespreksvormen.
Monitoren van de spreektaak
Spreektaakstrategie waarbij de spreker zich afvraagt of zijn spreken duidelijk is en of het nodig is om aanpassingen te plegen.
Morfologische identiteit
De opbouw van een woord, zoals die ligt opgeslagen in het woordgeheugen.
Morfologisch niveau
Het niveau van een taal dat betrekking heeft op de opbouw van woorden in morfemen.
Natuurlijkheid en emotionaliteit
Voordrachtsaspect van het technisch lezen waarbij je een manier van spreken hanteert als in een gewoon gesprek of een mondelingen presentatie.
Nonsensgedicht
Een dichtvorm waarin vaak niet bestaande woorden worden gebruikt en waarin het gaat over onmogelijke zaken.
Omarmde rijm
Rijmvorm met het rijmschema abba
Norm Ontluikende geletterdheid
De ontwikkeling van de geletterdheid in de voorschoolse periode van 0 tot 4 jaar.
Oriënteren op de gesprekspartner of het publiek
Spreekstrategie bij de spreker nagaat wie zijn toehoorders zijn en zijn spreken probeert af e stemmen op zijn publiek.
Oriënteren op het soort spreektaak
Spreekstrategie waarbij de spreker zich eerst afvraagt op welke manier je wilt presenteren.
Oriënteren op het doel van de spreektaak
Spreekstrategie waarbij de spreker zich eerst afvraagt wat hij precies wil bereiken.
Oriënteren op het onderwerp
Spreekstrategie waarbij de spreker van te voren nagaat of hij voldoende weet over een bepaald onderwerp, zich oriënteert op het onderwerp en zijn eigen voorkennis en ervaring in kaart brengt.
Orthografisch niveau
Het niveau van taal dat betrekking heeft op de spelling van woorden en de interpunctie.
Orthografische identiteit
De spelling van een woord, zoals die ligt opgeslagen in het woordgeheugen.
Overtuigen
Spreekdoel / tekstdoel waarbij de spreker / schrijver iemand wil overhalen een bepaald standpunt of mening in te nemen.
Receptieve woordenschat
Passieve woordenschat
De woorden die je begrijpt of waarvan je de betekenis herkent.
Zinsmelodie
Voordrachtsaspect van technisch lezen waarbij de lezer op een goede manier het verloop in toonhoogte in een zin laat horen.
Zinsontleden
Onderdeel van de syntaxis waarbij van elk zinsdeel de functie in de zin wordt aangegeven. Voorbeelden van zinsdelen zijn:
Onderwerp
Meewerkend voorwerp
Pedagogische citeria
Beoordelingscriteria voor jeugdliteratuur waarbij er bij het beoordelen van een kinderboek vooral op gelet wordt of een boek de ontwikkeling van kinderen stimuleert.
Perceptie
Principe van informatieverwerking waarbij informatie via onze zintuigen beschikbaar komt. Het speelt een rol bij begrijpend lezen.
Pictografisch schriftsysteem
Een schriftsysteem waarbij concrete woorden worden weergegeven door middel van tekeningen en afbeeldingen.
Prentenboek
Genre uit de jeugdliteratuur waarin het beeld in belangrijke mate bepalend is voor de overdracht van de informatie.
Principe voor woordenschatverwerving
Manier die een kind tijdens de spontane taalverwerving hanteert om nieuwe woorden te leren. We kennen drie principes:
Labelen
Categoriseren
Netwerkopbouw
Projecteren
Een cognitieve strategie of conceptualiserende functie waarbij de spreker zich probeert te verplaatsen in de gedachten en gevoelens van iemand anders.
Pseudolezen
Het imiteren van leesgedrag door kleuters, waarbij een kind een verhaal weergeeft aan de hand van de plaatjes.
Rapporteren
Een cognitieve of conceptualiserende functie waarbij de spreker verslag doet van iets wat in de werkelijkheid voorkomt.
Recursief systeem
Kenmerk van de menselijke taal, dat inhoudt dat een element van de taal weer eenzelfde element van de taal kan bevatten. De zin -Ik vermoed dat hij liegt- bevat zelf weer de zin hij liegt. Recursiviteit hout dus in dat zinnen in principe onbeperkt uitgebreid kunnen worden.
Redeneren
Een cognitieve of conceptualiserende functie waarbij de spreker het weergeven van een gebeurtenis bewerkt door een extra denkstap in te bouwen, bijvoorbeeld:
Chronologisch ordenen
Conclusies trekken
Relaties leggen tussen oorzaak en gevolg
Reflecteren op de spreektaak
Spreekstrategie waarbij de spreker zich tijdens het spreken afvraagt of de informatie overkomt en hij zijn doel bereikt.
Reflecteren op schrijfgedrag
Stelvaardigheid waarbij de schrijver waarbij de schrijver bewust nadenkt over zijn eigen schrijfkwaliteiten (schrijfproces) en de tekst die hij heeft geproduceerd (schrijfproduct). Het resultaat van het reflecteren kan zijn dat de schrijver de tekst verandert (zie reviseren)
Regel van gelijkvormigheid
Onderdeel van het morfologisch principe. Het houdt in dat we een woord of voor-of achtervoegsel steeds op dezelfde manier schrijven.
Regel van overeenkomst
Onderdeel van het morfologisch principe. Het houdt in dat woorden die op dezelfde manier zijn opgebouwd ook op een vergelijkbare manier worden geschreven. In de spelling wordt de opbouw van een woord duidelijk. We schrijven bijvoorbeeld grootte vanwege hoogte.
Relateren
Taalbeschouwingsstrategie waarbij je verbanden legt tussen taalelementen, zoals zinnen, zinsdelen, woorden en delen van woorden.
Reviseren
Stelvaardigheid waarbij het gaat om het proces van kritisch lezen en bijstellen van een tekst.
Ritme
De regelmaat in de woordopbouw van een gedicht. Ritme geeft een melodie aan een gedicht.
Samenstelling
Twee losse woorden die worden samengevoegd tot een woord, bijvoorbeeld -fietsbel-.
Samenvatten
Strategie voor het begrijpend lezen waarbij de lezer op een overzichtelijke manier de hoofdzaken van een tekst weergeeft. Dat kan in de vorm van een lopende tekst, het noteren van kernzinnen of een schema of diagram.
Schooltaalwoorden
Abstracte begrippen die de leerlingen moeten kennen om het onderwijs te kunnen volgen.
Schrijfdoel
Tekstdoel
De doelstelling die een schrijver hanteert. De vier belangrijkste schrijfdoelen zijn:
Informeren
Amuseren
Instrueren
Overtuigen
Schrijfstrategie
Bepaalde aanpak voor het schrijven van een tekst. We kennen de volgende schrijf strategieën:
Vertellend schrijven
Denkend schrijven
Semantisch niveau
Het niveau van de taal dat betrekking heeft op de betekenis van woorden en betekenisrelaties tussen woorden.
Semantische identiteit
De betekenis(aspecten) van een woord, zoals die liggen opgeslagen in het woordgeheugen.
Signaalwoorden
Woorden die de lezer informatie geven over de relaties in een tekst. Bijvoorbeeld:
Een tijdsrelatie of een relatie tussen twee alinea’s.
Sms-gedicht
Een gedicht met maximaal 160 letters, zonder verdere regels voor het rijmschema.
Spelling
Domein van het taalonderwijs waarbij het gaat om het correct kunnen schrijven van woorden en het toepassen van de belangrijkste spellingregels.
Spellingscategorie
Een groep woorden met dezelfde spellingsmoeilijkheid. Spetteren, Ridder en bobbelig behoren tot de categorie van woorden met verenkeling.
Spellingstrategie
Manier die een speller gebruikt om tot de juiste schrijfwijze van een woord te komen. We kennen directe en indirecte spellingsstrategieën.
Spellinguitspraak
Niet natuurlijke uitspraak van woorden waarbij je je in de uitspraak van een woord te veel laat leiden door de spelling.
Spreekdoel
De doelstelling die een spreker hanteert. De vier belangrijkste spreekdoelen zijn:
Informeren
Amuseren
Instrueren
Overtuigen
Spreekstrategie
Een doelgerichte handeling die een spreker hanteert om een spreektaal efficient uit te voeren. We kennen de volgende spreekstrategieën:
Oriënteren op het doel van de spreektaak
Oriënteren op het onderwerp en inzetten van eigen kennis
Oriënteren op het soort spreektaak
Oriënteren op het publiek of de gesprekspartners
Reflecteren op de spreektaak
Monitoren van de spreektaak
Evalueren van de spreektaak
Standaardtaal
De variant van een taal die gebruikt wordt bij de overheid, het onderwijs en de media.
Stapelstructuur
Een tekst structuur die bestaat uit min of meer losse onderdelen zonder zichtbare samenhang.
Stellen
Domein van het taalonderwijs waarbij het gaat om he schrijven van verschillende soorten teksten.
Stelvaardigheid
Een vaardigheid die bij het schrijven van een tekst wordt toegepast. We kennen de volgende stelvaardigheden:
Bepalen doel, publiek en tekstsoort
Verzamelen, selecteren en ordenen van de inhoud
Structureren van de tekst
Formuleren, reviseren en verzorgen
Studievaardigheden
Het kunnen hanteren van studieteksten en informatiebronnen bijvoorbeeld:
Schema’s
Tabellen
Grafieken
Kaarten
Studietechniek
Techniek voor informatieverwerving
Een techniek waarbij een lezer op een gestructureerde manier de informatie uit een tekst vastlegt, bijvoorbeeld in een schema of samenvatting
Synoniem
Woorden die dezelfde betekenis hebben.
Syntactisch niveau
Het niveau van de taal dat betrekking heeft op de regels voor het combineren van woorden. Op dit niveau kunnen we woordsoorten en zinsdelen aangeven.
Syntactische identiteit
De mogelijkheden van een woord om zich te verbinden met andere woorden, zoals die liggen opgeslagen in het woordgeheugen.
Taal-denkrelatie
Logische relaties die een lezer aanbrengt tussen woorden, woordgroepen en zinnen. Voorbeelden van taal-denkrelaties zijn:
Vraag - Antwoord
Chronologische volgorde
Voorbeeld
Vergelijking
Doel - Middel
Voorwaarde
Taalbeschouwing
Domein van het taalonderwijs waarbij het gaat om kinderen leren te reflecteren op de taalvorm, de manier waarop iets is verwoord en het gebruik van taal. Kinderen moeten leren in de vorm van de taal bijzonderheden en regelmaat te ontdekken.
Taalbeschouwingsstrategie
(Denk)strategie die een taalgebruiker hanteert om bijzonderheden en regelmaat in de taal vast te stellen. We kennen de volgende taalbeschouwingsstrategieen:
Analyseren
Relateren
Vergelijken
Classificeren
Generaliseren
Herordenen
Taalvariatie
De verscheidenheid aan verschijningsvormen van taal. Een bepaalde verschijningsvorm wordt een taalvariëteit genoemd.
Tekstsoort
Type teksten met gemeenschappelijke kenmerken, zoals de vorm en de doelstelling. Op grond van de doelstelling onderscheiden we de volgende tekstsoorten:
Verhalende teksten
Informatieve teksten
Directieve teksten
Beschouwende teksten
Argumentatieve teksten
Tekststructuur
Een veel voorkomende structuur van een tekst. We kennen bijvoorbeeld de stapelstructuur en de betoogstructuur.
Tempo
Voordrachtsaspect van het technisch lezen waarbij het gaat om het vloeiend lezen en een goede leessnelheid, alsmede om een goede afwisseling van snelle en langzame passages.
Tweewoordzinnen
De fase in de vroeglinguale periode, waarin een kind spreekt in zinnen van 2 woorden en een soort telegramzinnen gebruikt.
Uitspraak en articulatie
Voordrachtsaspect van het technisch lezen waarbij het gaat om het verstaanbaar en correct uitspreken van de woorden en zinnen van een tekst.
Vaktaalwoorden
Vakinhoudelijke begrippen die niet in het gewone taalverkeer voorkomen, zoals begrippen die specifiek zijn voor een bepaald vakgebied als aardrijkskunde of taalonderwijs.
Verbinden
Strategie voor het begrijpend lezen, waarbij de lezer de informatie uit een tekst in verband brengt met zijn eigen ervaringen en kennis van de wereld.
Vergelijken
Taalbeschouwingsstrategie waarbij je zoekt naar overeenkomsten en verschillen in taalverschijnselen.
Verhaalstructuur
Een tekst structuur waarbij het gaat om een tekst waarin personages opeenvolgende gebeurtenissen meemaken.
Verhalende tekst
Tekstsoort die gaat over verzonnen gebeurtenissen of om een persoonlijke weergave van de realiteit.
Vervoeging
Vormverandering/verbuiging bij werkwoorden:
Aan de grondvorm van een werkwoord wordt -t, -en, -ten, -de, of -den toegevoegd.
Verzamelen, selecteren en ordenen van de inhoud
Stelvaardigheid waarbij het gaat om hoe de schrijver aan de inhoudelijke informatie voor zijn tekst komt. Het kan bijvoorbeeld gaan om het raadplegen van schriftelijke bronnen, maar ook de eigen ervaringen kunnen als bron fungeren.
Verzorgen van de tekst
Stelvaardigheid waarbij het gaat om allerlei zaken die met de lay-out te maken hebben, zoals een duidelijke indeling in paragrafen en alinea’s en het gebruik van illustraties.
Visualiseren
Strategie voor begrijpend lezen waarbij de lezer probeert om zich een visuele voorstelling te maken bij een tekst.
Visuele vaardigheden
Vaardigheden die de lezer in staat stellen om letters en woorden te herkennen. We kennen de volgende visuele vaardigheden:
Visuele discriminatie
Visuele analyse
Visuele synthese
Spatieel ordenen
Letterpositie bepalen
Vocaal spel
Fase in de preliguale periode waarin de baby experimenteert met klanken, zowel klinkers als medeklinkers.
Vocaliseren
Fase in de preliguale periode waarin de baby zelf klinkers of vocalen produceert. Een kind ontdekt de klank van de taal en oefent zijn spraakmechanisme.
Volume
Voordrachtsaspect van technisch lezen waarbij het gaat om de geluidsterkte waarop je voorleest en de afwisseling tussen hard en zacht.
Voordrachtsaspecten
Onderdeel van het proces van technisch lezen. Hieronder vallen de aspecten die een rol spelen bij een goede expressieve voordracht van een tekst. We kennen de volgende voordrachtsaspecten:
Uitspraak en Articulatie
Klemtoon
Zinsmelodie
Natuurlijkheid en Emotionaliteit
Tempo
Volume
Het lezen van woordgroepen
Lezen van interpunctie
Voorspellen
Strategie voor het begrijpend lezen waarbij de lezer op grond van de gelezen tekst een voorspelling probeert te maken over de nog komende tekst en daarbij steeds zijn voorspelling controleert en zo nodig aanpast.
Voortgezet technisch lezen
De fase in het leesonderwijs waarin gewerkt wordt aan het vergroten van de vaardigheid in het decoderen van teksten. Het gaat om het vlot en nauwkeurig kunnen lezen van een tekst en niet om het begrijpen.
Voorvoegsel
Een gebonden morfeem dat vooraan in een woord voorkomt, bijvoorbeeld be- of ver-.
Vragen stellen
Strategie voor het begrijpend lezen, waarbij de lezer voor, tijdens en na het lezen op grond van zijn voorkennis of leesdoel gerichte vragen bij een tekst stelt en zoekt naar de antwoorden.
Woordbenoemen
Onderdeel van de syntaxis waarbij de afzonderlijke woorden in een zin nagegaan wordt tot welke woordsoort ze behoren. In de grammatica onderscheidt met traditioneel tien woordsoorten. Voorbeelden van woordsoorten zijn zelfstandig naamwoord, telwoord.
Woordenschat
Het domein van het taalonderwijs waarbij het gaat om het aanleren van de betekenis van nieuwe woorden, uitdrukkingen, zegswijzen en spreekwoorden. Ook worden er strategieën aangeleerd om achter de betekenis van onbekende woorden te komen.
Woordleerstrategie
Werkwijze die bewust wordt ingezet om de betekenis van woorden te achterhalen. We kennen de volgende woordleer strategieën:
Analyseren van een woord
Gebruikmaken van de (verbale en non-verbale) context
Gebruikmaken van een bron in de eerste of tweede taal
Letten op overeenkomsten tussen eerste en tweede taal
Pseudolezen
1 commentaar geven op de plaatjes
2 het volgen van het verhaal op de plaatjes
3 een verhaal weergeven in dialoogvorm
4 een verhaal weergeven in monoloogvorm
5 een verhaal weergeven in een mengeling van spreektaal en schrijftaal
6 het memoriseren van teksten
Wat is de invloed van de computer op het schrijven en de schrijfvaardigheid?
- Het structureren van een tekst wordt gemakkelijker
- Het onderscheid tussen vertellend en denken schrijven vervaagt
- Er zijn nieuwe tekstsoorten ontstaan