Words, lesson 5, English to Dutch Flashcards
1
Q
absorbed in
A
geboeid zijn door, in beslag genomen zijn door
2
Q
an acclaimed
A
geprezen
3
Q
acknowledge
A
erkennen
4
Q
beneficial
A
gunstig
5
Q
dedication
A
toewijding
6
Q
emerge
A
tevoorschijn komen
7
Q
endangered
A
(met uitsterven) bedreigd
8
Q
extinction
A
uitsterving
9
Q
late
A
wijlen
10
Q
moreover
A
bovendien
11
Q
narrator
A
verteller (in een boek, film)
12
Q
notable
A
opmerkelijk
13
Q
a prompt
A
aanwijzing
14
Q
prompt(ed)
A
ertoe brengen
15
Q
realm
A
gebied (van activiteit, belangstelling)
16
Q
recall
A
zich herinneren
17
Q
reflect
A
weergeven
18
Q
relate to
A
zich verhouden tot
19
Q
resent
A
kwalijk nemen
20
Q
scholarly
A
academisch
21
Q
species
A
soort (dier)
22
Q
spouse
A
echtgenoot, echtgenote
23
Q
startle
A
(op)schrikken
24
Q
submit
A
indienen
25
Q
tedious
A
saai