Words: DUTCH -> ENG Flashcards
Afspraak
Appointment
Uitgezondered
Except
Vuil
Dirty
Gezond
Healthy
Beurt
Turn
Begrijp
Understand
Herhalen
To repeat
Graag
Please
Leuk
Nice
Grap
Joke
Probeer
Try
Opnieuw
Again
Vroeg
Early
Binnen
Inside
Ren, rent, rennen
Run
Even
For a bit
Geluid
Sound
Lakens
Sheets
Verhaal
Story
Bijvoeglijke
Adjective
Geruit
Checkered
Vechten
To fight
Morgenvroeg
Early morning
Kledingwinkel
Clothing store
Passen
To fit
Toch
However
Dichtbij
Close to
Van weg
Away from
Verleden
Past
Klant
Customer
Alweer
Again
Erg
Very
Bezoek
Visit
Buik
Belly
Keel
Throat
Zolder
Attic
Trap
Stairs
Koelkast
Refridgerator
Schilderij
Painting
Schilder
Painter
Fornuis
Oven
Dak
Roof
Gang
Hallway
Veranderen
Change
Besteden
To spend
Kapstok
Coat stand
Laten zien
To show
Zelfs
Even
Verf / verven
Paint
Trakteer / trakteert / trakteren
Treat
Verdeel / verdelen
Divide
Sleep
Drag
Tegenwoordige
Present
Voltooide
Perfect
Wedstrijd
Competition
Draai
Play
Heerlijk
Delicious
Duurt
Lasts
Takes
Gezellig
Cozy
Fun
Sociable
Helaas
Unfortunately
Vertellen
Tell
Bijzonders
Special
Aankleed
Dress up
Opbellen
Call
Herhalen / herhaal
Repeat
Meegenomen
Taken
Takken
Branches
Kaal
Bald
Vroeger
Before
Verkouden
Cold
Liever
Rather
Prefer
Afvallen
Lose weight
Last van
Bothered by
Suffer from
Verkouden
To have a cold
Zich houdem aan
To abide by / to adhere to
Mogelijk
Possible
Bedoel
To mean
Minder gezellig
Less entertaining / cozy
Minder gezellig
Less entertaining
Echt
Really
Erg
Very
Sappige
Juicy / succulent