Woordjes 308-321 Flashcards
1
Q
callidus
A
~a, ~um
sluw
2
Q
timidus
A
~a, ~um
bang
Lat.
3
Q
caput
A
capitis
het hoofd, het hoofdstuk
4
Q
damnare
A
veroordelen
5
Q
haud
A
helemaal niet
6
Q
reliquus
A
~a, ~um
overig
7
Q
appropinquare
A
naderen
8
Q
vincere
A
vinxi, vinctum
binden, boeien
9
Q
una
A
samen
10
Q
rex
A
regis
de koning
11
Q
regina
A
reginae
de koningin
12
Q
regia
A
regiae
het paleis
13
Q
regnum
A
regni
het koningkrijk, de heerschappij
14
Q
regius
A
~a, ~um
koninklijk
15
Q
regio
A
regionis
de streek
Ndl.