Woordjes 160 - 169 (voorzetsels) Flashcards
1
Q
ad
A
naar, tot, bij
2
Q
ante
A
voor
3
Q
apud
A
bij
4
Q
circum
A
rondom
5
Q
inter
A
tussen
6
Q
ob
A
tegenover
7
Q
per
A
door
8
Q
post
A
achter
9
Q
praeter
A
voorbij
10
Q
trans
A
over