Woordjes 136-147 Flashcards
1
Q
flamma
A
flammae,
de vlam
2
Q
regina
A
reginae,
de koningin
3
Q
grex
A
gregis, m.
de kudde
4
Q
pastor
A
pastoris, m.
de herder
5
Q
vates
A
vatis, m.
de waarzegger, de dichter
6
Q
fames
A
famis, v.,
de honger
7
Q
incolumis
A
~, incolume, incolumis,
ongedeerd
8
Q
cogitare, ~o
A
(na)denken
9
Q
pascere, ~o
A
weiden, hoeden, laten grazen
10
Q
primum of primo
A
eerst, voor het eerst
11
Q
quid
A
wel, tenminste, meer bepaald
12
Q
quam
A
dan, zo….mogelijk