Woning vocab Flashcards
1
Q
De Woning
A
The home
2
Q
Verhuizen
A
To Move
3
Q
De verdieping / Etage
A
The floor
4
Q
De makelaar
A
Real Estate Agent
5
Q
Gerenoveerd
A
Renovated
6
Q
Tevreden
A
Satisfied
7
Q
Ruim
A
Spacious
8
Q
Krap
A
Tight
9
Q
De doos
A
The box
10
Q
De overloop
A
Hallway
11
Q
De garage
A
Garage (type you’d keep a car in)
12
Q
De schur
A
For shovels, etc, storage things
13
Q
De traap
A
The Stairs
14
Q
De archiefkast
A
The filing cabinet
15
Q
Een Bureau
A
Desk
16
Q
De zolder
A
Attic
17
Q
Het dak
A
The Roof
18
Q
De eerste verdieping
A
The first floor
19
Q
De slaapkamer
A
The bedroom
20
Q
De kast
A
The cupboard
21
Q
Het nachtkastje
A
The bedside table
22
Q
De kledingkast
A
The wardrobe
23
Q
De wekker
A
The alarm clock
24
Q
Het gordijn
A
The curtains
25
Het douchegordijn
The Shower curtain
26
De wastafel
The sink / washbasin
27
De kraan
The tap
28
De handdoek
The towel
29
De spiegel
The mirror
30
De Bank
Couch
31
De kast
Cabinet
32
Dressoir
Dresser (cabinet with pull out drawers)
33
De tafel
Table
34
De vaas
The vase
35
De afstandsbediening
Remote Control
36
Het tijdschrift
Magazine
37
De fauteuil
Armchair / easy chair
38
Het gordijn
The curtain
