woche 1b Flashcards
afsluiten
abschließen
vermoeden
die Ahnung
actueel
aktuell
verkeerslicht
die Ampel
veranderen
ändern
angst
die Angst
antwoordapparaat
der Anrufbeantworter
aansluiting
der Anschluss
zien
ansehen
pak, kostuum
der Anzug
apotheek
die Apotheke
apparaat
der Apparat
artikel
der Artikel
in elk geval
auf jeden Fall
in geen geval
auf keinen Fall
opendoen
aufmachen
oppassen
aufpassen
opruimen
aufräumen
opstaan
aufstehen
lift
der Aufzug
ingewikkeld
aufwendig
opleiding
die Ausbildung
uitrit
die Ausfahrt
uitgeven
ausgeben
uitgaan, doven
ausgehen
uitpakken
auspacken
uitrusten
ausruhen
behalve, buiten
außer
behalve
außerdem
buiten
außerhalb
uitspreken
aussprechen
uitstappen
aussteigen
tentoonstelling
die Ausstellung
ronddragen
austragen
ID
der Ausweis
baby
das Baby
babysit
der Babysitter
bakken
backen
bad
das Bad
badkuip
die Badewanne
een bad nemen
baden
spoor
die Bahn
station
der Bahnhof
perron
der Bahnsteig
weldra
bald
balkon
der Balkon
bal
der Ball
banaan
die Banane
band
die Band
contant
bar
basketbal
der Basketball
knutselen
basteln
bouwplaats
die Baustelle
beantwoorden
beantworten
danken
bedanken
betekenen
bedeuten
zich haasten
sich beeilen
beëindigen
beenden
argumenteren
begründen
geliefd
beliebt
comfortabel
bequem
adviseren
beraten
verslaggeven
berichten
beroemd
berühmt
mededeling
der Bescheid
beschrijven
beschreiben
klagen, klacht indienen
sich beschweren
bezoeken, bezichtigen
besichtigen
bijzonder
besonders
bevestigen
bestätigen
slagen voor
bestehen
bestellen
bestellen
bezoek
der Besuch
solliciteren
sich bewerben
sollicitatie
die Bewerbung
bewolkt
bewölkt
blad
das Blatt
stom
blöd
blond
blond
bloem
die Blume
bloes
die Bluse
boon
die Bohne
braden
braten
nodig hebben
brauchen
bril
die Brille
brug
die Brücke
kleurrijk
bunt