shwierig Flashcards
1
Q
vertrekken
A
abfahren
2
Q
vertrek
A
die Abfahrt
3
Q
afdeling
A
die Abteilung
4
Q
afgestudeerde
A
der Absolvent
5
Q
opgelet
A
achtung
6
Q
aanbod
A
das Angebot
7
Q
aanklikken
A
anklicken
8
Q
aankomst
A
die Ankunft
9
Q
inschakelen
A
anmachen
10
Q
aanspreking
A
die Anrede
11
Q
aankondiging
A
die Ansage
12
Q
advertentie
A
die Anzeige
13
Q
aantrekken
A
anziehen
14
Q
werkcontract
A
der Arbeitsvertrag
15
Q
werkomgeving
A
das Arbeitsumfeld
16
Q
ergeren
A
ärgern
17
Q
stoppen
A
aufhören
18
Q
lift
A
der Aufzug
19
Q
informatie
A
die Auskunft
20
Q
buitenlander
A
der Ausländer
21
Q
verklaring
A
die Aussage
22
Q
identiteitsbewijs
A
der Ausweis
23
Q
stagiair
A
der Auszubildende
24
Q
perron
A
der Bahnsteig
25
contant
bar
25
binnenkort
bald
26
ambtenaar
der Beamte
27
beweren
behaupten
28
gedrag
das Behnemen
29
verslag
der Bericht
30
carrièrestarter
der Berufseinsteiger
31
bidden
beten
32
balans
die Bilanz
33
peer
die Birne
34
vragen
bitten
35
potlood
der Bleistift
36
de lijst
der Bogen
37
postzegel
die Briefmarke
38
boekje
das Büchlein
39
bondsrepubliek
die Bundesrepublik
40
daar
da
41
ernaast
daneben
42
gegeven
die Datei
43
printer
der Drucker
44
aankondiging
die Durchsage
45
echtgenote
die Ehefrau
46
echtgenoot
die Ehemann
47
haastig
eilig
48
uitnodigen
einladen
49
uitnodiging
die Einladung
50
ontvanger
der Empfänger
51
aanbevelen
empfehlen
52
beslissing
die Entscheidung
53
resultaat
das Ergebnis
54
toelating
die Erlaubnis
55
volwassene
die Erwachsene
56
vertellen
erzählen
57
ticket
die Fahrkarte
58
sluitingstijd
der Feierabend
59
ontbreken
fehlen
60
vakantiehuis
die Ferienwohnung
61
feest
das Fest
62
vast
fest
63
vlijtig
fleißig
64
vertrek
der Abflug
65
vroeger
früher
66
leiding
die Führung
67
voor en nadeel
das Für und wider
68
vork
die Gabel
69
loon
das Gehalt
70
vooral
gerade
71
wet
das Gesetz
72
vakbond
die Gewerkschaft
73
spoor
das Gleis
74
geldig
gültig
75
vaderland
die Heimat
76
trouwen
heiraten
77
hulpvaardig
hilfsbereit
78
huwelijk
die Hochzeit
79
vergissing
der Irrtum
80
jas
die Jacke
81
wedstrijd
der Kampf
82
leren kennen
kennenlernen
83
kennis
die Kenntnis
84
concurrentie
die Konkurrenz
85
rekening
das Konto
86
cirkel
der Kreis
87
keuken
die Küche
88
koelkast
der Kühlschrank
89
klant
der Kunde
90
winkel
der Laden
91
single
ledig
92
stil
leise
93
vrachtwagen
der Lastkraftwagen
94
machine
die Maschine
95
meederheid
die Mehrheit
96
mobiele nummer
die Mobilfunknummer
97
maan
der Mond
98
moe
müde
99
laag
niedrig
100
nodig
notwendig
101
olie
das Öl
102
Pasen
Ostern
103
paspoort
der Pass
104
frietjes
die Pommes frites
105
praktijk
die Praxis
106
pullover
der Pulli
107
ruimte
der Raum
108
reparatie
die Reparatur
109
feedback
die Rückmeldung
110
rust
die Ruhe
111
sla/ wat een pech
der Salat
112
tram
die S-Bahn
113
loket
der Schalter
114
sturen
schicken
115
ham
der Schinken
116
sleutel
der Schlüssel
117
taal
die Sprache
118
staal
der Stahl
119
stal
der Stall
120
plaats
die Stelle
121
ster
der Stern
122
belasting
die Steuer
123
verdieping
der STock
124
vergaderzaal
der Tagungsraum
125
deel
der Teil
126
afspraak
der Termin
127
trap
die Treppe
128
stappen
treten
129
doen, maken
tun
130
overschrijven
überweisen
131
verhuizen
umziehen
132
getrouwd
verheiratet
133
familielid
der Verwandte
134
voorzichtigheid
die Vorsicht
135
groeien
wachsen
136
keuze
die Wahl
137
pijn doen
weh tun
138
weten
wissen
139
willen
wollen
140
schitterend
wunderbar
141
getal
die Zahl
142
momenteel
zurzeit
143
de krant
die Zeitung
144
doel
das Ziel
145
windstreken
Himmelsrichtungen
146
dagverloop
Tagesablauf
147
dossier, document
die Akte
148
werkplaats
die Arbeitsfläche
149
draaistoel
der Drehstuhl
150
kruk
der Hocker
151
vuilnisemmer
der Mülleimer
152
notitieboekje
die Notizbuch
153
rek
das Regal
154
wandklok
die Wanduhr
