cursus Flashcards
1
Q
inzicht
A
Einblick
2
Q
beroepskansen
A
Berufschancen
3
Q
belang
A
Wert
4
Q
zaak
A
Anliegen
5
Q
maatschappij
A
Gesellschaft
6
Q
genot
A
Genuss
7
Q
zakenleven
A
Geschäftsleben
8
Q
onderzoek
A
Forschung
9
Q
observeren
A
beobachten
10
Q
vergissen
A
irren
11
Q
heffen
A
heben
12
Q
stap
A
Schritt
13
Q
uitnodigen
A
einladen
14
Q
klant
A
Kunde
15
Q
bestuurskunde
A
Verwaltungswisssenschaften
16
Q
samenwerking
A
Zusammenarbeit
17
Q
uitdaging
A
Herausforderung
18
Q
personeelsvragenlijst
A
Personalfragebogen
19
Q
beursgang
A
Börsengang
20
Q
aandelensplitsing
A
Aktiensplits
21
Q
nationaliteit
A
Staatsangehörigkeit
22
Q
kletsen
A
quatschen
23
Q
afwijzing
A
Ablehnung
24
Q
ingrepen
A
Eingreifen
25
verwachtingen
Erwartungen
26
noemen
nennen
27
aanleren
lehren
28
leren
lernen
29
gewend
gewohnt
30
waard
wert
31
Gelukkig nieuwjaar
EInen Guten Rutsch ins neue Jahr!
32
vrolijke kerst
Frohe Weihnachten
33
tegenover
gegenüber
34
behalve
Außer
35
overeenkomstig
entsprechend
36
volgens
Gemäß
37
tegen
zuwider
38
lijken op
ähnlich
39
om het even
egal
40
ontmoeten
begegnen
41
overeenkomen, voldoen
entsprechen
42
lukken
gelingen
43
vergeven
verzeihen
44
toewijden aan
widmen
45
veeleisend
anspruchsvoll
46
alle
sämtliche
47
suggesties
Vorschläge
48
deskundigen
Fachleuten
49
bedreifsleider
Geschäftsführung
50
behoeften
bedürfnissen
51
teamlid
Teammitgleider
52
groei
wachstum
53
nieuweling
Neuankömmlinge
54
oberserving
Beobachtung
55
inleidende gebeurtenissen
Einführungs veranstaltungen
56
leggen, verbinden
knüpfen
57
comfortabel
bequem
58
frisheid
Frische
59
heden ten dage
heutzutage
60
agenda
Terminkalender
61
bestuur
vorstand
62
helaas
leider
63
afmaken
fertiggestellen
64
deelname
Teilnahme
65
omzetting
Umsetzung
66
opleiding
Schulung
67
indienen
übermitteln
