week 9 Flashcards

1
Q

definitie coma

A

Een toestand waarbij geen ‘psychologische’ reacties kunnen worden opgewekt, en waarbij de patiënt met de ogen dicht ligt (bewusteloos)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

definitie bewustzijn

A

Een toestand van gewaarwording van zelf en omgeving die betekenis geeft aan interne en externe stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar staan de letter EMV voor bij glasgow coma scale?

A

Eye opening
Motor response
Verbal response

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kan bloeding in hersenstam leiden tot coma?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vanaf welke score EMV indiceert coma?

A

<8 EMV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

3 algemene locaties die de oorzaak kunnen zijn van coma

A

Diffuus
Thalamus
hersenstam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke oorzaken voor coma zijn diffuus

A
  • Toxisch
  • Metabool
  • Postanoxisch (na zuurstofgebrek)
  • Epilepsie
  • Infectieus, meningitis, vasculitis
  • Trauma met diffuse axonale schade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke oorzaken voor coma liggen bij de thalamus?

A

Direct of door compressie, falx herniatie
* Vasculair
* Tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke oorzaken voor coma liggen bij de hersenstam?

A

direct hersenstam letsel

Herniatie door het tentorium

=> verwijst naar de verplaatsing van hersenweefsel door de opening in het tentorium cerebelli, meestal door verhoogde intracraniële druk. Dit kan leiden tot compressie van de hersenstam, met levensbedreigende gevolgen zoals ademhalingsproblemen, bewustzijnsverlies en schade aan vitale functies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

falx

A

dubbelblad van meningen tussen beide hemisferen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

tentorium

A

dubbelblad meningen die begrenzing vormt tussen grote hersenen en cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

arousal

A

activatie toetstand van centrale en autonome zenuwstelsel

lage arousal => slaperigheid
gemiddelde arousal => ontspannen
hoge arousal => overmatige stress, inspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wakkere hersenen =

A

actieve cortex door arousal systeem en activatie van n. facialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bloeding hersenstam

A

=> coma

lokale bloeding in arousal systeem

coma betekent dat ogen dicht blivjen want hersenstam (n.facialis) is niet geactiveerd

ook cortex is niet geactiveerd dus patiënt krijgt weinig mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waar hangt mate van coma vanaf

A

mate van activiteit in de cortex (EMV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wanneer coma door schade thalamus

A

beide thalami moeten aangedaan zijn om in coma te raken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

focal signs (coma diepte) => oog, adem, pols

A

Ogen: positie pupillen
* Cornea reflex
* Oculo cefale reactie (beeldstabilisatie)
* Oculo vestibul. Reactie
Ademhaling:
* Cheyne-stokes (thalamus onder druk)
* Hyperpneu
* Apneu
Pols, tensie:
* Cushing respons (verhoogd ICF):
- Pols laag
- Tensie hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe kan motoriek als lokaliserend symptoom gebruikt worden

A
  • letsel in bovenste deel mesencephalon resulteert in pathologisch buigen (M3)
  • letsel in overgang van mesencephalon naar pons resulteert in pathologische strekken (M2)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

cornea reflex meet je door

A

watje op cornea => oog knippert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

oculo cefale reactie meet je door?

A

stimulatie evenwichtsorgaan (hoofd snel draaien) => oog beweegt voor beeld stabilisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

oculo vestibulaire reactie

A

koude vloeistof in rechter oor inspuiten => ogen nystagmus naar links als normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

vorm cheyne stokes ademhaling

A

crescendo - decrescendo

23
Q

verschil EEG tussen slapen en com

A

beide hebben trage activiteit met grote golven maar bij slapen kan je dromen (actieve cortex) dus dan meer activiteit bij coma komt deze activiteit niet voor

24
Q

wakker zijn is welk ritme (alfa, beta, thetha, delta)

A

alfa ritme

25
Q

vegatieve staat

A
  • geen tekenen van gewaarwording van zelf en omgeving
  • sleep-awake ritme aanwezig

unresponsive wakefulness syndrome
* no signs of awareness of self or environment
- reflexive / spontaneous eye opening may occur.
* no communication; no purposefull gaze; ocular pursuit may occur
- inconsistent orienting reflexes.
* no comprehension / expression of language.
* no intentional movements.
* occurrence of grimacing, smiling, crying.
* sleep - awake rhythm is present.
* variable brainstem- and spinal reflexes.
* vital vegetative functions are intact

26
Q

locked-in syndroom

A
  • wakker
    paralyse onder ‘pons niveau’
  • alleen verticale oogbewegingen
  • sensorisch intact, motorisch kapot(behalve dus verticaal oog)
27
Q

2 meningen over bewustzijn

A

A. Bewustzijn is een epifenomeen van de hersenen dat werkt als een computer.
B. Bewustzijn maakt deel uit van de immateriële ziel van een levend wezen.

28
Q

dilemma’s door opkomst van levensondersteunende technologien

A
  • Patiënten gevangen in een toestand van leven zonder bewustzijn.
  • Families conflicteren over de wens voor hun leven of dood.
  • Vooruitzicht van oplopende kosten voor langdurige, technologisch intensieve zorg.
  • Ziekenhuispersoneel emotioneel en fysiek uitgeput.
  • Ziekenhuizen maken zich zorgen over kosten en ‘ruimte’.
29
Q

hoeveel slaap heb je nodig?

A

In het algemeen is de hoeveelheid slaap die je nodig hebt de hoeveelheid waarop je goed kan functioneren

30
Q

slaap bestaat uit periodiek cycli van 2 soorten slaap namelijk…

A
  • REM-slaap: 25%
  • NREM-slaap: 75%
  • Elke cyclus duurt ongeveer 90 minuten.
31
Q

Non REM-slaap

A
  • Rustperiode: verhoogde parasympathische activiteit → hartslag (HR), bloeddruk (BP), en nierfunctie verlaagd; spijsvertering verhoogd.
  • Ook rust voor de hersenen: stofwisseling verlaagd, vuurfreqenties verlaagd (maar sterk gesynchroniseerd).
  • EEG: gedomineerd door grote, langzame golven.
  • Spiertonus: laag (maar in staat tot beweging).
  • Dromen: geen levendige dromen, geen consolidatie van dromen in het geheugen.
  • “Een inactieve hersenen in een beweeglijk lichaam” (William Dement, jaren ‘50).
32
Q

REM slaap

A
  • Geen “rust”: verhoogde sympathische activiteit → hartslag (HR) en ademhalingsfrequentie verhoogd, maar worden onregelmatig.
  • Zuurstofverbruik in de hersenen zelfs hoger dan in een wakende, actieve toestand.
  • EEG: vergelijkbaar met wakker zijn (“paradoxale slaap”).
  • Atonie: het lichaam is geïmmobiliseerd (behalve ademhalings- en oogspieren).
  • Snelle oogbewegingen: burst van snelle oogbewegingen onder gesloten oogleden.=> Rapid Eye Movement => REM
  • Dromen: levendige, gedetailleerde, complexe dromen.
  • Consolidatie van dromen.
  • “Een actieve, hallucinerende hersenen in een verlamd lichaam” (William Dement, jaren ‘50).
33
Q

waarom slapen we?

A
  • Herstel: Slaap om te rusten en te herstellen, en om zich voor te bereiden om weer wakker te zijn.
     Dit geldt vooral voor het centrale zenuwstelsel (CZS). Een gebrek aan slaap leidt tot verminderde cognitieve functie, prikkelbaarheid en uiteindelijk psychose
     Non-REM-slaap is de enige tijd waarin de hersenschors “tot rust” komt
  • Energieconservatie:
     Lichaamstemperatuur ↓, basaal metabolisme (BMR) ↓
  • Adaptatie:
     Slaap om problemen te vermijden en verborgen te blijven voor roofdieren
34
Q

grote amplitude signalen bij een EEG komen door?

A

synchrone acitiviteit

Amplitude heeft nooit te maken met losse neuronen die harder zouden vuren wat dit bestaat niet => gaat door meerdere neuronen die tegelijk vuren

35
Q

overgang naar slaap

A

Slaap is een toestand die wordt veroorzaakt door de actieve remming van het reticulaire activeringscentrum door het remmende centrum in de medioventrale medulla

36
Q

slaap promoting factoren

A

GABA, adenosine, NO (promoot adenosine), interleukine-1, melatonine

37
Q

insomnia

A

slapenloosheid

Moeite met slapen
* Moeite met in slaap vallen
* Moeite met slapen
* Moeite met het blijven slapen
* Te vroeg wakker worden
* Slechte kwaliteit van slaap
Risicofactoren:
* Hyperarousal (overprikkeling)
* Omgeving
* Gewoonte
* Medicatie

38
Q

narcolepsie

A

gekenmerkt door overmatige slaperigheid, slaapverlamming en in sommige gevallen episodes van cataplexie (gedeeltelijk of volledig verlies van spiertonus).

Veroorzaakt door verlies van hypocretine/orexine (neuronen in de laterale hypothalamus). Patiënten kunnen direct in de REM-slaap komen zonder eerst NREM-slaap te hebben gehad.

39
Q

cataplexie

A

gedeeltelijk of volledig verlies van spiertonus

40
Q

NREM- arousal stoornis

A

onvolledige opwinding uit diepe slaap. Slapen en wakker zijn coëxisteren. Dit kan resulteren in slaapwandelen (vooral bij jongeren).

Oorzaak: onbekend. CNS-depressiva en factoren die de slaap verstoren en opwindingen in het normale slaapproces introduceren, zoals pijn, stress, ploegendiensten, omgevingsgeluiden, periodieke ledemaatbewegingen, slaapapneu en een volle blaas kunnen arousalstoornissen uitlokken.

41
Q

REM-slaapgedragstoornis

A

Vooral bij oudere mannen. Het mechanisme dat normaal gesproken de atonie van de skeletspieren reguleert, functioneert niet goed en individuen “spelen hun dromen uit”.

REM-slaapgedragstoornis (RBD) is een slaapstoornis waarbij iemand tijdens de REM-slaap zijn dromen fysiek uitbeeldt door bewegingen zoals slaan, schoppen of praten, wat kan leiden tot verwondingen bij zichzelf of een bedpartner. Dit komt doordat de normale spierverslapping tijdens de REM-slaap ontbreekt, waardoor de dromer actief kan bewegen.

Oorzaak: laesies en disfuncties in de dalende hersenstamsystemen die de spinale motoneuronen tijdens REM-slaap actief inhiberen.

42
Q

hersenstam functie

A
  • Innervatie van hoofd, nek en inwendige organen in de romp
  • Schedelzenuwen en schedelzenuwkernen
  • Overdracht
  • Lange banen / vezeltractussen tussen cerebrum, cerrebellum en ruggenmerg
  • Regulatie van gedragsstatus
  • Monoaminerge en cholinerge projecties naar het hele CZS, die verschijnselen bemiddelen zoals opwinding, motivatie, aandacht en bewustzijn
  • Basisgedragspatronen
  • Basisreacties zoals vechten, vluchten, bevriezen
  • Basis motorische patronen (bv. Automatische lichaam oriëntatie naar stimuli, ademhaling, lopen, urineren, braken, seksuele reacties etc)
43
Q

craniale zenuwen

A

Belangrijk om te weten  craniale zenuwen en een concept van de nuclei die er aan verbonden zijn
* Bundels axonen die de schedel binnendringen (zoals de spinale zenuwen die door de neuroforamina gaan)
* 12 paar
* Latijnse nummering = rostrocaudaal, gebaseerd op de openingen in de schedel
* 4-4-4 regel: 4 komen uit de medulla, 4 uit de pons, 4 uit de middenhersenen en verder

44
Q

craniale zenuw vs craniale nuclei

A

Craniale zenuwen en craniale zenuw nuclei kunnen apart beschadigd raken

Craniale nuclei kunnen verbonden zijn aan meer dan 1 craniale zenuw

45
Q

verschil prognose hersendood en coma

A

coma = prognose heel onduidelijk

hersendood = prognose heel duidelijk

46
Q

begrip hersendood

A
  • geen interactie meer van individu met omgeving
  • totale functionele uitval van hersenstam en hemisferen (in coma is er altijd nog enigzins activitieit)
  • irreversibel
47
Q

juist of onjuist? hersendood is kliniscsh-biologisch en juridisch begrip => definitie nodig voor orgaandonatie

A

juist

48
Q

kan je vaststellen of alle neuronen dood zijn?

A

nee daarom kijk je of ze nog functie hebben

49
Q

verschil hersendood in VK, VS en NL

A

VK => hersenstam dood voldoende
VS => hersenschors dood voldoende
NL => whole brain death concept

50
Q

algemene stappen voor diagnose hersendood (6 stappen)

A
  1. infauste prognose
  2. prealabele voorwaarden
  3. klinische neurologisch onderzoek
  4. aanvullend onderzoek
  5. apneu test
  6. verklaring dat de patiënt daadwerkelijk hersendood is
51
Q

prealabele voorwaarden bij stellen dat iemand hersendood is

A

A. oorzaak bekend
B. oorzaak zal leiden tot dood
C. onherstelbare schade (geen hypothermie, intoxicatie ect)

52
Q

klinische neurologisch onderzoek bij stellen hersendood

A

A. vaststellen dat bewustzijn ontbreekt EMV 1-1-1
B. vaststellen dat hersenstamreflexen ontbreken => afwezige pupil-, cornea-, oculocefale-, vestibulaire- , calorische- en hoest reflexen ontbreken
C. afhankelijk van beademing => apneu test (aan t einde)

53
Q

aanvullend onderzoek voor diagnose hersendood

A

moet ook verlies van corticale functie zijn
- EEG voor functie => moet volledig leeg zijn
- CT-angiografie of transcraniele duplex voor doorbloeding

54
Q

inhoud apneu test

A

CO2- gehalte zeer hoog maken, daarna beademing stopen door normaal zeer hoge ademprikkel goede test op patiënt echt niet meer ademt => verplicht, wel pas als laatste door evt. hersenschade