week 7 Flashcards

1
Q

monoparese betekent

A

krachtverlies van een ledemaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hemiparese

A

halfzijdig krachtsverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

paraparese

A

krachtsverlies in beide benen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2 soorten tractus corticospinalis

A
  • Tractus corticospinalis lateralis (90%) kruist voordat het synapteert op ruggenmerg niveau (loopt dus contralateraal) => doet contralateraal arm en been
  • Tractus corticospianles medialis (anterior) (10%) vnl ongekruist voordat het synapteert op ruggenmerg niveau (loopt dus ipsilateraal) => doet vooral axiale spieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

oorsprong tractus corticospinalis (CST)

A
  • 50% van de CST is afkomstig van de primaire motor cortex (gyrus precentralis)
  • Overige deel van de CST is afkomstig van de premotor cortex (plannen hoe ver je bv je hand kan bewegen in de ruimte)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

laesie tractus corticobulbaris (CBT)

A
  • Centraal: laesie tractus corticobulbaris, bovenste deel < onderste deel door dubbelzijdige projectie: oog sluiten WEL mogelijk
  • Perifeer: dan zowel bovenste als onderste deel zijn uitgevallen: oog NIET goed sluiten

beide scheve mond erbij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

symptomen centrale motore neuron

A
  • Verhoogde tonus spieren: spasticiteit
  • Verhoogde reflexen: hyperreflexie (als de kat van huis is dansen de muizen)
  • Centrale aangezichtverlamming (vooral mondsluiting lukt niet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dysartrie

A

probleem in de spieren die je gebruikt om te praten => wel voorwerpen benoemen maar is slecht verstaan baar (begrip dus intact maar spieren werken niet mee)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bitemporale hemianopsie

A

ter hoogte van chiasma laesie en buitenste zijde van blikveld weg (X0 0X)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

homonieme hemi-anopsie

A

achter het chiasma (X0 X0 of 0X 0X)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

betekenis anosognosie

A

geen ziekte inzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

behandeling acute herseninfarct

A
  • Reperfusie:
  • Intraveneuze trombolyse
  • Intra-arteriele trombectomie
  • Neuroprotectie:
  • Aspirine 300 mg (NNT 79 voor ADL zelfstandigheid 3 mnd)
  • Stroke unit opname
  • Preventie van complicaties (DVT, pneumonie etc)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

secundaire preventie TIA/herseninfarct medicamenteus

A
  • Trombocyten aggregatieremmers (clopidogrel, aspirine, dipyridamol):
  • (directe) orale anticoagulantia bij atriumfibrilleren (acenocoumarol, dabigatran, rivoraxaban, apixaban):
  • Statines (simvastatine, atorvastatine
  • Antihypertensive ( ACE remmers/diuretica)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zit in de grijze stof

A

somata en dendrieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zit in de witte stof

A

axonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

antiplaatjes hebben invloed op…..

A

trobocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

anticoagualantia hebben invloed

A

stollingsfactoren

18
Q

waarvoor wordt desmopressine

A

Desmopressine => wordt gebruikt om bloeden te stoppen( octostim) => de minrim versie wordt gebruikt voor bedplassen

19
Q

wat is belangrijk over DOAC en LMDH tablet

A

DOAC = eigenlijk een LMDH in tablet vorm  dus NOOIT samen

20
Q

waarom geef je niet fenprocoumon aan iedereen?

A

bij bv ongeval heeft het lange half waarde tijd niet zomaar opereren mogelijk

21
Q

letsel perifere zenuw zorgt voor

A

slap, atrofie, lage reflex

22
Q

letsel piramide baan

A
  • ontremming lager locaal circuit
  • activatie MVH cel
  • spasticiteit
  • hoge reflexen
23
Q

klapvoet

A

perifeer zenuwletsen
- slappe parese
- sensibele uitval vlgs dermatoom
vaak door compressie n. peroneus profundus

24
Q

spastisch been

A
  • hypertone parese (spastisch)
  • hoge reflexen
  • sensibele uitval
  • CZS probleem
25
Q

klapvoet met slappe hand, oorzaak?

A

Knoopjes vastmaken lukt niet meer
Centrale stoornis
* Alleen motoor (krachtsverlies)
* ‘asymmetrisch’
* Atrofie, hoge reflexen
* Fasciculaties
Perifere motore neuron -voorhoorn- (lower motor neuron)

centraal en perifeer dus
Oorzaak: amyotrofische lateraal sclerose

26
Q

waggelen (heupen heen en weer bij lopen) oorzaak?

A

Spierziekten
* Alleen motoor
* Symmetrisch
* Vaak proximaal

27
Q

waar duidt spontane zeer heftige hoofdpijn op

A

subachnoidale bloeding

28
Q

na hoelang is billirubine aantoonbaar in een lumbaalpunctie

A

12 uur

29
Q

in geval van subarachnoidale bloeding => behandeling

A

Treat first what kills first
Behandel eerst Acute hydrocefalus => anders te hoge hersendruk => drain van ventrikel => vanuit coma in half uur weer wakker en pratend

Intracerebrale hematoom => ook bloed door pia mater => zorgt ook voor verdrukking => neurochirurg verwijdert hematoom om hersenen weer ruimte te geven

30
Q

hoe kan Delayed ischemic deficit ontstaan

A

Herseninfarct door vasospasme kan dit veroorzaken
* Verwarring
* Verminderd bewustzijn
* (stotterende) neurologische uitval
* Infarct
* Coma en overlijden (20%)

31
Q

behandeling vasospasme

A

triple-H
* Hypervolemie
* Hemodilutie
* Hypertensie

32
Q

MS

A

demyelinisatie van CZS

33
Q

MS symptomen

A

Veel voorkomend, MS als een relapsing-remitting aandoening met symptomen van het CZS

  • Optische neuritis (‘neuritis retrobulbaris’)
  • Hemsensorische symptomen (gevoelsstoornissen in één lichaamshelft)
  • Cerebellair syndroom (problemen met coördinatie en balans)
  • Diplopie (dubbelzien, vaak door internucleaire oftalmoplegie)
  • Ruggenmergsyndroom
  • Triade van Charcot: nystagmus, intentie tremor (tremoren tijdens doorgerichte bewegingen) en scanning/staccato-spraak (gescandeerde, haperende spraak)

Bijzondere is dat deze symptomen vaak ook weer over gaan

In anamnese ook goed vragen over dingen die ze evt ooit gehad hebben

34
Q

Unthoff fenomeen

A

MS patiënt op vakantie gaat naar warm land => rapporteert patiënt vaak verergering van de klachten

35
Q

soorten MS

A

relapsing-remitting MS (RRMS 85%)
secundair progressie MS (SPMS) (minder aanvallen maar wel achteruit)
primair progressie MS (PPMS) (langzaam progressief zonder aanvallen)

36
Q

MCdonald criteria voor MS

A

Centrale in de diagnose van multiple sclerose zijn de verspreiding in tijd en verspreiding in plaats (oorspronkelijk uit de Poser-criteria).

Beide criteria moeten worden aangetoond door ofwel klinische aanvallen, radiologisch bewijs of biochemisch bewijs voor verspreiding in tijd (DIT).

37
Q

dwasons fingers zijn typerend voor

A

MS

38
Q

witte waas rondom ventrikels op MRI

A

typerend voor MS

39
Q

lumbaal punctie MS wat vind je?

A

geen antistoffen in serum en wel in liqour

40
Q

wat is een risico van natalizumab

A

progressie multifocale leukoencefalopatie

41
Q

penumbra =

A

weefsel dat risico loopt op afsterven maar schade is nog reversibel