Week 9 Flashcards
Psychiatrisch onderzoek belangrijkste functies
- Algemene indruk: Wat voor iemand heb ik voor me?
- Bewustzijn: Is contact wel mogelijk?
- Waarnemen: Wat is de input van het denken?
- Denken vorm: Kan iemand efficiënt denken?
- Denken inhoud: Wat is de output van het denken?
- Stemming: Invloed van de output op de patiënt?
- Affect: Hoe stabiel is die invloed?
- Psychomotoriek: Hoe beweegt de patiënt daarbij?
Gedrag en motivatie: Wat doet de patiënt daardoor?
onderscheid in de psychische functies
- Cognitieve functies
(gedachten: informatie waarnemen, opnemen, vasthouden, begrijpen, ordenen, etc.) - Affectieve functies
(gevoelens: stemming, emoties, vegetatieve verschijnselen, etc.) - Conatieve functies
(gedrag: motoriek, motivatie, impulsen, gedrag, etc.)
wat staat er allemaal in een psychiatrische diagnose
naast de classificatie van het syndroom volgens de DSM-5,
ook een beschrijving van:
● De betekenis van de symptomen voor de patiënt;
● De fase van ontwikkeling, ernst, complicaties en uitbreiding van het ziektebeeld;
● Predisponerende, luxerende en onderhoudende somatische, psychische en sociale
etiopathogenetische factoren;
● Functionele beperkingen;
● Factoren die van invloed zijn op het beloop en de behandeling
depersonalisatie
subjectief gevoel van vervreemding, verandering of
onwerkelijkheid ten opzichte van zichzelf
belle indifférence
een ernstig lichamelijk probleem (bv. een verlamde arm) wat
de persoon psychisch eigenlijk niet raakt (alsof het niets is)
anhedonie
niet meer kunnen ervaren van vreugde
derealisatie
vervreemding van de omgeving
welke DSM assen zijn er
De DSM-V assen zijn als volgt:
1. Acute/klinische stoornis;
2. Persoonlijkheidsstoornis;
3. Lichamelijke stoornis;
4. Psychosociale en omgevingsstoornis;
5. Algemeen functioneren.
Welke 3 aspecten heeft bewustzijn
- attentie-niveau: vlotte en adequate reacties op prikkels van buiten
- inhoud: ervaren zelf en omgeving, intacte zintuigen en grote hersenen
- reflecties op het eigen zijn: de mogelijkheid om te reflecteren over het eigen zijn, abstraheren en redeneren
Bewustzijn drie componenten kort
- waarnemen
- verwerken
- besef van eigen ik
neurologisch onderzoek van de bewusteloze patiënt
Glasgow coma score
Hersenzenuwen: pupilreacties, cornea reflex, oogbolmotoriek
Extremiteiten: lateralisatie, reflexen
Meningeale prikkeling
fundoscopie
waar zit de laesie bij gedaald bewustzijn
- hersenstam lesie
- bilaterale thalamuslesie
- diffuse lesie van de cortex of subcortex: door intracraniele drukverhoging, multipele contusies, inklemming door massawerking
Coma kenmerken
toestand van verlaagd bewustzijn zonder reactie op prikkels van buitenaf. Dit is eigenlijk bij M4 o lager. geen interactie met omgeving
kenmerken niet-responsief waaksyndroom (vegetatieve toestand)
-Patient heeft de ogen open
▪ Voert geen opdrachten uit
▪ Geen “contact”
▪ Heeft waak / slaap ritme
▪ Reageert op licht, geluid
▪ Slikreflex, grijpreflex
▪ E4 M5 V1
Hersenstam meestal niet betrokken
Kenmerken Minimally Conscious state
- Lijkt op niet-responsief waaksyndroom, maar er zijn aanwijzingen voor
“awareness””:- Simpele commando’s worden uitgevoerd, of
- Ja/nee responses gegeven
- Adequate woorden geuit
- Relevant gedrag:
- Huilen / lachen
- Reactie op spraak van anderen
- Objecten pakken en juist vasthouden
- “Visual fixation or tracking”
kenmerken mimic: akinetic mutism
- Dit is geen coma
- Geen spontane bewegingen
- Maken alerte indruk (oogbewegingen)
- Geen spraak
▪ Lesies: hydrocephalus, laag frontale bloedingen
kenmerken mimic: locked-in syndrome
dit is geen coma!!
E1 of E4-M1-V1/Vt
Tetraparese
Alleen verticale oogbewegingen
patiënt is alert
Psychische/emotionele belasting
Oorzaak: hersenstam laesie (pons)
betrokken bij bewustzijn structuur
ascenderend reticulair activatie systeem (ARAS) in de hersenstam (dorsale pons, mesencephalon), met verbindingen naar thalamus en cortex
Waardoor ontstaat een bewustzijnsstoornis?
- structurele hersenafwijking: hersenstam/thalamus beiderzijds
- diffuse neuronale disfunctie
glasgow coma scale
E
1. geen respons
2. bij pijn open
3. bij aansprekem
4. open
M
1. geen repsons
2. pathologisch strekken
3. pathologisch buigen
4. buigen bij pijn
5. pijn lokaliseren
6. commandos uitvoeren
V
1. geen respons
2. geluiden
3. woorden
4. verwarde zinnen
5. georienteerd
rol associatie cortex frontaal in complex gedrag
inhibitie: onderdrukken van spontaan gedrag, pas uitgegroeid vanaf 25
planning en beslissen: integratie van informatie tbv planning van gedrag dmv kortetermijngeheugen
stukje persoonlijkheid
rol associatie cortex temporaal in complex gedrag
verwerken van wat dingen zijn, je hebt daar de fusiforme cortex (inf. temp. sulcus): gezichtjes herkennen (prosopagnosia) vnl rechts
object herkenning is gecombineerde activiteit van meerdere cellen
rol associatie cortex parietaal in complex gedrag
aandacht, plaats
Aandacht zit aan de rechterkant. Dus aandacht voor de rechterkant zit aan allebei de kanten en aandacht links vnl rechts,
neurofysiologie van aandacht
aandacht=selectie van informatie voor verdere verwerking
- exogeen (automatisch) vs endogeen (vrijwillig)
- covert (verborgen, stiekem iets in de gaten houden terwijl ergens anders naar gekeken wordt) vs overt (open)
rol occipitale cortex
- visuele informatie verwerking
- dorsale en ventrale stroom
wat gebeurt er in de associatieve systemen
complex gedrag: perceptie, aandacht, planning, geheugen, control, zelfbewustzijn, intelligentie, vrije wil
wat gebeurt er bij een frontale lesie
bv lobotomie –> kasplantjes zonder eigen wil of persoonlijkheid
wat gebeurt er bij lesie parietaalkwab
bloeding–> hemi-neglect: 1 kant vd wereld wordt genegeerd, je kan hem wel zien maar besteed er geen aandacht aan.
wat codeeert een parietale cel
aandacht geeft verhoogde activiteit pariëtale cel, ook als je van te voren weet dat er iets gaat zijn
welke invloed heeft de parietaalkwab op de V1 (visuele cortex)
bij meer aandacht voor een bepaald beeld wordt de activiteit in de visuele cortex een stuk hoger. Dus stroom van parietaal naar occipitaal,
neuro-economie
optimaal gedrag=het maximaliseren van het nut van gedrag (utility)
hoe varieert utility
kans op beloning, waarde van beloning
kans x waarde
hoe hoger hoe hoger de activiteit in de parietale cel
hoe leer je utility
dopamine en de basale ganglia: signaleert onverwachte beloning
delirium/delier
acuut optredende verwardheid, meestal tijdelijk met een lichamelijke oorzaak
van uren tot dagen
Diagnostische criteria delirium
A. Stoornis in het bewustzijn en de aandacht
B. Ontwikkelt zich in korte tijd, fluctueert
C. Verandering in cognitieve functies
D. Niet beter verklaard door neurocognitieve stoornis of
coma
E. Aanwijzing voor somatische oorzaak
waarvoor is een delier een alarmsignaal
falende cerebrale reserve, verhoogde kans op complicaties