Week 10 Flashcards

1
Q

3 subtypes ADHD

A
  1. aandachtstekort en hyperactiviteit-impulsiteit
    6 of meer symptomen uit een lijst van 9, voor beide kerndimensies
  2. overwegend aandachtstekort
    alleen voldoende symptomen wijzend op aandachtsproblemen
  3. overwegend hyperactiviteit-impulsiviteit
    alleen voldoende symptomen betreffende hyperactiviteit-impulsiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

9 soorten aandachtsproblemen

A
  • onvoldoende aandacht voor details of achteloos fouten maken
  • moeite om de aandacht bij taken of spel te houden
  • niet lijken te luisteren
  • aanwijzingen niet opvolgen of opdrachten niet kunnen afmaken
  • moeite met organiseren van taken
  • vermijden of afkeer hebben van taken die langdurige geestelijke inspanning vragen
  • dingen kwijt raken die nodig zijn voor taken
  • gemakkelijk afgeleid worden
  • vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kenmerken hyperactiviteit en impulsiviteit

A

hyperactiviteit
- onrustig bewegen met handen en voeten of draaien op zijn of haar stoel
- opstaan als zitten blijven verwacht wordt
- rondrennen of overal op klimmen als dit ongepast is
- moeilijk rustig kunnen spelen of ontspannende activiteiten uitvoeren
- in de weer zijn of maar doordraven
- aan een stuk door praten

impulsiviteit
- het antwoord eruit gooien voordat de vragen afgemaakt zijn
- moeite hebben met op de beurt wachten
- verstoren van bezigheden van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe vaak komt adhd alleen over

A

30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

etiologie ADHD

A
  • omgevingsinvloeden: maternaal roken of alcohol, laag geboortegewicht, psychosociale risico-omgeving
  • gen-omgevingsinteracties
  • neuropsychologische mechanismen: executieve functies
  • neurofysiologisch: trage hersengolven, verhoogde theta/beta-ratio

hersenen structureel: kleiner hersenvolume, vertraagde cortexrijping, en meer…..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

behandeling ADHD

A

Ouders:
- psycho-educatie
- ouderbegeleiding (gedragstherapeutische interventies)

Kind:
- psycho-educatie
- zelfregulatietraining
- neurofeedback
- planning- en organisatietrainingen/serious games
- voedingssupplementen/eliminatiedieet?
- medicatie: methylfenidaat, dexamfetamine, atomoxetine, guanfacine, clonidine

School:
- psycho-educatie
- gedragstherapeutische interventies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een conversie stoornis

A

fysieke uitval zonder dat er een fysieke oorzaak is. Het is de reactie van het lichaam op onderliggende stress. De symptomen zijn onbewust, niet bedacht om die stress te vermijden. De symptomen zijn niet permanent, maar ze kunnen terugkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is somatisch-symptoomstoornis: aanhoudende lichamelijke klachten (ALK)

A

buikpijn enzo Het is de reactie van het lichaam op onderliggende stress. De symptomen zijn onbewust, niet bedacht om die stress te vermijden. De symptomen zijn niet permanent, maar ze kunnen terugkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is pica

A

eten oneetbare dingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is ruminatiestoornis

A

herkauwstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is ARFID

A

een vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis. walging van voedselinname zonder dat je perse af wilt vallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is van belang bij de diagnostiek van psychiatrie bij kinderen en jeugdigen

A
  • kinderen zijn in ontwikkeling
  • gedrag kinderen varieert context en moment
  • onvoldoende in staat over zichzelf te vertellen
  • meer dimensioneel dan categoraal bepaald

dus nodig
- verschillende informanten
- verschillende methoden onderzoek
- vanuit verschillende invalshoeken kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

componenten psychiatrisch onderzoek kind/adolescent

A
  • ouder
  • leraar
  • kind: cognitie, Lo, psychiatrisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ouderanamnese bij psych

A
  • klachtenanamnese
  • ontwikkelingsanamnese en huidig functioneren
  • tractusanamnese
  • familie-anamnese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kindinterview psych

A
  • klachtenanamnese
  • activiteiten/hobby’s
  • school/werk
  • vrienden
  • gezin
  • lichamelijke klachten
  • traumas/ingrijpende gebeurtenissen
  • emoties/gevoelens/zelfbeleving
  • projectievragen
  • reden van komst, specifieke problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

observatie kind psych

A
  • algemene indruk en uiterlijk
  • bewustzijn en oriëntatie
  • contact met ouders en contact met onderzoeker
  • geschatte intelligentie
  • grove en fijne motoriek
  • spraak en taal
  • waarneming en denken
  • aandacht en concentratie
  • impulsiviteit
  • activiteit
  • frustratietolerantie
  • stemming en affect
  • gewetensfunctie
  • spel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

aanvullend onderzoek kind psych

A
  • psychologisch onderzoek: IQ, leerproblemen, taalstoornissen, aandacht, geheugen, planning
  • somatisch: screening, verwijzing, medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

diagnosestelling kind psych

A
  • classificatie DSM
  • uimer; idiografische elementen en etiologische hypothesen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

determinanten van kind psych

A
  • kwetsbaarheid (markers)
  • omgevingsrisicofactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

gen-omgevingsreactie MAO-A

A

MAO-A gen codeert enzym dat in de hersenen verantwoordelijk is voor de afbraak van oa serotonine en dopamine, op X-chromosoom
Te weinig enzym geeft agressief en impulsief gedrag

verwaarlozing geeft ook agressie

allebei geeft heel veel agressie!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

geslachtsvershillen in ontwikkeling psychopathologie

A
  • ontwikkelingsstoornissen die op jonge leeftijd beginnen zoals autisme, taalontwikkelingsstoornissen ADHD: meer jongens
  • depressie, eetstoornissen die in de adolescentie beginnen: meer meisjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat doet het limbische systeem

A

‘hot’ emotional dat onmiddelijke verzadiging vereist
- genot
- groepsmentaliteit
- angst
(neuromarketing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat doet de prefrontale cortex

A

‘cool’ calm and collected, goal orientated.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe verloopt de synaps density over de levensloop

A

Na geboorte heel veel groei synapsen die een bepaalde piek bereiken qua aantal en daarna selectief geeliminieerd worden (pruning). Dit is afhankelijk van ervaring (bv in welk taal vloeiend). Daarna productie=eliminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wanneer is de piek in spine density,

A

270 dagen na geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wanneer is de myelinatie van de prefrontale cortex voltooid

A

25 j

27
Q

Wanneer is de piek synaps density in de prefrontale cortex

A

8-10 jaar

28
Q

welke structuren behoren tot het limbisch systeem

A

Het is een ringvormig! geheel van nauw met elkaar verbonden kernen en gebieden mediaal! gelegen op de overgang van telencephalon en diencephalon
- amygdala
- hippocampus
- gyrus cinguli
- orbitale en mediale prefrontale schors
- hypothalamus
(-dorso-mediale thalamus)
(ventrale basale gangli (nuc. accumbens))
(insulaire schors)

29
Q

functies hypothalamus

A
  1. endocrien (via hypofyse)
  2. autonoom (nuc paraventricularis, nuc dorsomedialis, lat. hypoth. area)
  3. algemene functies: slaap-waak, dag/nacht ritmes, stress reacties
30
Q

Welke input krijgt het limbisch systeem

A
  • direct vanuit ruggenmerg en hersenstam, deels zonder tussenkomst thalamus (geur) of schors (vnl viscerale input)
  • indirect na processing in de schors (complexe informatie)
31
Q

welke output geeft het limbisch systeem

A
  • direct via hypothalamus en (autonome) centra in ruggenmerg en hersenstam
  • indirect via beïnvloeding van (sub) corticale systemen
32
Q

Hoe werkt het Papez circuit?

A

Je hebt de sensorische input: zien marshmallow, geur, voelen. Gaat thalamus in en via de hypothalamus mammilary bodies geeft dat een fysiologische reactie: kwijlen, interacteren met de marshmallow. Aan de andere kant heb je de memory input: als je even wacht krijg je er twee. Via de cingulate gyrus leidt dat tot bepaalde gevoelens.

“ahmobli”

33
Q

wat is de amygdala

A

amandelkern betrokken bij angst. Geeft reactie bij angstig gezicht of angstige stem

34
Q

Leg fear conditioning uit

A

primaire reinforcers (smaak, aanraking, pijn) kunnen worden gekoppeld aan een neutrale stimulus (visus, geluid). Door een proces van hetero-synaptische facilitatie worden de synapsen sterker waardoor de stimulus meer effect heeft. De reinforcer en de stimulus moeten binnen 400 ms na elkaar in de amygdala aankomen. er wordt dan output verstuurd naar de
- orbitale en prefrontale cortex: motoractiviteit, processing om beloning te behouden, straf te vermijden, lange termijn plannen
- hypothalamus en hersenstam: viscerale motor effectorsystemen

35
Q

hoe verloopt de pathway naar de amygdala bij fear conditioning

A

priibes

36
Q

hoe werkt het uitwissen van een geheugen-spoor voor angst (fear memory trace)

A

Als je heel lang alleen een toontje aanbied en geen pijnprikkel dan wordt de angst uitgewist=extinctie. Dit gaat nog beter wanneer dit weer snel gebeurt na de pijnprikkel. Daarom gelijk terug op het paard. Minder lange termijn angsten

37
Q

diagnostische criteria depressie

A

5 vd 9 minimaal 2 weken

  • sombere stemming en/of anhedonie zijn altijd vereist
  • verandering eetlust of gewicht
  • psychomotore agitatie of remming
  • gedachten over waardeloosheid of schuld
  • slaapproblemen
  • lichamelijke vermoeidheid
  • concentratiestoornis, besluiteloosheid
38
Q

wanneer per definitie ernstige depressie

A

melancholische en psychotische kenmerken

39
Q

wat zijn melancholische kernmerken

A
  • anhedonie of ontbreken stemmingsreactiviteit
    + 3:
  • distinct quality of mood
  • dagschommeling (meestal ‘s avonds beter)
  • vroeg ochtend ontwaken (2 u eerder dan normaal)
  • psychomotore remming/agitatie
  • verminderde eetlust of gewichtsverlies
  • buitensporige schuldgevoelens
40
Q

psychotische kenmerken depressie

A
  • stemmingscongruente wanen (schuldwaan, armoedewaan)
  • melancholische kenmerken vaak ook aanwezig
41
Q

welke depressieve stemmingsstoornissen in de DSM-V

A
  • depressieve stoornis
  • persisterende depressieve stoornis (dysthyme stoornis): minder symptomen (3 ipv 5) maar wel minimaal 2 jaar
  • premenstruele stemmingsstoornis
  • depressieve stoornis door middel, medicatie of somatiek
42
Q

wat zijn de basisinterventies bij een depressieve stoornis

A

psycho-educatie, actief volgen van de patiënt en het bieden van dagstructurering

43
Q

eerste stap interventies bij depressie

A

running therapie en psychosociale hulp

44
Q

welke behandeling eerste lichte episode depressie (<3 m)

A

basisinterventies met eerste stap itnerventies

45
Q

behandeling eerste lichte episode (>3 m) of recidief lichte episode

A

basisinterventies, evt eerste stap interventies, kortdurend psychotherapie

46
Q

behandeling matige depressie zonder melancholische kenmerken

A

basisinterventies, evt eerste stapinterventies, psychotherapie of medicatie (15% effectief)

47
Q

Behandeling ernstige depressie met melancholische of psychotische kenmerken

A

basisinterventies, evt eerste stap, medicatie (45% effectief)

48
Q

behandelalgoritme depressie

A
  • psychotherapie of SSRI’s
  • switchen antidepressiva (TCA of SNRI)
  • additie lithium
  • klassieke MAO-remmer
  • elektroconvulsietherapie (ECT)
49
Q

effectiviteit per behandelmodaliteit

A

piavermo

50
Q

angst definitie

A

onplezierig gevoel van beklemming of spanning, motorische en fysiologische verschijnselen, dysfunctionele gedachten, angst is een normaal verschijnsel en heeft een nuttige functie

51
Q

welke angststoornissen zijn er

A
  • separatieangststoornis
  • gegeneraliseerde angststoornis
  • specifieke fobie
  • sociale angststoornis
  • paniekstoornis
  • agorafobie
52
Q

wanneer is iets een angststoornis

A

is het nog adaptief
interfereert het met het dagelijks functioneren
geeft het lijdensdruk

53
Q

etiologie angststoornissen

A
  • 30-40% genetische invloeden
  • RF: geïnhibeerd temperament
  • Negatieve ervaringen
  • Sociaal vermijdende gezinnen
  • Angstige, overprotectieve, weinig aanmoedigende opvoedstijl
  • Interactie gen en omgeving
54
Q

Behandeling gedachten therapie depressie kinderen

A
  • negatieve gedachten uitdagen en vervangen door functionele, reële gedachten
55
Q

behandeling vermijdend gedrag kind

A

exposure en zo systematische desensitisatie, operante conditionering, probleemoplossende vaardigheden aanleren, modeling

56
Q

Cognitieve gedragstherapie kenmerken

A
  • eerste keus behandeling
  • 65-70% succes
  • langdurig effect
  • medicatie pas bij onvoldoende effect en/of zeer ernstige problematiek
57
Q

gebruik antidepressiva in Nl

A

2016: 1,1 miljoen gebruikers

58
Q

monoamine theorie en onderliggende waarnemingen en anatomie

A

associaties tussen werking van farmaca die op NA en 5-HT werken en kenmerken van depressie.
- reserpine (NA en 5-HT depletie) kan depressie veroorzaken
- 5 HT concentratie is verlaagd bij depressieve patiënten
- Polymorfisme in gen dat codeert voor 5-HT re-uptake eiwit is geassocieerd met depressie
-

59
Q

rol serotonine en noradrenaline en het verband met drug targets van antidepressiva

A

Je wil hoger serotonine en noradrenaline

  • rem de reuptake pomp van serotonine en noradrenaline
  • rem de afbraak door enzymen (MAO breekt serotonine af)
  • postsynaptisch receptoren stimuleren of remmen
  • presynaptisch receptoren inhiberen die serotonine en noradrenaline remmen. alfa2-adrenerg en 5-HT-1B/D receptor voor serotonine bv
60
Q

soorten antidepressiva

A
  • klassieke (tricyclische) antidepressiva (TCAs): amitriptyline
  • selectieve serotonine re-uptake inhibitors (SSRI’s): paroxetine, citalopram
  • serotonine-noradrenaline re-uptake inhibitors (SNRI’s): venlafaxine
  • (presynaptische) a2 receptor antagonisten: mianserine, mirtazepine, trazodon
  • MAO-A remmers: tranylcypromine, moclobemide
  • overige antidepressiva: bupropion, st. janskruid etc
61
Q

welke volgorde inzetting antidepressiva

A
  1. SSRI’s
  2. TCAs
  3. MAO-A remmers
  4. buproprion en mirtazepine meer adjuvant
62
Q

Welke kernen voor noradrenaline en serotonine

A
  • noradrenaline => locus coeruleus
  • serotonine => raphe kernen
63
Q
A