Week 8 - Hart/long week Flashcards

1
Q

Welke ventricular assist devices (VAD) hebben we?

A

LVAD: left ventricular assist device.
RVAD: right ventricular assist device.
BiVAD: biventricular assist device.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekenen de volgende afkortingen (doelen):
- BTT
- BTD
- DT

A
  • BTT: “bridge to transplant” →overbrugging naar harttransplantatie.
  • BTD: “bridge to decision”→overbrugging naar beslissing.
  • DT: “destination/permanent support”→alternatief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer VAD (Intermacs criteria)?

A

Van minst naar meest erg:
7. NHYA III (place holder).
6. Snel moe, laag inspannings toleratntie (walking wounded).
5. Stabiel in rust, onvermogen tot inspanning (housebounded).
4. Recidiverende hartfalen in rust (frequent flyers).
3. “Stabiel” met IV cardiotonica (dependent stability).
2. Progressief achteruit (sliding on inotropes).
1. Cardiogene shock (crash & burn).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke stadia van de intermacs criteria zijn het meest geschikt voor een harttransplantatie?

A
  1. Recidiverende hartvalen in rust (frequent flyers)
  2. “Stabiel” met IV cardiotonica (dependent stability)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een voorwaarde voor een LVAD?

A

Goed werkende rechter ventrikel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer geef je mensen GEEN VAD?

A
  1. Actieve infectie
  2. Onduidelijke neurologische status
  3. Progressieve lever/longfalen
  4. Psychologisch en/of sociaal instabiel
  5. Maligniteit met slechte prognose
  6. Multipele co-morbiditeit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn (korte termijn) complicaties bij een LVAD?

A
  1. Rechter ventrikel falen
  2. Nabloeding
  3. Infecties
  4. Trombo-embolische complicaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer wordt definitief besloten of het hart getransplanteerd kan worden bij een DBD?

A

Wanneer het hart te zien is.

Er wordt gekeken naar:

  • Trauma
  • Anatomie
  • Coronaire arterieën
  • Functie & contractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke soorten cardiomyopathie komen in welke percentages voor bij kinderen?

A

65% Gedilateerde (dCMP)→ te wijd
35% Hypertrofische (hCMP)→ te dik
5% Rest. CMP→ te stijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn oorzaken voor dCMP?

A
  1. Onbekend (72%)
  2. Myocarditis (12%)
  3. Neuromusculair (8%)
  4. Genetisch/syndromaal (7%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een MELD-score en waar wordt deze bij gebruikt?

A

Geld voor levertransplantaties.
De MELD score geeft een schatting van de kans om de eerstkomende drie maanden te overlijden. De score loopt van 7 tot 40. Hoe hoger de score hoe groter de kans op overlijden en hoe eerder de levertransplantatie moet plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de criteria voor living donation (lever)?

A
  1. 18-60 jaar
  2. BMI <30
  3. Compatible size
  4. Mentaal/sociaal/psychisch stabiel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer is er sprake van ernstig/eind-stadium hartfalen?

A
  • Zeer beperkte inspanning mogelijk: VO2max <50% van de norm, <12 ml/kg/min
  • Meerdere opnames voor decompensatie
  • Geen andere opties voor medicatie of interventies
  • Nierfalen als gevolg van hartfalen

Ondanks
- Optimale medicatie
- Biventriculaire ICD
- Interventie coronaire arteries en hatrtklappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn oorzaken van primaire graft falen/falen van de rechter ventrikel?

A
  1. Irreversibele pulmonale hypertensie bij ontvanger.
  2. Verminderde RV functie van het donorhart.
  3. Size-mismatch
  4. Lange ischemie tijd (>4 uur)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de gevolgen van RV falen?

A
  1. Hypotensie
  2. Nierinsufficientie (AKI)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de behandel opties voor RV falen post-harttransplantatie?

A
  • NO beademing voor pulmonale vasodilatatie en verlagen afterload RV.
  • ECMO ter overbrugging naar verbetering RV functie.
  • Langdurige IC opname, vaak CVVH nodig voor ontwateren, overlevenden vaak dialyse afhankelijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke medicatie wordt gegeven bij een harttransplantatie tegen afstoting?

A
  1. Rabbit-antithymoglobuline (r-ATG): voor preventie.
  2. Tacrolimus: voor onderhoud.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de behandeling voor afstoting?

A

Corticosteroiden: Solu-Medrol 1g/dag 3x
→ Bij afstoting biospie graad ≥2R (ISHLT richtlijnen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de oorzaken van nierinsufficientie bij een harttransplantatie?

A

Korte termijn:

  • Preexistente nierfunctiestoornis
  • Hypotensie

Langer termijn:

  • Immunosuppressiva: tacrolimus, everolimus
  • Hypertensie als oorzaak CKD
20
Q

Welke parasitaire infectie is specifiek bij harttransplantaties en waarom?

A

Toxoplasmose
- Vormt een cyste die in de spier zit en het hart is een spier.

21
Q

Welk stofje zit in de tube (van de ECMO) om het PVC soepeler te maken?

A

DHEP
→ Nadeel: lost op in vet.

22
Q

Wat zijn de complicaties van ECMO na Htx?

A
  1. Bloeding/reoperatie
  2. Nierinsufficientie
  3. Pneumonie (infecties)
  4. Maag-darmbloedingen
  5. Mediastinitis
  6. CVA’s
23
Q

Wat zijn de complicaties van ECMO na Lotx?

A
  1. Bloedingen
  2. Nierfalen
  3. MOF (multipel orgaan falen)
  4. Neurologisch
24
Q

Wat is een Arteria Lusoria?

A

Arteria lusoria is een zeldzame anatomische variant van de rechter arteria subclavia (een slagader die normaal gesproken bloed naar de rechterarm voert). In plaats van de gebruikelijke positie, ontspringt de arteria lusoria abnormaal vanuit de aortaboog en loopt dan achter de slokdarm langs. Dit kan bij sommige mensen geen symptomen veroorzaken, maar bij anderen kan het leiden tot compressie van de slokdarm of luchtpijp, wat slikproblemen (dysfagie) of ademhalingsmoeilijkheden kan veroorzaken. Deze aandoening staat ook wel bekend als dysfagia lusoria wanneer slikklachten optreden.

25
Q

Welke 2 vormen van ECMO zijn er?

A
  1. Veno-arterieel→ bij hart- en longproblemen.
  2. Veno-veneus→ bij longproblemen.
26
Q

Waar let het uitname team op bij het uitnemen van de longen bij een donor?

A
  1. De kleur
  2. De randen (scherp of stomp (oedeem))
  3. De compliantie
27
Q

Hoe vaak flush je de long longen voordat ze geïmplanteerd worden en waarom?

A

3x
In de donor - op de backtable - voor de implantatie.
Dit wordt gedaan om embolieën/ontstekingscellen weg te spoelen.

28
Q

Welke bronchus is langer?

A

Links is langer.
→ Pinda valt naar links.

29
Q

Wat is het nadeel van de anterolaterale thoractomie tegenover de clampshell?

A

Je kan minder goed worden aangesloten aan de ECMO.

30
Q

Wat is een EVLP?

A

EVLP (Ex Vivo Lung Perfusion) is een medische techniek die wordt gebruikt om donorlongen buiten het lichaam te beoordelen, behandelen en optimaliseren voordat ze worden getransplanteerd naar een patiënt. Dit proces maakt het mogelijk om de kwaliteit van longen, die aanvankelijk mogelijk als ongeschikt werden beschouwd voor transplantatie, te verbeteren en toch te gebruiken.

31
Q

Wat is lung Primary Graft Dysfunction (PGD)?

A

Het is een vorm van acuut longfalen die binnen de eerste 72 uur na de transplantatie ontstaat en wordt gekenmerkt door schade aan de getransplanteerde long(en). PGD is de belangrijkste oorzaak van vroege complicaties en sterfte na een longtransplantatie.
→ Graad III is het ernstigst.

Gekarakteriseerd door:
- Hypoxie
- Oedeem
- Acidose
- Difusse alveolaire schade

32
Q

Waar zorgt surfactant voor?

A

Surfactant is een belangrijke stof in de longen die helpt om de alveoli open te houden tijdens het ademen. Het is een mengsel van lipiden (vetten) en eiwitten dat door speciale cellen in de longen wordt geproduceerd, genaamd type II pneumocyten.
→ Verlaagt oppervlaktespanning.

33
Q

Welke types rejectie kennen we bij Htx?

A
  1. Hyperacute rejectie
  2. Acute cellulaire rejectie (ACR)
  3. Acute humorale rejectie (AMR)
  4. Chronische rejectie/graft vasculopathie (CAV)
34
Q

Geef kenmerken van acute celulaire rejectie (ACR).

A
  • Meest frequent
  • T-cellen herkennen MHC
35
Q

Geef kenmerken van AMR.

A
  • Gaat vooral om ontsteking in de kleine vaten met meestal acute ontstekings component.
  • Complement belangrijk→ C4d slaat neer.
  • Meestal 1e 8 wkn, kan ook tot 1 jaar na transplantatie.
  • DSA’s (donor specifieke antigenen)

Geassocieerd met:
- Positieve cross match (bloedtransfusie, etc.)
- Vaker bij vrouw
- Eerdere OKT3 therapie
- Vaker bij jongere
- Gebruik LVAD

36
Q

Geef kenmerken van CAV

A
  • Meeste getransplanteerde harten
  • Meestal binnen 5 jaar.
  • Via IVUS abnormale coronaire intima dikte te zien.

Oorzaak onbekend
- Immuun en nonimmuun
- 40-60% geassocieerd met AMR (C4d)

37
Q

Welke cellen toon je aan met kleuring van de volgende:
- CD3
- CD8
- CD68

A
  • CD3 = T-cellen
  • CD8 = Cytotoxische T-cellen
  • CD68 = Macrofagen
38
Q

Biopt ACR gradering:

A
  • 0R
  • 1R
  • 2R (behandelen)
  • 3R (zeldzaam)
39
Q

Welke soorten AMR zijn er?

A
  • Latent (serologie of DSA)
  • Silent ( C4d)
  • Subklinisch ( 1 van de bovenstaande + weefselschade maar geen graft disfunctie)
  • Fullblown
40
Q

Wat zijn de histologische kenmerken van AMR?

A

HE
- Endotheelcel zwelling
- Accumulaties van intravasculaire macrofagen

41
Q

Welke stadia AMR hebben we?

A
  • pAMR0
  • pAMR1
  • pAMR2
  • pAMR3: ernstig pathologisch
42
Q

Welke types rejectie kennen we bij een Lotx?

A
  1. Acuut
  2. Cellulair
  3. Lymfocytaire bronchiolitis
  4. Chronische long allograft ziekte (CLAD)
  5. Graft vasculopathie
43
Q

Beschrijf de kenmerken van vasculaire ACR:

A
  • Histologie: perivasculaire ven interstitiele mononucleaire infiltraten.
  • Meer dan 1 infiltraat
  • Vaatjes rondom bronchiolen tellen niet mee.
44
Q

Beschrijf de kenmerken van bronchiale ACR:

A
  • Histologie: lymfocytaire bronchiolitis
  • Alleen bronchiolen
45
Q

Welke 2 klinische types zijn er van chronische long allograft ziekte (CLAD)?

A
  1. Bronchiolitis obliterans syndroom (BOS)
  2. Restrictieve allograft syndrome (RAS)
46
Q

Wat zijn de risicofactoren voor Bronchiolitis obliterans syndroom (BOS)?

A
  • Gastro-oesofagale reflux ziekte (GERD)
  • ACR episodes
  • Slechte compliance
  • Primaire long graft disfunctie (PGD)
  • Infecties
47
Q

Wat zijn de risicofactoren voor

A