Week 8 Flashcards

1
Q

Welke extrapiramidale stoornissen zijn er?

A
  • Hypokinesie: Parkinson
  • Hyperkinesie: Huntington
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor soort syndroom is parkinsonisme?

A

Een hypokinetisch-rigide syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke symptomen moeten aanwezig zijn voor diagnose parkinson?

A
  1. Bewegingsarmoede
    in combinatie met
  2. Trillen: rusttremor
  3. Stijfheid: rigiditeit
  4. Gestoorde houdingsreflexen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar bestaat de medicamenteuze behandeling van Parkinson uit?

A
  • Anticholinergica
  • Dopamine-agonisten
  • Levodopa: gouden standaard
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is Lewy Body dementie?

A

Vroege dementie bij een tremor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit welke 4 hoofdonderdelen bestaan de basale ganglia?

A
  • Striatum
  • Pallidum
  • Nucleus subthalamicus
  • Substantia nigar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar bestaat het striatum uit?

A
  • Putamen
  • Nucleus caudatus
  • Nucleus accumbens (betrokken bij verslaving)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke celtypen komen voor in het striatum?

A
  • Projectiecellen: medium spiny neurons GABAerg (inhibitoir): dopa1 en dopa2
  • Cholinerge interneuronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Uit welke onderdelen bestaat de globus pallidus?

A
  • Pars externa
  • Pars interna: vooral output
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke celtypen komen voor in de globus pallidus?

A

GABAerge projectieneuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is kenmerkend voor substantia nigra?

A
  • Belangrijk voor aansturing van bewegingen
  • Donker gekleurd omdat hier grootste deel van de dopamine geproduceerd wordt -> melanine is bijproduct van dopamine productie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Uit welke onderdelen bestaat de substantia nigra?

A
  • Pars reticulata
  • Pars compacta: gebied waar dopaminerge projectieneuronen zitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke celtypen komen voor in de substantia nigra?

A
  • GABAerge projectieneuronen
  • Dopaminerge projectieneuronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke onderdelen zijn verantwoordelijk voor output?

A

Globus pallidus pars interna en pars reticulata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het putamen

A

De plek waar input binnenkomt en waar de excitatoire banen vanuit de motoneuronen binnenkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe loopt de directe route van de basale kernen?

A

Van de input (striatum) naar de output (pars interna van de globus pallidum) -> stimuleert bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe loopt de indirecte route van de basale kernen?

A
  • Striatum
  • Pars externa van globus pallidus
  • Nucleus subthalamicus
  • Pars interna van de globus pallidus
    -> remt bewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de pars compacta?

A

Output centrum van de substantia nigra (SNC): communiceert voornamelijk naar de basale kernen, dus niet terug naar de cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is kenmerkend voor de ziekte van Parkinson?

A

Degeneratie van dopaminerge neuronen in de substantia nigra pars compacta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurt er in de basale ganglia bij parkinson?

A
  • Remming van striatum door SNC in de indirecte route valt weg -> meer GPe activatie vanuit striatum
  • Verminderde output GPe -> verhoogde excitatie van subthalamicus naar GPi
  • Directe route: minder excitatie -> verminderde inhibitie -> verhoogde remming vanuit GPi -> minder excitatie vanuit thalamus naar cortex = hypokinesie
21
Q

Wat is kenmerkend voor de ziekten van Huntington?

A

Degeneratie van nucleus caudatus -> hyperkinetisch beeld: D2 route valt uit

22
Q

Welke cerebellaire pedunculi zijn er?

A
  • Superior: output
  • Middle: input pons
  • Inferior: alle overige input
23
Q

Welke soorten bewegingsstoornissen zijn er?

A
  • Pyramidaal: corticospinale baan
  • Non-pyramidaal: basale ganglia en cerebellum
24
Q

Waardoor weten de basale kernen en het cerebellum wat de motorcortex van plan is?

A

Doordat de corticospinale banen niet alleen naar de spieren gaan, maar ook naar basale kernen en cerebellum = afferent copy

25
Q

Wat zijn symptomen van een cerebellaire patient?

A

-Hypokinesie
- Hypotonie
- Ataxie: no order in de bewegingen
- Dysdiadochokinese: repetitief armen/benen bewegen
- Dysmetrie: onvermogen om afstand in te schatten
- Dysartrie: moeite om te praten
- Intentietremor: hoe dichter bij het target, hoe groter de tremor wordt
- Nystagmus
- Asthenie en fatiguability

26
Q

Wat zijn oorzaken van cerebellaire schade?

A
  • Trauma (bloeding)
  • Stroke: ischemisch of hemorraghisch
  • Abnormaliteiten in het brein: tumor
  • Alcohol en durg/supplement intoxicatie
  • COVID-19
  • Herditary ataxia: spinocerebellaire ataxie
27
Q

Hoe is het cerebellum via de peduncles met de hersenstam verbonden?

A
  1. Inferior: onderste olijfkern
  2. Media: pontiene nuclei
  3. Superior: naar laterale thalamus en vanaf daar naar motorcortex
28
Q

Wat is een synoniem voor dysmetrie van gedachten?

A

Single cerebellar transform

29
Q

Wat is kenmerkend voor Purkinjecellen?

A
  • Grote GABAerge cellen
  • Reguleren output van cerebellum
  • Zijn spontaan actief en zorg dat cerebellaire kernen geinhibeerd worden
  • Als inhibitie wegvalt gaan cerebellaire kernen harder vuren -> meer spikes: sluit van oog
30
Q

Van welke 2 systemen ontvangen Purkinjecellen informatie?

A
  • Onderste olijfkern: cellichamen met axonen -> climbing fibers. Cel krijgt een shock van de kern bij onverwachtse gebeurtenis = teaching signal
  • Mosvezels: parallelvezels met input via pontiene nuclei -> hierin liggen neuronen die contact maken met granule cellen -> Purkinjecellen. Geven sensorische info door
31
Q

Wat is single cerebellar transform?

A

Cerebellum verwerkt sensorische en interne informatie om korte termijn voorspelling te maken en om gedrag te vormen, gebaseerd op eerdere ervaringen

32
Q

Wat is ataxie?

A

Coordinatiestoornis die meestal wordt veroorzaakt door een ziekte van de kleine hersenen

33
Q

Op welke manieren kan cerebellaire ataxie verlopen?

A
  • Acuut: vasculair/inflammatoir, intoxicaties
  • Subacuut (3-6 mnd): paraneoplastisch, metabool, intoxicatie, immuungemedieerd
  • Chronisch (>6 mnd): degeneratief
34
Q

Wat is MSA?

A

Variant van sporadische niet-erfelijke ataxie

35
Q

Waar bestaat de behandeling en begeleiding uit bij FXTAS?

A
  • Oorzaak behandelen
  • Symptomatische behandeling: vermoeidheid
  • Revalidatie: fysiotherapie
36
Q

Welk enzym is nodig voor de vorming van dopamine?

A

Carboxylase

37
Q

Hoe ontstaat de speekselvloed die bij Parkinson optreedt?

A

Er is weinig dopamine, waardoor een teveel aan acetylcholine ontstaat

38
Q

Waar bestaat de eerste stap van de behandeling van Parkinson uit?

A

Anticholinergica -> remmen acetylhcholine = vooral gunstig effect op de tremor

39
Q

Hoe werkt Amantadine/Symmetrel?

A

Antiviraal middel dat ook als glutamaat (NMDA) receptor antagonist fungeert -> glutamaat onderdrukt de dopaminerelease

40
Q

Wat zijn de nadelen van Amantadine?

A
  • Na 8-9 maanden uitgewerkt
  • Misselijkheid
  • Anticholinerge + centrale effecten
  • Livedo reticularis
41
Q

Hoe werkt levodopa?

A
  • Precursor van dopamine
  • Dopamine kan niet gegeven worden want polaire stof -> kan bloed hersenbarriere niet passeren
42
Q

Waarom wordt levodopa in combinatie met benserazide (madopar) of carbidopa (sinemet) gegeven?

A

Decarboxylase zit overal in het lichaam en breekt levodopa af tot dopamine waardoor het niet kan worden opgenomen -> daarom icm decarboxylaseremmer

43
Q

Wat zijn perifere bijwerkingen van levodopa?

A
  • Misselijkheid
  • Anorexie
  • Hypotensie
  • Hartritmestoornissen
44
Q

Wat zijn centrale bijwerkingen van levodopa?

A
  • Dyskinesie: overmaat aan gewilde bewegingen
  • ON/OFF fenomeen
  • Hallucinaties, opwinding, nachtmerries
45
Q

Wat houdt het ON/OFF fenomeen in?

A

Door korte halfwaardetijd moet L-DOPA vaak gegeven worden, waardoor steeds een piek ontstaat die daarna weer inzakt

46
Q

Wat is kenmerkend voor apomorfine?

A
  • Braakmiddel dat gecombineerd kan worden met Motilium
  • Werkt zeer snel (< 15 minuten) in de off periode
  • Verbetert vooral rigiditeit en tremor
47
Q

Wat zijn bijwerkingen van D2 agonisten?

A
  • Misselijkheid en braken
  • Hypotensie
  • Centraal: verwardheid, hallucinaties
  • Retroperitoneale fibrose bij chronisch gebruik
48
Q

Waardoor wordt dopamine in de synapsspleet afgebroken?

A

Monoamineoxidase
- MAOb breekt dopamine af
- MAOa breekt noradrenaline af

49
Q

Wat is kenmerkend voor selegiline/eldepryl?

A

MAOb remmer -> verhoogde concentratie van dopamine