Tentamens 3B2 Flashcards

1
Q

Welke bewering is in overeenstemming met het huidige model omtrent het functioneren van de basale kernen?

A

Dopamine komt vrij in het striatum waardoor het maken van bewegingen wordt gestimuleerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Van welk type vezels wordt algemeen aangenomen dat zij een ‘fout’-signaal
doorgeven?

A

Klimvezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke bewering karakteriseert het best het functioneren van het directe en indirecte circuit van de basale kernen?

A

Het indirecte circuit remt activiteit in het directe circuit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vier beweringen over de somatotopische representatie in de lobus anterior zijn:
1 In het rechter deel van de lobus anterior is een representatie van het gehele
lichaam aanwezig.
2 In het rechter deel van de lobus anterior is een representatie van de gehele
linker helft van het lichaam aanwezig.
3 In het rechter deel van de lobus anterior is een representatie van de gehele
rechter helft van het lichaam aanwezig.
4 In het rechter deel van de lobus anterior is een representatie van de bovenste
helft van het lichaam aanwezig.
Welke bewering is juist?

A

3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke twee vormen van oogbewegingen bestaat een nystagmus?

A
  1. Sacculus
  2. Smooth pursuit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het belangrijkste verschil tussen de VOR en de OKN?

A

De VOR treedt op als compensatie voor beweging van het lichaam/hoofd (interne beweging), terwijl een OKN ontstaat
als compensatie voor het kijken naar beweging van de buitenwereld (externe beweging).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Naar welke kant is de nystagmus gericht wanneer er uitval is van het rechter evenwichtsorgaan?

A
  • Links vuurt harder dan rechts
  • Patiënt denkt linksom te draaien, compensatie (langzaam) is naar rechts
  • Richting nystagmus (saccade) is naar links
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Op welke receptoren werkt amantadine?

A

Glutamaat receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In welke associatie cortex meet je de verhoogde activiteit bij het go-nogo experiment, en waarom meet je
daar die verhoogde activiteit?

A

Frontale associatie cortex; het spontane gedrag van reageren moet onderdrukt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Drie beweringen over de functie van de hippocampus zijn:
1 In de hippocampus worden semantische herinneringen opgeslagen.
2 Lesie van de hippocampus veroorzaakt met name retrograde amnesie.
3 De hippocampus is essentieel voor het declaratieve geheugen.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

Alleen 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg uit welke eiwit (‘coincidence detector’) essentieel is voor het vaststellen dat zowel de pre-synaptische cel als ook de post-synaptische cel simultaan actief is, en hoe dit eiwit deze rol vervult

A
  • De NMDA receptor vervult deze rol
  • Glutamaat vanuit de presynaptische synaps bindt aan de NMDA receptor
  • Doordat de postsynaptische cel op dat moment ook actief is verlaat het magnesium molecuul het receptor kanaal en kan calcium naar binnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een mogelijke oorzaak van één gedilateerde pupil?

A

Oculomotorius compressie door transtentoriele herniatie of inklemming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke laboratoriumbepaling moet je wekelijks controleren om de patiënt veilig te kunnen behandelen met clozapine?

A

Leukocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een veel voorkomende bijwerking van lithium bij een normale lithiumspiegel?

A

Misselijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke combinatie van bijwerkingen is bij sertraline het meest waarschijnlijk?

A

Hoofdpijn, misselijkheid en verminderde eetlust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is joint attention?

A
  • Het vermogen van kinderen om naar de ogen en het gezicht van iemand anders te kijken om informatie te verkrijgen over hoe die persoon zich voelt, waar die persoon naar kijkt of wat die persoon probeert te doen (1p).
  • Het is ook het in staat zijn de blik van een iemand anders te volgen om vervolgens naar hetzelfde voorwerp te kijken (1p) en in staat zijn om de gezamenlijke aandacht vol te houden (1p).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke stoornissen vallen onder de psychosespectrumstoornissen?

A
  • Katatonie
  • Waanstoornis
  • Schizoaffectieve stoornis
  • Psychotische stoornis door een somatische aandoening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk symptoom verdwijnt het snelst na de start van een antipsychoticum?

A

Agitatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Aan welke voorwaarden moet voldaan worden om een IBS te kunnen verkrijgen?

A
  1. Het gevaar kan niet op een andere manier dan door opname worden afgewend.
  2. Patiënte geeft geen blijk van de benodigde bereidheid tot opname.
  3. Patiënte veroorzaakt vanuit een vermoedelijke psychiatrische stoornis
    acuut gevaar veroorzaakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem drie verschillen tussen autismespectrumstoornis en taalstoornis

A
  • Kinderen met een taalstoornis zullen vaker gebruik maken van non-verbalecommunicatie;
  • Kinderen met ASS hebben ook vaak deviant taalgebruik (echolalie, voornaamwoorden verwisselen);
  • Kinderen met een taalstoornis vertonen symbolisch spel, spontane spraak en reactie op vragen die gesteld worden maar kinderen met ASS meestal niet;
  • Kinderen met een taalstoornis vertonen niet de eenzijdige interesses en stereotiepe gedragingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke hechtingsstijl past bij een negatief zelfbeeld icm positieve verwachtingen van anderen?

A

Angstig-gepreoccupeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de juiste term voor het ontbreken van emotionele reactie na een grapje?

A

Vlak affect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Van welke stof wordt de afbraak geremd door disulfiram?

A

Aceetaldehyde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke symptomen horen bij het cocaïne abstinentiesyndroom?

A

Honger en veel slapen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welk van de onderstaande beweringen over centrale pijn is niet juist?
a Centrale pijn reageert niet op paracetamol.
b Na een beroerte ontwikkelt 95% van de patiënten centrale pijn.
c Centrale pijn na een beroerte ontstaat vaak pas een aantal weken na de
beroerte.
d Na een dwarslesie komen naast centraal neuropathische pijn ook vormen van
nociceptieve pijn voor.

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke diagnose past bij teken van Hoover?

A

Functionele stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de definitie van reboundsymptomen?

A

Na het staken van het benzodiazepine komen de oorspronkelijke (angst)klachten (1p) in heviger mate (1p) terug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe verklaart het consequences model de fysieke en emotionele reacties op
lichamelijke klachten?

A

Als overlevingsstrategie, die ooit handig was, maar nu niet meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wanneer is de netwerkbenadering zinvol?

A

Als het netwerk de klachten (on)bewust beloont.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de klinische term voor ongecoördineerd bewegen?

A

Ataxie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn de meest frequent voorkomende input vezels van het cerebellum?

A

Mosvezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat voor rol speelt een langer bestaand conflict met leidinggevende in het ontstaan van een depressie?

A

Psychisch - onderhoudend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke predisponerende factoren zijn er bij het delirium?

A
  • Leeftijd groter of gelijk aan 70 jaar
  • Cognitieve symptomen
  • Ernstige ziekte(n)
  • Visus- en gehoorstoornissen
  • ADL-stoornissen
  • Gebruik van alcohol en opioïden
  • Voorgeschiedenis van:
    • delirium
    • stoornis in het gebruik van alcohol
    • TIA, CVA
    • depressieve stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke van onderstaande dementie syndromen is nooit gemengd corticale/subcorticale dementie?

A

Frontotemporale dementie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waar zit een hersenbloeding bij hemineglect van de linkerkant?

A

Rechts in de pariëtale cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Leg in maximaal 100 woorden uit waarom de namen ‘coincidence detector’ en ‘memory molecule’ de kernfunctie van de NMDA receptor en CAMK2 eiwitten goed samenvatten

A
  • De NMDA receptor fungeert als een sensor waarbij het alleen calcium doorlaat als glutamaat gebonden is en de postsynaptische mebraan tegelijkertijd gedepolariseerd is.
  • CAMK2 wordt geactiveerd door calcium en fosforyleert zichzelf en blijft daardoor langdurig actief ook in de afwezigheid van calcium -> zo kan een kortdurend calcium signaal omgezet worden in langwerkende kinase activiteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Vier beweringen over het neuropsychologisch onderzoek zijn:
1. De (hetero)anamnese is géén onderdeel van het informele deel van het NPO.
2. Gedragsobservaties zijn onderdeel van het formele deel van het NPO.
3. Het testonderzoek is onderdeel van het formele deel van het NPO.
4. Het teruggeven van de uitslagen van het testonderzoek is onderdeel van het informele deel van het NPO.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wanneer is pathologische angst klinisch relevant?

A
  • De patiënt heeft subjectief last van de angst/er is lijdensdruk of
  • De patiënt ervaart ernstige beperkingen in het dagelijks leven/er is ernstig disfunctioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Op welke zenuwuiteinden komen presynaptische a2 receptoren voor?

A

Op adrenerge en serotonerge zenuwuiteinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is de beste definitie van gedachtevlucht?

A

Stoornis in de samenhang van het denken, zich uitend in het uitspreken van snel opeenvolgende gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de juiste wijze van doseren bij lithium?

A

Op geleide van de bloedspiegel, die moet 0.8-1.2 mmol/L zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Twee beweringen over de behandeling van een depressie zijn:
1. Bij een lichte depressie is een “watchful waiting” beleid een goede eerste stap.
2. Een ernstige depressie wordt bij voorkeur behandeld met antidepressiva.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

Beide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welk van bovenstaande symptomen is het meest gevoelig voor antipsychotische medicatie?

A

Wanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn de DSM-5 criteria voor een persoonlijkheidsstoornis?

A
  1. Duurzaam/inflexibel patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat afwijkt van wat binnen de cultuur wordt verwacht
  2. Komt tot uiting in een breed scala van persoonlijke en sociale situaties
  3. Er is sprake van lijdensdruk of beperkingen in het functioneren
  4. Het begint op de adolescentie of jongvolwassen leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe werkt acamprosaat?

A

NMDA receptor antagonist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn kenmerken van psychopathie?

A

Psychopathie bevat kenmerken van een normoverschrijdend-gedragsstoornis (vooral impulsiviteit en geringe controle over het gedrag), maar heeft daarnaast affectieve en interpersoonlijke kenmerken; hierbij gaat het om kenmerken als onoprechte vriendelijkheid, oppervlakkig affect, egocentriciteit, gebrek aan schuldgevoel en empathie, het buiten zichzelf leggen van schuld, geringe angst en grote stressbestendigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Twee beweringen over pijn bij kanker zijn:
1. Bij de titratie van opioïden naar een effectieve dosis is, over het algemeen genomen, een minimale dosis verhoging van 30-50% pas effectief.
2. Corticosteroïden zijn vaak effectief bij kapselpijn door levermetastasen.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

Beide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Benoem één gebied van de hersenschors dat goede pijn verwerkt en één gebied dat slechte pijn verwerkt

A

Goede pijn: somatosensibele cortex
Slechte pijn: anterieure gyrus cinguli, insula, amygdala

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Waarom is het signaal van het transporter eiwit bij de patiënt met de ziekte van Parkinson verminderd?

A

Er wordt minder dopamine door eindigingen gereleased

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is de wetenschappelijke naam van het gebied waarin bij de patiënt met de ziekte van Parkinson nauwelijks
veranderingen zijn te zien ten opzichte van de normaal bevonden scan?

A

Nucleus caudatus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is de wetenschappelijke naam van het gebied waarin wel een vermindering van het signaal van
het transporter eiwit waarneembaar is?

A

Putamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Welk type vezels verloopt geheel binnen de cerebellaire schors?

A

Parallelvezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is de functie van de dorsale nucleus van Clarke in het ruggenmerg?

A

Clarke’s nucleus stuurt proprioceptieve informatie naar het cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Welke kenmerken passen bij MSA?

A
  • Vroeg in het beloop mictiestoornissen en erectiestoornissen
  • Valneiging
  • Slikstoornissen
  • Gestoorde koorddans gang en gestoorde houdingsreflexen
  • Effect van levodopa niet optimaal
  • RBD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Welke aandoening wordt of welke aandoeningen worden veroorzaakt door een geëxpandeerde CAG repeat in het CACNA1A
gen?

A

Spinocerebellaire ataxie type 6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Welke van onderstaande bevindingen bij het neurologisch onderzoek past uitsluitend bij een sensore ataxie?

A

De proef van Romberg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Welk symptoom hoort bovenaan in de hiërarchie van status mentalis?

A

Desoriëntatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Welk symptoom hoort bovenaan in de hiërarchie

A

Trage verwerkingssnelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is een ‘separatieangststoornis’?

A

Classificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wanneer is een angstrespons pathologisch?

A

Als na een angstprikkel de angstrespons te lang aanhoudt of te intens is, of als de angstrespons optreedt zonder angstprikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat zijn risicofactoren voor suïcide?

A

Oudere leeftijd en wanhoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is een zeer vaak voorkomende bijwerking van sertraline?

A

Misselijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Welk symptoom pleit meer voor een manie dan voor een hypomanie?

A

Duidelijke beperking in het sociale functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Welke situaties kunnen tot lithiumintoxicatie leiden?

A
  • Griep met koorts en zweten
  • Ibuprofen gebruik bij pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat is het meest bepalende kenmerk van de Socratische dialoog bij CGT?

A

Vragen stellen om de patiënt zelf te laten ontdekken waar zijn denkfouten zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat is het kernprobleem bij dyslexie?

A

Het fonologisch bewustzijn (klank/tekenkoppeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat is de juiste psychiatrische term voor het feit dat de patiënt voelt dat zijn hersenen soms naar links en soms naar rechts
worden getrokken?

A

Somatische hallucinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Hoe ontstaan positieve en negatieve symptomen?

A
  • Positieve symptomen: hangt samen met limbische hyperdopaminerge transmissie
  • Negatieve symptomen: hangt samen met frontale hypodopaminerge transmissie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat is de juiste volgorde van het toepassen van psychose behandeling?

A
  • Olanzapine
  • Haloperidol
  • Instellen op clozapine
  • Toepassen van ECT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Welke combinatie van symptomen wordt gevonden bij cannabis intoxicatie?

A
  • Tachycardie
  • Verhoogde perceptie
  • Conjunctivale roodheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Welk enzym bepaalt alcohol tolerantie?

A

Aldehyde dehydrogenase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat is de reden voor beperkt contact met anderen bij een Schizoïde persoonlijkheidsstoornis?

A

Geen behoefte aan contact met anderen / is het liefst alleen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat is de reden voor beperkt contact met anderen bij een vermijdende persoonlijkheidsstoornis?

A

Angst voor afwijzing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Noem de vier hoofdcategorieën van gedrag van een normoverschrijdend-gedragsstoornis.

A
  • Agressie jegens mensen en dieren
  • Vernieling van eigendommen
  • Leugenachtigheid of diefstal
  • Ernstige overtreding van regels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Noem drie anatomische structuren die betrokken zijn bij centraal neuropathische pijn.

A
  • Dorsale hoorn van het ruggenmerg
  • Thalamus
  • Insula
  • Somatosensibele hersenschors
76
Q

Wat gebeurt er met de bloeddruk en de hartfrequentie tijdens de uitvoering van ECT?

A

Tijdens: lager dan normaal
Erna: fors hoger dan normaal

77
Q

Wat is waar over postpartumpsychiatrie?

A

Voor alle psychiatrische stoornissen die in de peripartumperiode optreden, gelden dezelfde onderliggende mechanismen als daarbuiten.

78
Q

Volgende 2 uitspraken:
1. Een bekende methode om af te bouwen is om de gebruikte benzodiazepine om te zetten in een kortwerkend benzodiazepine en deze
laatste in stappen af te bouwen.
2. Ontwenningsverschijn selen die kunnen optreden, zijn onder andere slapeloosheid, onrust en gespannenheid.
Welke uitspraak is of welke uitspraken zijn juist?

A

Alleen 2

79
Q

Wat is kenmerkend voor progressieve supranucleaire paralyse (PSP)?

A
  • Vallen
  • Wazig zien
  • Cognitieve- en gedragsveranderingen
  • Oogspierverlammingen
80
Q

Waardoor verdwijnt bij Parkinson de zwarte pigmentering van de substantia nigra?

A

Doordat de cellichamen van dopaminerge neuronen degenereren in de substantia nigra pars compacta

81
Q

Hoe bereiken axonen van ponsneuronen de cerebellaire schors?

A

Via de pedunculus cerebellaris media -> eindigen daar als mosvezels

82
Q

Noem twee verschillen tussen een cerebellaire tremor en Parkinson tremor

A
  • Cerebellaire tremor: aanwezig in actie, intentie tremor, gepaard met cerebellaire ataxie (o.a. dronkenmanspraat, dronkenmansgang)
  • Parkinson tremor: rust tremor, geen intentietremor, gepaard met Parkinson verschijnselen (o.a. traagheid, bewegingsarmoede, rigiditeit,
    balansstoornissen)
83
Q

Op welke eigenschap van de puls-stap response heeft de Prepositus Hypoglossi (PPH) effect?

A

Fixatie na saccade

84
Q

Op welke eigenschap van de puls-stap response heeft de Prepositus Hypoglossi (PPH) effect?

A

Oog snel in nieuwe positie brengen

85
Q

Welke van de onderstaande gebieden komt het meest in aanmerking als target voor DBS?

A

Nucleus subthalamicus (of globus pallidus pars interna)

86
Q

Welke van onderstaande uitspraken over de somatotopische representatie in de lobus anterior is juist

A

In het linkerdeel van de lobus anterior is een representatie van de linkerhelft van het gehele lichaam aanwezig

87
Q

Welke drie van onderstaande medicijnen zijn effectief bij een essentiële tremor?

A
  • Propranolol
  • Clonazepam
  • Primidon
88
Q

Welke aspecten van de vorm van het denken worden in de status mentalis vastgelegd?

A

Tempo en samenhang

89
Q

In welke volgorde wordt een lange termijn herinnering gemaakt?

A
  1. acquisitie
  2. encoding
  3. consolidatie
  4. lange termijn geheugen
  5. vergeten
90
Q

Bij welke van onderstaande diagnosen past een vroeg verval van sociaal gedrag het meest?

A

Frontotemporale dementie

91
Q

Wat gebeurt er als een patiënt met een split brain (doorgenomen corpus callosum) kijkt naar een stip met aan weerszijden verschillend e voorwerpen?

A
  • Benoemt het rechtervoorwerp -> taal zit links en links heeft geen toegang tot visuele informatie die in linker hersenhelft verwerkt wordt
92
Q

Welke functies passen bij de frontale associatie cortex?

A
  • Planning
  • Inhibitie
  • Beslissen
93
Q

Welke functies passen bij de pariëtale associatie cortex?

A
  • Verwerking van plaats informatie
  • Aandacht
  • Dorsale stroom van visuele informatie-verwerking
94
Q

Welke functies passen bij de temporale associatie cortex?

A
  • Ventrale stroom van visuele informatie verwerking
  • Object herkenning
95
Q

Twee beweringen over suïcidaliteit zijn:
1. aan vrijwel alle suïcidepogingen ligt een psychiatrische stoornis ten grondslag
2. het motief van suïcidaal gedrag is vrijwel altijd een uitgesproken wens om te sterven
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

Geen

96
Q

Welke van onderstaande patiënten met een of meerdere depressieve episodes in de voorgeschiedenis heeft de meeste aanwijzingen voor het ontwikkelen van een bipolaire stoornis?

A

Een patiënte die op 20-jarige leeftijd een ernstige depressie doormaakte. Deze episode begon plots en kenmerkte zich door psychomotore vertraging en hyper somnolentie. De patiënte maakte na de geboorte van haar 1e kind een post partum depressie door, waarbij ze niet goed
reageerde op antidepressiva.

97
Q

Welke van deze patiënten heeft de meeste katatone symptomen?

A

Mutisme en echopraxie

98
Q

Welke van onderstaande receptoren blokkeert Risperidon vooral?

A

5-HT (serotonine)

99
Q

Welk percentage verdwijnt van alcohol ongemetaboliseerd?

A

< 10%

100
Q

Welke persoonlijkheidsstoornissen vallen onder cluster A (zonderling, vreemd en bizar excentriek gedrag, sociale teruggetrokkenheid en beperkte emotionele expressie)?

A
  • Paranoïde persoonlijkheidsstoornis: wantrouwen en achterdocht
  • Schizoïde persoonlijkheidsstoornis: afstandelijk in sociale relaties en beperkt bereik van emotionele expressie
  • Schizotypische persoonlijkheidsstoornis: diepgaand patroon van sociale en intermenselijke beperkingen en cognitieve en perceptuele vervormingen en zonderling uiterlijk
101
Q

Welke persoonlijkheidsstoornissen vallen onder cluster B: heftig of dramatisch?

A
  • Borderline: instabiliteit in intermenselijke relaties, zelfbeeld en affecten
  • Antisociaal: diepgaand patroon van gebrek aan achting voor en schending van rechten van anderen, wetsovertredingen, agressiviteit, roekeloze onverschilligheid, onverantwoordelijkheid, ontbreken van spijt
  • Histrionisch: buitensporig patroon van emotionele aandacht vragen
  • Narcistisch: diepgaand patroon van grootheidsgevoelens, behoefte aan bewondering, denkt bijzondere rechten te hebben, exploiteert anderen, afgunstig en arrogant
102
Q

Welke persoonlijkheidsstoornissen vallen onder cluster C?

A
  • Vermijdend: diepgaand patroon van geremdheid in gezelschap, gevoel van tekortschieten en overgevoeligheid voor negatief oordeel
  • Afhankelijk: diepgaande behoefte om verzorgd en gestuurd te worden
  • Dwangmatig: diepgaand patroon van preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme etc
103
Q

Wat zijn de kenmerken van een caudasyndroom?

A

Afwezige spanning van de sfincter ani, atone overloopblaas, afwezig gevoel in het rijbroekgebied

104
Q

Twee stellingen hierover zijn:
1. Mindfulness en acceptatie processen worden ondersteund door de kernprocessen: acceptatie, defusie, contact met het huidige moment en het zelf als context.
2. Toewijding en gedragsverandering processen worden ondersteund door de kernprocessen: contact met het huidige moment, het zelf als context, waarden en toegewijd handelen.
Welke stelling is of welke zijn juist?

A

Beide

105
Q

Welke van bovenstaande bevindingen helpen bij het onderscheid maken tussen de ziekte van Parkinson en een progressieve supranucleaire paralyse?

A
  • Axiale rigiditeit
  • Verticale blikparese
106
Q

Op welke eigenschap van de puls-stap response heeft de Paramedian Pontine Reticular Formation (PPRF) effect?

A

Snelheid van saccade

107
Q

Waar zit de laesie bij hemiballisme?

A

Contralateraal in de nucleus subthalamicus

108
Q

Van welke van de onderstaande structuren wordt in dit model veronderstelt dat deze verantwoordelijk is voor het versturen van het ‘fout’-signaal naar het cerebellum?

A

Klimvezels

109
Q

Wat is de naam voor het het verschijnsel waarbij iemand valse herinneringen creëert of bestaande herinneringen vervormt zonder de intentie om te misleiden?

A

Confabulatie

110
Q

Waar zijn werkgeheugen, intermediair geheugen en langetermijn geheugen gelokaliseerd?

A
  • Werk: prefrontale cortex
  • Intermediair: hippocampus
  • Lange termijn: cortex
111
Q

Wat is de neurologische naam voor gezichtsblindheid?

A
  • Prosopagnosie
  • In fusiforme gyrus in temporale kwab
112
Q

Van welk medicijn zijn misselijkheid, overmatig transpireren en toenemende angstklachten veel voorkomende bijwerkingen?

A

SSRI

113
Q

Welk van onderstaande symptomen valt onder de melancholische kenmerken?

A

Buitensporige schuldgevoelens

114
Q

Wat is de meest aangewezen geneesmiddel bij een patiënt met depressie met psychotische en melancholische kenmerken?

A

Nortriptyline

115
Q

Wat is waar over ECT?

A

Vindt plaats onder algehele narcose

116
Q

Welke van de volgende antidepressiva moeten worden afgestemd met het eetpatroon in verband met potentieel gevaarlijke
bijwerkingen?

A

Irreversibele MAO remmers

117
Q

Bij welke combinatie van leeftijd en geslacht is de kans op een geslaagde suïcide het grootst?

A

70-jarige man

118
Q

Twee stellingen over psychose zijn:
1. De volgende drugs kunnen een psychosespectrumstoornis veroorzaken: Amfetaminen, Cocaïne, Heroïne en LSD.
2. Bij een “psychotische stoornis door een somatische aandoening” kan er sprake zijn van gedesorganiseerd denken zonder dat er sprake is van wanen of hallucinaties.
Welke stelling is of welke zijn juist?

A

Geen

119
Q

Bij welke antipsychotica komen anticholinerge bijwerkingen voor?

A

Low potency antipsychotica

120
Q

Noem drie primitieve afweermechanismen uit de psychologische literatuur?

A
  • Ageren
  • Splitten
  • Idealiseren
  • Devalueren
  • Ontkennen
  • Hulpafwijzend klagen
  • Passieve agressiviteit
  • Projecteren
  • Projectieve identificatie
  • Externaliseren.
121
Q

Wat is de rol van prostaglandine E2 in de perifere nociceptie?

A

Het versterken van nociceptieve signalen van andere mediatoren

122
Q

Een 60-jarige man met prostaatcarcinoom en een pijnlijke botmetastase in zijn rechter heup gebruikt 4 dd 1000 mg paracetamol en 2 dd
500 mg naproxen.
Welke van onderstaande opties is de beste volgende stap?

A

2 dd 10 mg langwerkende oxycodon met daarbij zo nodig 6 dd 5 mg snelwerkende oxycodon

123
Q

Wat zijn de neurologische bevindingen bij een volledige uitval van zenuwwortel C6?

A
  1. Verminderde kracht van de m. biceps brachii
  2. Sensibele stoornis in de duim
  3. Verminderde bicepspeesreflex
124
Q

Welke van de onderstaande middelen is niet effectief tegen centraal neuropathische pijn?

A

Paracetamol

125
Q

Bij welke twee van onderstaande stoornissen en/of syndromen is ECT geïndiceerd?

A
  • Therapieresistente schizofrenie
  • Maligne neuroleptica syndroom
126
Q

Op welke locatie of welke locaties kan ataxie gelokaliseerd zijn?

A
  • Achterstrengen
  • Cerebellum
127
Q

Welke oorzaak kan of welke oorzaken kunnen deze acuut optredende bewegingsstoornis: hemichorea-hemiballisme veroorzaken?

A
  • Hersenbloeding
  • Herseninfarct
  • Hyperglycemie
128
Q

Welk van de onderstaande oogbewegingen kan uitgevoerd worden door iemand met verworven oculomotorische apraxia en welke niet?

A

Wel: vestibulo oculaire reflex
Niet: saccades, smoothpursuit en optokinetische nystagmus

129
Q

Welk van onderstaande kenmerken past niet bij een centrale parese en welke wel?

A

Niet: fasciculaties
Wel: verhoogde tonus en spierrekkingsreflexen, normale trofiek

130
Q

Welke van onderstaande beweringen over medium spiny neurons is als enige juist?

A

Cholinerge neuronen in het striatum zijn geen medium spiny neurons

131
Q

Je bent psychiater en ziet een 30-jarige man die de niet-corrigeerbare overtuiging heeft dat de nieuwslezeres van het acht uur journaal hem via de televisie bespioneert.
Wat is de naam van dit psychiatrische symptoom?

A

Betrekkingswaan

132
Q

Wat is de definitie van obsessies?

A

Zich herhalende gedachte (of voorstelling) dringt zich tegen de wil van de patiënt op en wordt als egodystoon beleefd

133
Q

Hoe wordt de vorm van geheugen genoemd waarvoor iemand een hint nodig heeft?

A

Priming

134
Q

Voor welke diagnose zijn fluctuaties in cognitie het meest passend?

A

Lewy body dementie

135
Q

Waarom zien mensen zo makkelijk gezichten in andere objecten zoals stopcontacten?

A

Het waarnemen van deze objecten leidt tot directe activatie van een hersengebied dat betrokken is bij gezichtsherkenning / de
fusiforme gyrus

136
Q

Twee stellingen over hydrocephalus zijn:
1. Een blokkade in de liquorcriculatie in het aquaduct of 4e ventrikel resulteert in een verwijding van het 3e ventrikel en beide zijventrikels.
2. Een blokkade van de foramina van Luschka en Magendie resulteert in een verwijding van alle 4 de ventrikels.
Welke van bovenstaande stelling is of welke zijn juist?

A

Beide

137
Q

Twee beweringen over psychotische depressie zijn:
1. Patiënten met een psychotische depressie hebben bijna altijd ook melancholische kenmerken.
2. De meeste patiënten met een psychotische depressie hebben hallucinaties.
Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?

A

Alleen 1

138
Q

Noem vier factoren uit de casus die meer passen bij een depressieve stoornis dan bij een rouwreactie

A
  • Suïcidaliteit
  • Schuldgevoelens
  • Preoccupatie met gevoelens van waardeloosheid
  • Langdurig en duidelijke beperking in het functioneren
  • Verslechtering van klachten over de tijd
139
Q

Welke stoornis staat of welke stoornissen staan in het DSM-5 hoofdstuk schizofrenie spectrum- en andere psychotische
stoornissen?

A

Waanstoornis

140
Q

Met welke receptor vertoont chloorpromazine geen interactie en welke wel?

A

Niet: angiotensine
Wel: dopamine, serotonine, muscarine

141
Q

Wat wordt bedoeld met de kritische periode gedurende de hersenontwikkeling en wat gebeurt er met de synapsen in het brein tijdens de kritische periode?

A
  • De periode waarin de hersenen extra gevoelig zijn om iets specifieks te leren.
  • Na die periode verliest het brein de plasticiteit om datgeen nog goed te leren
  • De synapsen die gebruikt worden zullen blijven, de synapsen die niet gebruikt worden zullen verdwijnen (synapse eliminatie)
142
Q

Welk middel wordt niet gebruikt voor de behandeling van alcoholisme en welke wel?

A

Niet: aspirine
Wel: acamprosaat, naltrexon en propranolol

143
Q

Welke soort medicatie gebruik je voor de behandeling van neuropathische pijn?

A

Co-analgeticum of adjuvant analgeticum, zoals amitriptyline, nortriptyline, duloxetine, gabapentine of pregabaline

144
Q

Welke elektrodeplaatsingen bestaan er bij ECT en wat zijn de effecten?

A
  • Bilateraal: meest effectief en meeste kans op cognitieve bijwerkingen
  • Rechts unilateraal
145
Q

In welke fase wordt bij de Reattributie aanpak het SCEGS model gebruikt?

A

Fase van zich begrepen voelen

146
Q

Wat is het effect of bijwerking, of wat zijn de effecten en/of bijwerkingen van temazepam?

A
  • Afhankelijkheid
  • Tolerantie
  • Sufheid overdag
147
Q

Welk van onderstaande ziektebeelden of medicijnen geeft geen ataxie?

A

PSP
Wel: alcoholabusus, amiodarone, lithium, coeliakie, MSA

148
Q

Voor welke groep Parkinsonpatiënten zijn anticholinergica minder geschikt?

A

Oudere Parkinsonpatiënten

149
Q

Waar zijn dopaminerge neuronen gelegen en waar hebben zij hun eindigingen

A
  • Substantia nigra
  • Striatum
150
Q

Wat is het effect van de uitval van medium spiny neurons op op de activiteit van neuronen in het interne deel van de globus pallidus in het indirecte circuit?

A

Activiteit neemt af waardoor diens remming van de thalamus afneemt en resulteert in een hyperkinetisch syndroom

151
Q

Wat is waar over parallelvezels?

A

Meest voorkomende vezels in het brein

152
Q

Hoe is de output van cerebrale en cerebellaire motorcortex te karakteriseren

A
  • Cerebellair: ipsilateraal
  • Cerebraal: contralaterale
153
Q

Wat wordt bedoeld met een ‘labiel affect’?

A

De zichtbare en hoorbare expressie van de emotionele reactie (affect) wisselt herhaaldelijk en abrupt, zonder duidelijke externe aanleiding

154
Q

Welk van onderstaande beweringen over lange-termijn potentiatie is juist?

A

Gedurende LTP neemt het aantal AMPA receptoren in de postsynapse toe

155
Q

Welk van onderstaande symptomen past of passen bij een verhoogde intracraniële druk?

A
  • Braken
  • Visusdaling
156
Q

Je beleid is: psycho-educatie, vinger-aan-de-pols contact, dagstructurering en runningtherapie. Wanneer is dit juist?

A

Bij een eerste lichte depressieve episode, korter dan 3 maanden bestaand

157
Q

Bij welke combinatie van geslacht en al dan niet suïcidepogingen in de voorgeschiedenis is de kans op een geslaagde suïcide het grootst?

A

Man met 5 suïcidepogingen in VG

158
Q

Welk gegeven in de casus pleit wel voor een manie en niet voor een hypomanie?

A

Duidelijke beperking in het sociale en beroepsmatige functioneren

159
Q

Wat is juist over congruente, incongruente en neutrale woorden?

A
  • In vergelijking met congruente woorden, reageert men op incongruente woorden langzamer .
  • In vergelijking met incongruente woorden, reageert men op neutrale woorden sneller .
160
Q

Wat is het doel van een gedragsexperiment?

A

Een denkfout in de praktijk toetsen

161
Q

Welk geneesmiddel wordt niet gebruikt voor de behandeling van een maligne neuroleptica syndroom?

A

Betablokker
Wel: dopamine agonist, benzodiazepine, anticholinergicum

162
Q

Waarmee komt het verdelingsvolume van alcohol in het lichaam overeen?

A

Met het volume van intra- en extracellulaire vloeistof

163
Q

Wat is de aangewezen vervolgbehandeling bij een glioblastoom na (sub)totale resectie?

A

Bestraling icm chemotherapie

164
Q

Bij welke aandoening of bij welke aandoeningen komt centraal neuropathische pijn voor?

A
  • Herseninfarct in het beloop van de posterieure inferieure cerebellaire arterie (PICA)
  • Traumatische dwarslesie
  • Multipele sclerose
165
Q

Noem vier indicaties voor ECT bij deze patiëntengroep.

A
  • Medicatie-resistentie
  • Levensbedreigende situatie
  • Contra-indicatie voor medicatie
  • Eerder goed effect op ECT
166
Q

“Ik dacht dat je bijna klaar was met je opleiding, moet je supervisor je nu echt alles toefluisteren!?”. Welk afweermechanisme?

A

Devalueren

167
Q

Welke MAO breekt dopamine af?

A

MAO B

168
Q

Welk type zenuwcellen wordt in verband gebracht met het versturen van foutmeldingen die de basis vormen voor het functioneren van het cerebellum?

A

Oliva inferior cellen

169
Q

Zes stoornissen zijn:
Anorexia nervosa
Borderline persoonlijkheidsstoornis
Manie
Paniekstoornis
Schizofrenie
Ziekte van Alzheimer
Wat is de juiste hiërarchie van deze stoornissen?

A
  1. Alzheimer
  2. Manier
  3. Borderline
  4. Anorexia nervosa
  5. Schizofrenie
  6. Paniekstoornis
170
Q

Noem een stap en het moleculaire proces waarop je kan ingrijpen en verklaar hoe dit de vorming van geheugen tegengaat?

A
  • Encoding -> eiwit modificatie, als je dat blokkeert, kan je niet door naar consolidatie
  • Consolidatie -> eiwit synthese, als je dat blokkeert, ga je niet door naar het lange termijn geheugen
171
Q

Welke 3 verschijnselen passen bij normal pressure hydrocephalus?

A
  1. Loopstoornissen
  2. Geheugenklachten/cognitieve stoornissen/mentale achteruitgang
  3. Urineincontinentie
172
Q

Welke bijwerking is meest waarschijnlijk het gevolg van serotoninepotentiëring?

A

Agitatie

173
Q

Noem de drie mogelijke werkings mechanismen van triptanen bij migraine?

A
  1. Directe vasoconstrictie
  2. Remming van neuropeptide afgifte
  3. Direct centraal effect
174
Q

Noem de twee belangrijkste kenmerken van klachten in de anamnese of verschijnselen bij neurologisch- en aanvullend onderzoek, die essentieel zijn om een diagnose MS te kunnen stellen.

A
  • Disseminatie in plaats: klachten in minstens 2 lokalisaties binnen CZS
  • Disseminatie in tijd: klachten op minstens 2 verschillende momenten in tijd
175
Q

Twee stellingen over D2 receptoren zijn:
1. Presynaptische D2 receptoren blokkeren de dopamine release.
2. D2 agonisten stimuleren pre- en postsynaptische D2 receptoren.
Welke stelling is of welke stellingen zijn juist?

A

Beide

176
Q

Welke twee typen oogbewegingen worden er gemaakt tijdens het lezen van een tekst?

A
  • Fixatie
  • Saccade
177
Q

Waar vindt de decussatie (kruising) van de informatiestroom tussen linker cerebellum en rechter cortex plaats?

A

Mesencephalon

178
Q

Welk symptoom valt of welke symptomen vallen onder de vorm van het denken?

A

Bradyfrenie en concretisme

179
Q

Wat is de meest waarschijnlijke verklaring voor het gedrag van de patiënte, waarbij zij niet reageert op de emoties van haar
dochter, en de blauwe plekken?

A
  • Neglect
  • Aprosodie
180
Q

Leg uit waarom twee neuronen gelijktijdig moeten vuren om een synaptisch contact sterker te maken

A

Als er presynaptische activiteit is, komt er een neurotransmitter vrij, deze bindt aan de AMPA en NMDA receptoren. Alleen als de
postsynaptische cel gelijktijdig vuurt, gaat de magnesiumblock van de NMDA receptor en kan calcium de cel in. Deze bindt aan CAMK2 en activeert CAMK2, waardoor er meer AMPA receptoren in de membraan worden geplaatst, de basis voor LTP.

181
Q

Waar is kledingapraxie gelokaliseerd?

A

Rechts pariëtaal

182
Q

Welk symptoom uit de casus valt of welke symptomen uit de casus vallen onder de melancholische kenmerken?

A
  • Eetlustvermindering
  • Psychomotore remming
183
Q

Wat is een veel voorkomende acute bijwerking van ECT?

A

Misselijkheid

184
Q

Welke 4 pijlers worden uitgevraagd omtrent leefstijlgedrag?

A
  • Voeding
  • Beweging
  • Slaap
  • Middelengebruik
185
Q

Waarbij past een verlaagde kniepeesreflex

A

Letsel van zenuwwortel L4

186
Q

Noem vier bevindingen bij neurologisch onderzoek die passen bij een volledig caudasyndroom.

A

overloopblaas
sensibele stoornis rijbroekgebied
afwezige anale sfincterspanning
afwezige anale reflex
incontinentie voor urine en ontlasting
zwakte in de voeten/benen
sensibele stoornis in de voeten/benen

187
Q

Hoe wordt het syndroom genoemd waarbij een ptosis en een miosis van één oog ontstaat en bij welke laesie verwacht je
deze verschijnselen?

A

Syndroom van Horner bij laesie in C8