Week 11 Flashcards

1
Q

Wat zijn imperatieve hallucinaties?

A

Het horen van stemmen die opdrachten geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe wordt een psychose geclassificeerd?

A
  • Hallucinaties en/of
  • Wanen en/of
  • Gedesorganiseerd gedrag en/of
  • Gedesorganiseerd denken
    -> gedurende > 24h
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn hallucinaties?

A

Waarnemingen die optreden bij afwezigheid van ermee corresponderende sensorische stimuli van het betreffende zintuig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is kenmerkend voor hallucinaties?

A

Ze hebben voldoende werkelijkheidsgehalte om als waarneming opgemerkt te worden en zijn niet onderhevig aan de wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke vormen van hallucinaties zijn er?

A
  • Akoestisch/auditief
  • Visueel (vooral bij delirium)
  • Tactiel/haptisch
  • Olfactorisch (reuk)
  • Smaak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een waan?

A

Een persoonlijke, fundamentele, persisterende overtuiging die in strijd met de werkelijkheid en oncorrigeerbaar is, ondanks afdoende bewijs van het tegendeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke soorten wanen bestaan er?

A
  • Betrekkingswaan: er wordt betekenis gegeven aan dingen die normaal geen betekenis hebben
  • Religieuze waan
  • Paranormale waan
  • Beïnvloedingswaan: de gedachte dat andere mensen eigen gedachten kunnen lezen/beïnvloeden
  • Paranoïde waan: idee dat mensen slechte bedoelingen hebben
  • Grootheidswaan: vooral bij manie
  • Nihilistische waan: schuldgevoelens (bij depressie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gaat er gepaard met gedesoriënteerd denken en spreken?

A

Formele denkstoornissen: stoornissen in het beloop en de samenhang van de gesproken taal als gevolg van stoornissen in het beloop en de samenhang van het denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is kenmerkend voor gedesorganiseerd gedrag?

A

Een patroon van sociaal inadequaat, onvoorspelbaar, onlogisch, niet-doelmatig of ongepast gedrag, soms met agitatie, en gepaard gaande met een slechte zelfverzorging. (doelloos rondlopen, voorwerpen oppakken en neerzetten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In welke symptoomclusters worden symptomen van schizofrenie ingedeeld?

A
  • Negatieve symptomen: bestaan lang + kenmerkend voor schizofrenie
  • Cognitieve symptomen: treedt in de loop van de ziekte op
  • Positieve symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn voorbeelden van negatieve symptomen?

A
  • Affectieve vervlakking
  • Initiatiefverlies
  • Apathie
  • Gedachtearmoede
  • Alogie/spraakarmoede
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn voorbeelden van cognitieve symptomen?

A
  • Aandacht
  • Werkgeheugen
  • Informatieverwerkingssnelheid
  • Geheugen en leren
  • Executieve functies
  • Sociaal-cognitieve functies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn voorbeelden van positieve symptomen?

A
  • Wanen
  • Hallucinaties
  • Gedesorganiseerd spreken en denken
  • Gedesorganiseerd gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is kenmerkend voor een kortdurende psychotische stoornis?

A

Minder dan een maand durende klachten van hallucinaties, wanen, gedesorganiseerd gedrag of denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is kenmerkend voor een schizofreniforme stoornis?

A

Kortdurende psychotische stoornis + cognitieve problemen en negatieve symptomen die 1-6 maanden aanhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn symptomen van een psychotische stoornis door een somatische oorzaak?

A
  • Cognitieve problemen
  • Positieve symptomen
  • Desorganisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een waanstoornis?

A

Geïsoleerde waan waarbij het overige functioneren relatief intact is -> wanen duren langer dan een maand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is kenmerkend voor een schizoaffectieve stoornis?

A

Langer dan 6 maanden: zit in de overloop van schizofrenie en bipolaire stoornis → soms depressief, soms manisch maar los daarvan ook psychotische episodes. Verschil met bipolariteit is dat dit los staat van elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is kenmerkend voor een psychotische depressie?

A

In eerste instantie: depressie -> wordt zo ernstig dat contact met realiteit verloren gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is katatonie?

A

Ontregeld gedrag waarbij er heel veel of juist heel weinig beweging is, gecombineerd met desorganisatie van denken en gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar bestaat de behandeling van psychose spectrumstoornissen uit?

A

-Neurobiologische behandeling
- Antipsychotische medicatie
-Olanzapine
- ECT
- rTMS
- Psycho-educatie
- Psychologische behandeling
- Psychosociale behandeling/ondersteuning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe worden patiënten met schizofrenie behandeld?

A

Anitpsychotica: verlagen dopamine waardoor positieve symptomen afnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn mogelijke bijwerkingen van antipsychotica?

A
  • Bewegingssymptomen
  • Subjectieve symptomen
  • Metabole symptomen
  • Seksuele symptomen
  • Neuroleptische maligne symptomen
    • Gestoord bewustzijn
    • Koorts
    • Spierrigiditeit: met verhoogd creatinekinase in serum
24
Q

Wat is kenmerkend voor een bipolaire stoornis?

A

Periodes van somberheid en manische periodes. Op de top van manische/depressieve episodes, kunnen patiënten psychotische klachten krijgen -> kan met antipsychotica behandeld worden (wel belangrijk om nog steeds de bipolaire stoornis te behandelen)

25
Q

Wat is kenmerkend voor het syndroom van Rett?

A
  • Normale ontwikkeling tot 5-18 maanden
  • Regressie met verlies van vaardigheden, ataxie, dwangmatige handbewegingen en epilepsie (80%)
  • Psychomotore retardatie
  • Schedelomtrek neemt vaak af in combinatie met neuronenverlies en cortexatrofie
26
Q

Hoe ziet de prognose op basis van IQ eruit bij autismespectrumstoornis?

A
  1. IQ < 50: slechte prognose
    - Vaak geen functionele taal
    - Niet zelfstandig sociaal functioneren
    - Vaak wonen in instelling
  2. IQ 50-70: iets betere prognose
    - Slechts enkelen zelfstandig wonen, vrienden, baan
    - Beperkte communicatie, lezen, spellen
    - Stereotiepe gedragingen en interesses
  3. IQ > 70: betere prognose
    - Vermindering ernst ASS-symptomen
    - Sociaal functioneren vaak problematisch
27
Q

Wat houdt onderdeel A in van de DSM5 criteria voor een ASS?

A

Persisterende deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties
- Deficiënties in de sociaal-emotionele wederkerigheid
- Deficiënties in het non-verbale communicatieve gedrag
- Deficiënties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties

28
Q

Wat houdt onderdeel B in van de DSM5 criteria voor een ASS?

A

Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten:
- Stereotyp(e) of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak
- Hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, inflexibel gehecht zijn aan routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal gedrag
- Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn
- Hyper- of hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor de zintuiglijke aspecten van de omgeving

29
Q

Wat is het broader autism phenotype?

A

Familieleden met kenmerken van ASS of stemmings-/angststoornissen in de familie

30
Q

Wat is kenmerkend voor het tubereuze sclerose complex (TSC)?

A
  • Autosomale overerving van mutatie in TSC1 of TSC2
  • Neoplasmata in organen
  • Epilepsie bij 80%
  • Overig: corticale tubers, rhabdomyoom, angiofibromen en renale angiolipomen
31
Q

Wat is kenmerkend voor het fragiele X syndroom?

A
  • Mutatie in FMR1
  • Beeld: lang gezicht, grote oren en kin, platte voeten, grote testes, epilepsie en milde tot ernstige verstandelijke beperking
32
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van autisme?

A
  • Theory of mind: Sally and Anne test
  • Verstoorde executieve functies: wisconsin card sorting test
  • Zwakke centrale coherentie: patiënten missen vermogen om van fragmenten een geheel te maken
33
Q

Wat is mindblindness?

A

Niet goed in staat zijn om zich te verplaatsen in de denkwereld van anderen, alleen in staat om de wereld vanuit eigen perspectief te zien

34
Q

Wat is er te zien op neuro-imaging bij patienten met ASS?

A

Hersenvolume is 5-10% groter: zowel in de witte stof als de cortex + extra verdikking van onder andere amygdala en hippocampus

35
Q

Waar bestaat de diagnostiek bij ASS uit?

A
  • IQ-test of ontwikkelingsonderzoek
    -Taal-/spraakonderzoek (logopedie)
  • Anamnese/observatie:
  • Autism Diagnostic Observation Schedule (ADOS)
  • Heteroanamnese (via ouders):
  • Autism Diagnostic Interview (ADI)
  • Developmental, Dimensional and Diagnostic Interview (3DI)
36
Q

Tegen welke comorbiditeiten kan medicatie worden gegeven bij ASS?

A
  • ADHD
  • Dwang/angst/depressie
  • Slaapproblemen
  • Agressie
37
Q

Uit welke 5 onderdelen bestaat het taalsysteem?

A
  • Fonologie: klankleer
  • Semantiek: woordenschat
  • Morfologie: kleine betekenisdragende elementen van taal
  • Syntaxis: grammaticale vorm
  • Pragmatiek: gebruik van taal in sociale context
38
Q

Welke spreeknormen worden er per leeftijdscategorie verwacht?

A

1 jaar: een-klankuitdrukkingen: papa, mama
2 jaar: minimaal 2-woordzinnen
3 jaar: minimaal 3-5 woordzinnen

39
Q

Wanneer is er sprake van een taalstoornis (TOS)?

A
  1. Taal niveau is beduidend lager dan non verbaal intelligentie niveau (aanzienlijke achterstand → : 1 SD = 15 punten)
    Gemiddeld: intelligentie van 100 → taalstoornis bij 1SD of meer, lager = 85
  2. De taalproblemen interfereren met schoolresultaten of sociaal functioneren
  3. Bij andere problematiek zijn de taalproblemen ernstiger dan verwacht
40
Q

Wat is een expressieve taalstoornis?

A

Kinderen hebben moeite met taalproductie → uitspreken van taal en niet het begrip

41
Q

Wat is een gemengd receptieve-expressieve taalstoornis?

A

Problemen met begrijpen van woorden, zinnen of specifieke begrippen + problemen met taalbegrip

42
Q

Wat is een sociale communicatiestoornis (pragmatiek)?

A

Moeite met gebruik van (non)verbale communicatie in een sociale context

43
Q

Welke comorbiditeiten kunnen voorkomen bij een TOS?

A
  • Gedragsproblemen
  • Angsten: faalangst of trauma
  • Stemmingsklachten
44
Q

Waar bestaat de behandeling van een taalstoornis uit?

A
  • Psycho-educatie taalstoornissen
  • Gerichte taalstimulering
  • Ouderbegeleiding: alleen therapie (logopedie) is onvoldoende → ouders moeten ook aan de bak
  • Schoolaanpassing/remedial teaching → cluster 2 = speciaal onderwijs waarbij er wordt gefocust op spraak- en taalproblemen en gehoorproblemen
45
Q

Wat is kenmerkend voor een fonologische stoornis (spraakklankstoornis)?

A
  • Spraakklanken passen niet bij leeftijd of dialect
  • Problemen op school of bij interactie met anderen
  • Klinisch beeld: weglaten van klanken, moeilijke klanken vervangen door makkelijke, verdraaien van klanken
  • Behandeling: logopedie
46
Q

Wat is kenmerkend voor stotteren (stoornis in spraakvloeiendheid)?

A
  • Onregelmatigheden in spreekritme
  • Klinisch beeld: niet-vloeiende spraak, tremoren/grimassen, ticachtige bewegingen van gezicht, romp of armen
  • Genetische oorzaak
  • Behandeling: logopedie en gedragstherapie
47
Q

Wat is kenmerkend voor dyslexie?

A

Stoornis die gekenmerkt wordt door hardnekkig probleem met aanleren en/of vlot toepassen van lezen en/of spellen op woordniveau

48
Q

Wat is kenmerkend voor dysartrie (spraakstoornis)?

A
  • Probleem in motorische systemen die mond/keelspieren aansturen
  • Spraak vaak moeilijk verstaanbaar, articulatie minder
  • Vaak ook slikproblemen
  • Taal inhoudelijk goed
49
Q

Wat is kenmerkend voor afasie (taalstoornis)?

A
  • Inhoud van de taal is gestoord
  • In principe geen slikproblemen
  • Vaak ook problemen met lezen en schrijven
50
Q

Welke vormen van dysartrie zijn er?

A
  • Cerebellair: alcohol of stroke
  • Bulbair: myasthenia gravis of hersenstaminfarct (zwakte mondspier)
  • Pseudobulbair: multipele herseninfarcten of ALS (bilaterale schade aan piramidebaan)
  • Extrapiramidaal: Parkinson of Huntington
51
Q

Wat zijn aandachtspunten bij neurologisch onderzoek bij mogelijke dysartrie?

A
  • Spontane spraak
  • Verbale diadochokinese: snel afwisselen van bewegingen/klanken
  • Tongtwisters
  • Kracht mond/tongspieren
52
Q

Welke vormen van afasie zijn er?

A
  • Broca (expressief): hakkelende spraak + agrammatisme
  • Wernicke (sensorisch): gestoord taalbegrip, benoemproblemen, wel vloeiende spraak
  • Amnestische afasie: woordvindproblemen + gestoorde zinsherhaling
  • Globale afasie: vrijwel mutistisch + fors gestoord begrip
53
Q

Waar kan een afasie gelokaliseerd zijn op basis van ontstaan?

A
  • Acuut: hersenbloeding of infarct
  • Subacuut: virale of auto-immuunencefalitis
  • Geleidelijk: neurodegeneratief, ruimte-innemend proces
54
Q

Welke soorten parafasieën zijn er?

A
  • Semantisch: woord is qua betekenis verwant (Wernicke)
  • Fonematisch: klankverwisseling (Broca)
55
Q

Wat is kenmerkend voor een Wernicke afasie?

A
  • Vloeiende, spontane spraak (soms dwangmatig of ongeremd)
  • Benoemprobleem
  • Gestoord woordbegrip/objectkennis
  • Semantische parafasieën
  • Neologismen (= nieuwe woorden bedenken)
56
Q

Wat is kenmerkend voor een broca afasie?

A
  • Hakkelende spraak (spraakapraxie)
  • Mutistisch + agrammatisme
  • Fonematische parafasieën
  • Relatief goed taalbegrip
57
Q
A