Week 7 strafprocesrecht Flashcards

1
Q

Onderwerp 1: de beraadslaging van de rechter: algemene kenmerken

Nadat het onderzoek ter terechtzitting is gesloten, zal de rechter zich moeten beraden over het te wijzen vonnis. De rechters trekken zich terug om te beraadslagen (‘raadkameren’). Alleen zittende rechters, zoals de kantonrechter, de politierechter, de kinderrechter en de unus (een rechter) in appel hoeven zich niet terug te trekken, maar mogen ook terstond een mondelinge uitspraak doen (zie art. 378 lid 1 jo. 395 lid 1 jo .411 lid 2 jo. 499 lid 2, 425 lid 2 Sv) zie voor de schakelbepaling voor hoger beroep art. 415 Sv.

De beraadslaging vindt plaats bij de meervoudige kamers in de raadkamer. De raadkamer is een ruimte waarin men zich na de terechtzitting terugtrekt en waar wordt ‘geraadkamerd’) (zie art. 7 RO)

1.1 Beslissingsschema van art. 348 jo. 350 Sv
Bij de beraadslaging moet de rechter zich houden aan het beslissingsschema van art. 348 jo. 350 Sv. Volgens deze bepalingen moet de rechter zich eerste beraden over de geldigheid van de dagvaarding, zijn competentie, de ontvankelijkheid van de OvJ en of er redenen zijn tot schorsing van de vervolging art. 348 Sv. Dit worden de formele vragen genoemd. Indien de rechter een negatief antwoord op een van deze formele vragen geeft, moet de rechter een van de consequenties volgen die zijn neergelegd in art. 349 lid 1 Sv: nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid van de rechtbank, niet-ontvankelijkheid van de OvJ of schorsing van de vervolging.

Indien alle formele vragen positief worden beantwoord, gaat hij over tot beraadslaging over de ‘materiële vragen’ van art. 350 Sv. De rechter moet oordelen of bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, en zo ja, welke strafbaar feit dit oplevert. Daarnaast moet de rechter oordelen of het feit en de verdachte strafbaar zijn. Tot slot moet de rechter oordelen of een straf of maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke straf of maatregel.

De formele vragen en de materiële vragen worden samen het beslissingsschema van art. 348 jo. 350 Sv genoemd. Aan de hand van deze acht vragen moet de rechter beraadslagen. Wij zullen deze vragen hierna uitgebreid uitleggen. Het beslissingsschema fungeert namelijk ook als schema voor de inrichting en de motivering van het schriftelijke vonnis art. 357 e.v. Sv).

1.2 Grondslagleer
De beraadslaging moet volgens art. 348 jo. 350 Sv op de grondslag van de tenlastelegging zijn gebaseerd. De rechter is dus bij de beraadslaging gebonden aan de tenlastelegging. De ratio van de grondslagleer is vooral te vinden in de rechten van de verdachte. Door de tenlastelegging weet de verdachte waartegen hij zich heeft te verweren. De verdachte zou zich niet deugdelijk kunnen verdedigen, indien de verdachte de beschuldiging niet kent. Een gevolg van de grondslagleer is dat, indien de bewezenverklaring niet naar alle bestanddelen van de delictsomschrijving refereert, de gedragingen geen strafbaar feit opleveren.

1.3 Rechter is bij beraadslaging gebonden aan het verhandelde tijdens het onderzoek op de terechtzitting
De rechter is bij beraadslaging gebonden aan het verhandelde tijdens het onderzoek op de terechtzitting. Dit volgt uit het stukje ‘naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting’ art. 348 jo. 350 Sv.

Dit houdt in dat de rechter mede heeft te letten op hetgeen bij dat onderzoek omtrent het tenlastegelegde is gebleken. Deze clausule waarborgt dat de verdachte in de uitspraak niet wordt geconfronteerd met op de terechtzitting niet ter sprake gekomen en voor hem nadelige gegevens. Deze clausule is een onderdeel van de interne openbaarheid en externe openbaarheid:

  • Interne openbaarheid: alle betrokkenen moeten gelijkelijk via het onderzoek ter terechtzitting over de zaak zijn geïnformeerd.
  • Externe openbaarheid: het publiek wordt niet onkundig gelaten over allerlei aspecten van de zaak.
A

Onderwerp 1: de beraadslaging van de rechter: algemene kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onderwerp 2: het beslissingsschema van 348/350 Sv

Het beslissingsschema van art. 348 jo. 350 Sv normeert de beraadslaging van de rechter. De beraadslaging leidt uiteindelijk tot de einduitspraak art. 349 jo. 351 jo. 352 Sv.

De vervolging eindigt zodra de einduitspraak onherroepelijk is geworden. De einduitspraak is onherroepelijk zodra geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden aangewend.

Wij zullen kort het beslissingsschema van art. 348 en 350 Sv toelichten. Wij gaan ervan uit dat deze vragen bij het vak ‘Materieel Strafrecht’ al uitgebreid aan bod zijn gekomen. Het is belangrijk om dit beslissingsschema te kennen, omdat het beslissingsschema fungeert als schema voor de inrichting en de motivering van het schriftelijke vonnis (zie art. 357 e.v. Sv).

2.1 Formele vragen
art. 348 Sv
De rechtbank onderzoekt op den grondslag der telastlegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting de geldigheid der dagvaarding, hare bevoegdheid tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de ontvankelijkheid van den officier van justitie en of er redenen zijn voor schorsing der vervolging.

Vraag 1: is de dagvaarding geldig?
De dagvaarding heeft vier functies:
1 de dagvaarding duidt de persoon van de verdachte aan;

2 de verdachte wordt zo opgeroepen ter zitting te verschijnen;

3 de dagvaarding behelst de beschuldiging van de verdachte;

4 de dagvaarding informeert de verdachte over een aantal rechten die de wet hem toekent.

Een dagvaarding is geldig indien:
- de betekenisvoorschriften zijn gevolgd. De dagvaarding moet op de juiste manier zijn betekend (zie art. 585-590 Sv) > bestaat niet?

  • De dagvaarding aan de regels uit art. 261 Sv voldoet. Dit houdt onder meer in dat de tenlastelegging voldoende feitelijk is en niet innerlijk tegenstrijdig. Daarnaast bevat de dagvaarding de plaats- en tijdsaanduiding van het strafbare feit.

Einduitspraak
- Positief antwoord op de vraag (hierna positief): dagvaarding geldig
- negatief antwoord op de vraag (hierna negatief): nietigheid dagvaarding art. 349 lid 1 Sv.

Vraag 2 Is de rechter bevoegd?

Art. 348 Sv verplicht de rechter te beraadslagen over zijn eigen bevoegdheid. Dit houdt in dat de rechter moet nagaan of hij absoluut en relatief competent is van het ten laste gelegde feit kennis te nemen.

  • Absolute competentie zie: art. 382 Sv jo. 45 RO (ook besluit zittingsplaatsen gerechten?)

( welk soort rechter is bevoegd? is bijv. de civiele rechter of de kantonrechter bevoegd?)

  • Relatieve competentie: zie art. 2 tot en met 6 Sv ( welk arrondissement is van toepassing?) Dit ziet dus op de vraag welke rechter geografisch gezien bevoegd is).

Einduitspraak:
- positief: rechter is bevoegd
- negatief: de rechter is onbevoegd. Zie ook art. 349 lid 1 Sv.

Vraag 3: is de OvJ ontvankelijk?

Het gaat bij deze vraag om het ontstaan en het recht tot strafvordering. Het ‘ne bis in idem’ beginsel, de dood van de verdachte of verjaring van het recht tot strafvervolging kunnen bijv. leiden tot niet-ontvankelijkheid. Om een strafbaar feit te vervolgen, is daarnaast vereist dat Nederland rechtsmacht heeft. In art. 2-8d Sr is dit tot uitdrukking gebracht door te bepalen op wie de Nederlandse strafwet toepasselijk is.

einduitspraak:
- positief: de OvJ is ontvankelijk
- negatief: de OvJ is niet-ontvankelijk. zie art. 349 lid 1 Sv.

Vraag 4: geen redenen tot schorsing van de vervolging?

in art. 14 tot en met 20 Sv regelt de wetgever enkele gevallen van tijdelijke vervolgingshindernissen. In dat geval moet de vervolging worden geschorst. Voorbeelden zijn:

  • art. 14 Sv geschilpunt van burgerlijk recht.
  • art. 16 Sv schorsing in verband met geestvermogens. Art. 16 Sv beveelt de rechter de vervolging te schorsen, in welke stand der vervolging ook, indien de verdachte aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt, dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen.

Einduitspraak:
- positief: geen reden tot schorsing
- negatief: de vervolging wordt geschorst.

2.2 Materiële vragen

Art. 350 Sv
Indien het onderzoek in artikel 348 bedoeld, niet leidt tot toepassing van artikel 349, eerste lid, beraadslaagt de rechtbank op den grondslag der telastlegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de vraag of bewezen is dat het feit door den verdachte is begaan, en, zoo ja, welk strafbaar feit het bewezen verklaarde volgens de wet oplevert; indien wordt aangenomen dat het feit bewezen en strafbaar is, dan beraadslaagt de rechtbank over de strafbaarheid van den verdachte en over de oplegging van straf of maatregel, bij de wet bepaald.

Nadat de rechter de drie eerste voorvragen positief heeft beantwoord en geen reden tot schorsing van de vervolging aanwezig heeft geacht, zal hij overgaan tot de materiële vragen van art. 350 Sv. Deze vragen moeten worden beantwoord in de in art. 350 Sv aangegeven volgorde.

Vraag 1: Is bewezen dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan?

Onder bewezen wordt verstaan: “ aantonen dat in redelijkheid niet kan worden getwijfeld aan de juistheid van het verwijt dat aan de verdachte wordt gemaakt” ( Corstens/Borgers, p. 794) . In week 5 is uitgebreid ingegaan op het bewijsstelsel.

Nadat de rechter zich over het bewijsmateriaal heeft gebogen, zal hij concluderen tot bewezenverklaring of vrijspraak. De bewezenverklaring omvat bij de Nederlandse (strikte) grondslagleer dat de rechter uit de tenlastelegging onderdelen wegstreept. De rechter spreekt vrij van de onderdelen van een tenlastelegging die niet bewezen worden verklaard.

Einduitspraak:
- positief: partiële bewezenverklaring ex art. 351 Sv
- negatief: partiële vrijspraak art. 352 lid 1 Sv.

Vraag 2: welk strafbaar feit levert het bewezenverklaarde op?

Nadat de rechter tot een bewezenverklaring is gekomen, moet de rechter zich afvragen welk strafbaar feit het bewezenverklaarde feit oplevert. Dit is de kwalificatiebeslissing en vloeit ook voort uit art. 1 lid 1 Sr. Bij deze vraag gaat de rechter het bewezenverklaarde onderbrengen onder een wettelijke delictsomschrijving.

Als het allemaal goed is gegaan, heeft de officier van justitie de bestanddelen van de desbetreffende delictsomschrijving in de tenlastelegging verwerkt. Er kan echter sprake zijn van een situatie waarin de tenlastelegging (bewezenverklaring) niet alle bestanddelen van de delictsomschrijving bevat. Ook kan het zijn dat de delictsomschrijving onverbindend is of dat de delictsomschrijving niet meer geldt.

Daarnaast is het feit niet strafbaar wanneer sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Dit neemt de wederrechtelijkheid van de gedraging namelijk weg. Wettelijke rechtvaardigingsgronden zijn overmacht in noodtoestand (art. 40 Sr), noodweer (art. 41 lid 1 Sr), uitvoering van een wettelijk voorschrift (art. 42 Sr) en uitvoering van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr). Een buitenwettelijke rechtvaardigingsgrond is het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Een geslaagd beroep op een rechtvaardigingsgrond brengt met zich dat het bewezenverklaarde en als strafbaar gekwalificeerde feit in dat concrete geval niet strafbaar is.

Einduitspraak
- Positief: Strafbaar feit is gekwalificeerd. Zie art. 351 Sv.
- Negatief: Ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR). Zie art. 352 lid 2 Sv.

Vraag 3: Is de dader strafbaar?

Indien het ten late gelegde feit bewezen is verklaard en gekwalificeerd, moet worden bezien of de dader strafbaar is. De dader is niet strafbaar bij de toepasselijkheid van een schulduitsluitingsgrond. Dit neemt de verwijtbaarheid weg (het kan de verdachte dan niet worden verweten). Wettelijke schulduitsluitingsgronden zijn ontoerekeningsvatbaarheid (art. 39 Sr), psychische overmacht (art. 40 Sr), noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr) en uitvoering van een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 2 Sr). Buitenwettelijke schulduitsluitingsgronden zijn afwezigheid van alle schuld en putatief noodweer.

Einduitspraak
- Positief: De verdachte is strafbaar. Zie art. 351 Sv.
- Negatief: Ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR). Zie art. 352 lid 2 Sv.

Vraag 4: Welke straf of maatregel?

Volgens art. 350 Sv moet de rechter na de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafbaarverklaring van de verdachte, beraadslagen over de oplegging van een straf of een maatregel. Hieronder valt ook het rechterlijk pardon van art. 9a Sr (het niet opleggen van een straf).

Er zijn drie uitzonderingen op de regel van art. 350 Sv:
- De rechter zal de niet-strafbaarheid van de verdachte uitspreken, indien er sprake is van ontoerekenbaarheid ex art. 39 Sr.

  • In dat geval mag de rechter echter wel een last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of een terbeschikkingstelling uitspreken (art. 352 lid 2 Sv en art. 37 lid 1 en 37a lid 1 Sr).
  • Er kan in geval van een vrijspraak of een ontslag van alle rechtsvervolging een onttrekking aan het verkeer worden uitgesproken, indien er is vastgesteld dat er een strafbaar feit is begaan (art. 36b lid 1 sub 3 Sr).

-
Let op in de volgende (bijzondere) gevallen

  • indien wederrechtelijkheid een delictsbestanddeel is (dus in de delictsomschrijving staat) volgt vrijspraak (en geen ontslag van alle rechtsvervolging) wanneer er sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Er kan dan immers niet worden bewezen dat de gedraging wederrechtelijk was, hetgeen wel vereist is volgens de tenlastelegging. Het gaat dan dus bij de eerste materiële vraag fout. Een voorbeeld van zo een strafbaar feit is art. 310 Sr (diefstal)
  • indien schuld een delictsomschrijving is (dus in de delictsomschrijving staat) volgt vrijspraak (en geen ontslag van alle rechtsvervolging) wanneer er sprake is van een rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond. Er kan dan namelijk niet voldaan worden aan ‘culpa’. De tenlastelegging kan in dat geval niet worden bewezen, waardoor er vrijspraak dient te volgen. Een voorbeeld van zo een strafbaar feit is art. 307 Sr. Dood door schuld.
A

Onderwerp 2: het beslissingsschema van 348/350 Sv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Let op in de volgende (bijzondere) gevallen

  • indien wederrechtelijkheid een delictsbestanddeel is (dus in de delictsomschrijving staat) volgt vrijspraak (en geen ontslag van alle rechtsvervolging) wanneer er sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Er kan dan immers niet worden bewezen dat de gedraging wederrechtelijk was, hetgeen wel vereist is volgens de tenlastelegging. Het gaat dan dus bij de eerste materiële vraag fout. Een voorbeeld van zo een strafbaar feit is art. 310 Sr (diefstal)
  • indien schuld een delictsomschrijving is (dus in de delictsomschrijving staat) volgt vrijspraak (en geen ontslag van alle rechtsvervolging) wanneer er sprake is van een rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond. Er kan dan namelijk niet voldaan worden aan ‘culpa’. De tenlastelegging kan in dat geval niet worden bewezen, waardoor er vrijspraak dient te volgen. Een voorbeeld van zo een strafbaar feit is art. 307 Sr. Dood door schuld.
A

Let op in de volgende (bijzondere) gevallen

  • indien wederrechtelijkheid een delictsbestanddeel is (dus in de delictsomschrijving staat) volgt vrijspraak (en geen ontslag van alle rechtsvervolging) wanneer er sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Er kan dan immers niet worden bewezen dat de gedraging wederrechtelijk was, hetgeen wel vereist is volgens de tenlastelegging. Het gaat dan dus bij de eerste materiële vraag fout. Een voorbeeld van zo een strafbaar feit is art. 310 Sr (diefstal)
  • indien schuld een delictsomschrijving is (dus in de delictsomschrijving staat) volgt vrijspraak (en geen ontslag van alle rechtsvervolging) wanneer er sprake is van een rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond. Er kan dan namelijk niet voldaan worden aan ‘culpa’. De tenlastelegging kan in dat geval niet worden bewezen, waardoor er vrijspraak dient te volgen. Een voorbeeld van zo een strafbaar feit is art. 307 Sr. Dood door schuld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

onderwerp 3 inhoud en motivering vonnis:

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly