Week 2 Flashcards

1
Q

Onderwerp 1: Recht op bescherming vanuit EVRM
We hebben vorige week gezien dat zodra een persoon als verdachte in de zin van art. 27 Sv wordt aangemerkt, dwangmiddelen kunnen worden ingezet jegens de verdachte. Aan de verdachte in de zin van art. 27 Sv komen echter ook een aantal fundamentele rechten toe. Deze worden geregeld in het Wetboek van Strafvordering. Naast het wetboek van strafvordering, staan er ook rechten genoemd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).

In het EVRM staan mensenrechten voor de inwoners van de verdragsluitende staten opgenomen. Art. 6 EVRM beschermt het recht op een eerlijk proces. In het strafrecht en civiele recht beschermt art. 6 EVRM het recht op een openbare zitting voor onafhankelijke en onpartijdige rechtbank binnen een redelijke termijn, de aanname van onschuld en andere basisrechten voor verdachten.

Art. 6 lid 1 EVRM
Vertaling in het Nederlands
Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden

1.1 Criminal charge
Vanuit strafrechtelijk perspectief is art. 6 EVRM pas van toepassing indien er sprake is van een ‘criminal charge’. Het begrip ‘criminal charge’ is dus een belangrijke begrip. Vanaf het moment dat er namelijk sprake is van een ‘criminal charge’ moeten de waarborgen van art. 6 EVRM in acht worden genomen. (Denk bij ‘criminal charge’ aan een ‘strafrechtelijke vervolging’). De opstellers van het EVRM hadden primair gedacht aan de ‘echte strafrechtelijke vervolging’. Het EHRM werd echter al snel geconfronteerd met de vraag of art. 6 EVRM ook geldt voor andere niet-strafrechtelijke procedures. Om te voorkomen dat de bij het EVRM aangesloten staten de waarborgen van art. 6 EVRM zouden omzeilen door te stellen dat er sprake was van ‘niet-strafrechtelijke’ afdoening, moest het EHRM uitleg geven aan het begrip ‘criminal charge’.

Het EHRM hanteert een autonome interpretatie van het begrip ‘criminal charge’. Dit wordt onder andere uitgelegd in het arrest EHRM Özturk t. Duitsland. In dit arrest zijn een drietal criteria bevestigd voor het aannemen van een criminal charge.

  1. Nationale classificatie van de sanctie (de plaats van de regeling in het nationaal recht).
    De nationale classificatie vormt het startpunt van de beoordeling van het criminal charge-karakter van een sanctie. Het feit dat een normschending naar nationaal recht niet onder het strafrecht valt, is echter niet van doorslaggevende betekenis. Dit zou namelijk ertoe kunnen leiden dat normschendingen buiten het bereik van art. 6 EVRM gehouden zouden kunnen worden, met als gevolg dat verdragsstaten de waarborgen van art. 6 EVRM buiten beschouwing kunnen laten. De andere criteria moeten in dat geval worden getoetst voor de vraag of er sprake is van een criminal charge. In de praktijk is dit criterium ook het minst relevant.

Is er sprake van een criminal charge naar nationaal recht? Dan is er sprake van een criminal charge in de zin van het EVRM en is art. 6 EVRM van toepassing.

Is er geen sprake van een criminal charge? Dan zijn de volgende twee criteria van belang.

Aard van de overtreding (aard van de gedragsregel)
Om te beoordelen wat de aard van de overtreding is, wordt allereerst gekeken tot wie de betreffende norm zich richt. In dat kader is van belang of de norm zich al dan niet richt tot een specifieke beroepsgroep of een meer algemeen bereik heeft. Wanneer de norm een meer algemeen bereik heeft en de norm zich dus richt tot alle burgers, is dit een indicatie voor de strafrechtelijke aard van de overtreding. Normen kunnen echter ook gericht zijn op een bepaalde (beroeps)groep. Het betreft dan overtredingen van tuchtrechtelijke of disciplinaire aard en niet van strafrechtelijke aard.

Uit Özturk para. 53 volgt dat de overtreding (gedragsregel) zelf van doorslaggevende betekenis is:
‘it is a rule that is directed towards all critizens in their capacity of road users’.

“Above all, the general character of the rule and the purpose of the penalty, being both deterrent and punitive, suffice to show that the offence in question was, in terms of Art. 6, criminal in nature”.

Volgens het EHRM moet dus gekeken worden naar enerzijds de soort gedragsregel en anderzijds de aard van de sanctie die op de overtreding is gesteld.

Richt de norm zich tot een specifieke groep en geldt de norm ook alleen binnen deze groep of binnen de groepsspecifieke context, dan merkt het Hof deze aan als tuchtrechtelijk of disciplinair en is de vaststelling ervan geen criminal charge. Het sanctioneren van deze normen is dus geen criminal charge.

Is de overtreden norm gericht tot alle burgers (al dan niet in een bepaalde hoedanigheid - zoals autobestuurders), dan is dat een belangrijke aanwijzing dat wel sprake is van een criminal charge.

Aard en zwaarte van de sanctie
Dit criterium richt zich op de sanctie en niet op de overtreding. De aard van de sanctie wordt beoordeeld aan de hand van het sanctiedoel-criterium. Over het algemeen geldt dat een sanctie ‘both deterrent and punitive’ moet zijn, alvorens sprake is van een criminal charge. Wanneer de sanctie dus strekt tot leedtoevoeging en een afschrikwekkende werking heeft, is dit een sterke aanwijzing voor een ‘criminal charge’. Daarnaast kan de zwaarte van de sanctie tot een ‘criminal charge’ leiden, wanneer aan de andere twee criteria niet zijn voldaan. Zo kunnen bijv. tuchtrechtelijke sancties toch onder ‘criminal charge’ vallen wanneer zij bijv. vrijheidsbenemende sancties hebben.

Het gaat dus om de aard en de zwaarte van de sanctie die de overtreden riskeert ( ‘nature and degree of severity of the penalty’. Het EHRM toetst dit criterium vaak bij de beoordeling met betrekking tot het tweede criterium en niet apart.

1.2 Charge
De voorgaande criteria zien vooral op het criminele aspect van de ‘criminal chrage’, maar wanneer is er nou sprake van een ‘charge’? Die definitie is te vinden in Özturk, para. 55: “ the official notification given to an individual by the competent authority of an allegation that he has committed a criminal offence’, although ‘it may in some instances take the form of other measures which carry the implication of such an allegation and which likewise substantially affect the situation of the suspect”.

Met andere woorden: de criminal charge en daarmee de bescherming en waarborging van de rechten van art. 6 EVRM ontstaan op het moment dat de betrokkene uit overheidshandelen kan afleiden dat hij het onderwerp wordt van een strafprocedure.

1.3 EHRM
Het EHRM oordeelde in EHRM Beuz t. België dat een schending op rechtsbijstand niet zonder meer een schending is van een eerlijk proces. De beperkingen op het recht op rechtsbijstand leidt tot een tweetrapstest. Beoordeeld moet worden of de procedure als geheel eerlijk is geweest, waarbij het recht op rechtsbijstand als een essentieel element moet worden beschouwd. Of sprake is van een schending van art. 6 EVRM indien een verdachte geen rechtsbijstand heeft gehad, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en dient getoetst te worden in het kader van de ‘overall fairness’ van de procedure. Volgens het EHRM heeft een verdachte het recht op aanwezigheid van een advocaat tijdens het verhoor. Op deze hoofdregel zijn uitzonderingen mogelijk.

Zijn er compelling reasons ‘dwingende redenen’ die de beperking rechtvaardigen?
De enkele schending van het recht op rechtsbijstand leidt niet per definitie tot een schending van het recht op een ‘eerlijk proces’ in de zin van art. 6 EVRM. Er moet eerst gekeken worden of er ‘compelling reasons’ zijn: zijn er dringende redenen die het rechtvaardigen dat er geen advocaat aanwezig is? Het feit dat er geen compelling reasons zijn, brengt nog niet direct met zich dat er sprake is van een schending van art. 6 EVRM. Beoordeeld moet worden of de zaak in zijn geheel eerlijk is.

Is ondanks schending van het recht op rechtsbijstand sprake van een eerlijk proces?
Het EHRM legt uit dat het recht op een eerlijk proces ziet op het proces als geheel. Daarbij moet getoetst worden aan verschillende factoren.

Op 28 mei 2019 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geoordeeld dat het recht op een eerlijk proces als vastgelegd in art. 6 lid 1 jo. lid 3 (c) van het EVRM was geschonden. De zaak draaide om de klacht van Van de Kolk dat hij geen eerlijk proces heeft gehad omdat zijn recht op rechtsbijstand van een raadsman tijdens zijn verhoren door de politie geschonden is. Het Hof benadrukt dat een wettelijke beperking op de toegang tot een raadsman niet tot een dwingende reden om het recht op toegang tot een advocaat te beperken kan opleveren. Het Hof overweegt dat het ontbreken van een dwingende reden voor beperking van de toegang tot een raadsman echter niet automatisch meebrengt dat de procedure als geheel ‘unfair’ is. Het EHRM heeft opnieuw benadrukt dat het de verantwoordelijkheid is van de nationale autoriteiten om aan te tonen dat er, ondanks het ontbreken van een dwingende reden om het recht op toegang tot een advocaat te beperken toch een eerlijk proces heeft plaatsgevonden. De bewijslast dat sprake is geweest van een eerlijk proces ligt in dat geval dus bij de nationale autoriteiten.

A

Onderwerp 1: Recht op bescherming vanuit EVRM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Criminal charge > strafrechtelijke vervolging

A

Criminal charge > strafrechtelijke vervolging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Onderwerp 2: Verhoor van de verdachte

2.1 Opsporing
De strafvordering vangt aan met de opsporing. De definitie van opsporing wordt gegeven in art. 132a Sv.

Art. 132a Sv
Onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.

Een belangrijke opsporingsmethode is het verhoor van de verdachte. De verdachte wordt ondervraagd met het oog op beantwoording van de vragen van art. 348 Sv en 350 Sv. Het verhoor van de verdachte wordt vaak mogelijk gemaakt door gebruik van dwangmiddelen. Het gaat daarbij vooral om het ophouden voor onderzoek, inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis. Door middel van deze dwangmiddelen wordt de verdachte gedwongen om ter plaats te verblijven waar de opsporingsambtenaar wil verhoren.

2.2 Wanneer is er sprake van een verhoor?
De wet geeft geen concrete definitie van het begrip ‘verhoor’. De Hoge Raad definieert het verhoor als ‘de situatie waarin door een rechter of een opsporingsambtenaar aan een verdachte vragen worden gesteld die betrekking hebben op diens betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt’ (HR Verhoor over hennepkwekerij?, r.o. 2.3.2)

Tip: Het gaat er dus niet om dat er vragen worden gesteld met betrekking tot een reeds geconstateerd strafbaar feit’. Van een verhoor is sprake indien (door de politie) aan een verdachte vragen worden gesteld die betrekking hebben op diens betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt.

De wet maakt geen onderscheid tussen de plaats van verhoor. Er kan ook sprake zijn van een verhoor op straat wanneer een opsporingsambtenaar vragen aan je stelt. Zie in dit verband ook HR Plastic Boodschappentasje. In dit arrest oordeelde de HR dat er geen sprake was van een verhoor, omdat er niet noodzakelijkerwijze voortvloeide dat er op het moment van aanspreken van verdachte reeds sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. De waarborgen rondom het verhoor zijn dan niet van toepassing.

tip: Voor de aanvang van het verhoor zijn feitelijke omstandigheden die een verdenking van een strafbaar feit kunnen doen ontstaan, doorslaggevend. Tegenwoordig legt de HR meer nadruk op de omstandigheid dat degene aan wie de vragen worden gesteld als verdachte van een strafbaar feit is aangemerkt.

Het is van belang om te weten wanneer er sprake is van een verhoor van een verdachte. De cautieplicht geldt namelijk bij verhoren. Daar staat tegenover dat de persoon (die nog geen verdachte is) niet met dwangmiddelen mag worden geconfronteerd.

2.3 Rechten van de verdachte: art. 29 Sv

2.3.1. Pressieverbod
art. 29 lid 1 Sv
In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd.

Op grond van art. 29 lid 1 Sv onthoudt de verhorende ambtenaar of rechter zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen. Dit wordt ook wel het pressieverbod genoemd. Voorbeelden zijn marteling om een bekentenis te verkrijgen, of tegen de verdachte zeggen dat hij pas wordt vrijgelaten wanneer hij een bekentenis aflegt. Ook het doen van beloften over de te eisen straf in ruil voor een bekentenis is in strijd met het pressieverbod. De grondslag van dit voorschrift is in beginsel dat de verdachte direct noch indirect mag worden gedwongen om tegen zichzelf verklaring af te leggen. Het is een uitvloeisel van de vrijheid van het individu: de verdachte hoeft zichzelf niet ‘op te geven’. Indien het pressieverbod is overtreden, zal de verklaring van de verdachte die door de pressie tot stand is gekomen niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.

2.3.2 Zwijgrecht en cautieplicht

art. 29 lid 2 Sv
De verdachte is niet tot antwoorden verplicht. Voor de aanvang van het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Deze mededeling wordt in het proces-verbaal opgenomen.

Ook het recht van de verdachte om te zwijgen leunt op de grondslag dat de verdachte direct noch indirect mag worden gedwongen om tegen zichzelf verklaringen af te leggen. Dit wordt het zwijgrecht genoemd en vloeit voort uit art. 29 lid 2 eerste volzin Sv ‘de verdachte is niet tot antwoorden verplicht’. Het zwijgrecht ligt ook besloten in art. 6 EVRM.

Het zwijgrecht wordt versterkt door de cautieplicht die is gecodificeerd in art. 29 lid 2, tweede volzin Sv: ‘voor de aanvang van het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden. ‘. Met de cautie wordt beoogd de verdachte zich bewust te laten zijn van zijn recht. De cautieplicht geldt alleen ten aanzien van verdachten. Verklaringen die door de verdachte tijdens het opsporingsverzoek zijn afgelegd, mogen in beginsel niet voor het bewijs worden gebruikt wanneer de cautieplicht is verzuimd. Dit is echter anders wanneer de verdachte niet in zijn belang is geschaad.

2.3.3 Rechtsbijstand rondom het verhoor
Sinds het Salduz-arrest is rechtsbijstand rondom het verhoor langzaamaan ontwikkeld. De verdachte heeft op dit moment recht op:
- art. 28a Sv: het vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doen van rechtsbijstand
- art. 28b Sv: inschakeling van een raadsman na aanhouding (gekozen of aangewezen raadsman)
- art. 28c Sv: consultatiebijstand (vooraf aan het eerste verhoor)
- Art. 28d Sv verhoorbijstand (tijdens verhoor)
- uit art. 28e Sv volgt dat er zich uitzonderlijke en dringende omstandigheden kunnen voordoen, waarin de toegang tot de raadsman in de fase van politieverhoor mag worden beperkt of ontzegd.

2.3.4 Andere rechten van de verdachte
- recht op informatie: zo moet de verdachte weten van welk strafbaar feit hij verdacht wordt (zie art. 27c Sv)
- recht op rechtsbijstand: de verdachte heeft op grond van art. 28 lid 1 Sv het recht zich te laten bijstaan door een raadsman
- recht op interne openbaarheid en processtukken: de verdachte behoort te kunnen weten waarop het onderzoek berust dat tegen hem is ingesteld art. 30 lid 1 Sv
- Recht te worden gehoord: de verdachte heeft het recht om te worden gehoord art. 35 lid 1 Sv
- Recht op vertolking: de verdachte die de NL taal niet of onvoldoende beheerst, heeft het recht zich te laten bijstaan door een tolk art. 27 lid 4 Sv. Hetzelfde geldt voor de verdachte die niet of slechts zeer gebrekkig kan horen of spreken art. 131b Sv.

A

Onderwerp 2: Verhoor van de verdachte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onderwerp 3: betrokken in het strafproces: de politie

Artikel 3 Politiewet 2012
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

De politie zorgt voor handhaving van de rechtsorde en hulpverlening. In art. 3 politiewet 2012 staat de politietaak beschreven.

3.1 Taken van de politie

3.1.1 Handhaving van de rechtsorde
Bij het handhaven van de rechtsorde zien we politieoptreden vanuit twee verschillende invalshoeken:

  • 1 Handhaven van de wet of strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde:
    Deze invalshoek typeert de politie het meest. Denk aan dwangmiddelen en bijzondere opsporingsbevoegdheden die de politie in kan zetten.
  • 2 Handhaven van de maatschappelijke orde, in de zin van ‘openbare orde’.
    Deze invalshoek richt zich speciaal op de openbare orde. Dat is het in stand houden van de normale sociale en fysieke patronen in de publieke ruimte - aldus het sturen van menselijk gedrag.

De kleine ordehandhaving is gericht op toezicht en handhaving op het niveau van wijken en buurten.

Grootschalige ordehandhaving krijgt gestalte bij evenementen met een zeker risicogehalte (denk aan de mobiele eenheid)

3.2.2 Hulpverlening
Dit betreft met name hulp die geen uitstel duldt: noodhulp. Soms wordt echter ook geholpen in minder urgente situaties.

3.2.3 Politie als maatschappelijke functie
De essentie van politie is sociale controle: het toepassen van positieve of negatieve sancties met als oogmerk het gedrag van anderen in overeenstemming te brengen met de standaarden die gelden binnen de groep.

  • informele controle: dit krijgt vorm en inhoud door activiteiten van mensen onderling. Mensen zijn (onbewust) al bezig met sociale controle door voor elkaar te zorgen, op elkaar te letten en elkaar te corrigeren.
  • Formele controle: deze wordt uitgeoefend door mensen die op grond van regels in de samenleving controle als speciale taak hebben. Denk aan de politie, maar ook aan het OM of de Raad voor Kinderbescherming.

Deze twee typen van controle zijn beide van belang (waar informele controle tekortschiet, komt formele controle in beeld). Ze hebben elkaar steeds nodig. We spreken van een integrale aanpak.

Voor haar werk heeft de politie twee essentiële hulpmiddelen:

informatie met bijbehorende informatietechnologie: de politie heeft informatie van burgers nodig, maar ook van andere instanties.

Bepaalde mate van gezag en wettelijke middelen om in te grijpen: hiervoor heeft de politie gezag van burgers (bijv. ouders en leraren) en gezag en macht van andere instanties nodig.

3.3 Geweldsmonopolie
De politie heeft een geweldsmonopolie - zij heeft de bevoegdheid om, als andere middelen falen, overheidshandelen met gepast geweld af te dwingen. Een politieambtenaar heeft krachtens art. 7 lid 1 Politiewet 2012 de mogelijkheid om geweld te gebruiken, maar dit is wel een ultimum remedium (laatste redmiddel). De Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (Zie art. 9 lid 4 Politiewet 2012) geeft hier meer informatie over.

Enkele bepalingen met betrekking tot geweldgebruik:
- de huidige situatie is dat de Ambtsinstructie geen noodweerbepaling bevat, wat betekent dat de politiefunctionaris een beroep zal moeten doen op de algemene bepaling van art. 41 Sr.

  • Art. 7 Ambtsinstructie regelt de gevallen waarin de politiefunctionaris een vuurwapen mag gebruiken.
  • Voor geweldgebruik anders dan met een geweldsmiddel dat in de Ambtsinstructie voorkomt, gelden de algemene bepalingen van art. 7 Politiewet.
  • Art. 10a Ambtsinstructie bepaalt dat een waarschuwing moet worden gegeven voordat geschoten wordt.
  • Na het geweldgebruik, dient de politiefunctionaris dit te vermelden en wordt het geadministreerd (zie art. 17 e.v. Ambtsinstructie.

3.4 Artikel 7 en artikel 9 politiewet 2012

3.4.1 | Artikel 7 Politiewet 2012
Artikel 7 lid 1 Politiewet 2012
De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

Als voor de uitvoering van de politietaken de toepassing van enig geweld noodzakelijk is, is de politie daartoe krachtens art. 7 lid 1 Politiewet 2012 gerechtigd. Uit lid 1 vloeit voort dat de politie verplicht is om bij het gebruiken van geweld de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht te nemen. Uitgangspunt is ultimum remedium gedachte: de wetgever heeft de geweldsbevoegdheid aan objectieve criteria willen binden met de bedoeling het gebruik van geweld zoveel mogelijk te beperken. Politieel geweldsgebruik maakt per definitie inbreuk op de lichamelijke integriteit van degene tegen wie het geweld is gericht. Art. 7 politiewet 2012 vormt de specifieke wettelijke grondslag die art. 11 GW en het EVRM daarvoor verlangen.

Onder proportionaliteit wordt verstaan de eis van evenredigheid tussen doel en middel. Dit betekent dat geweld bevoegd kan worden aangewend als het beoogde doel zwaarder weegt dan het belang (de lichamelijke integriteit van mensen, ongestoord genot van zaken) dat wordt geschonden.

Onder subsidiariteit wordt verstaan dat het middel alleen mag worden gebruikt wanneer het
doel niet met een ander, minder ingrijpend middel kan worden bereikt, terwijl van het middel op de minst ingrijpende wijze gebruik moet worden gemaakt. Dit betekent dat er geen andere, voor de betrokken burger minder belastende weg mag openstaan om hetzelfde doel te bereiken.

Onder geweld wordt verstaan elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis, uitgeoefend op personen of zaken (waaronder dieren). Onder het aanwenden van geweld wordt mede begrepen het dreigen met geweld. Deze definitie is opgenomen in art. 1 lid 3 Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.

Er wordt in art. 7 politiewet 2012 ook gesproken over vrijheidsbeperkende middelen, zoals het omleggen van handboeien, waarbij er geen afweging van de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren hoeft te worden gemaakt. De wetgever acht in het algemeen geen gevaar verbonden aan het toepassen van vrijheidsbeperkende middelen, tenzij het gebruik van geweld noodzakelijk is. De plicht om voorafgaand te waarschuwen, geldt niet voor het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen.

3.4.2 Art. 9 politiewet 2012
In art. 9 politiewet 2012 staat dat bij AMvB een ambtsinstructie voor de politie en voor de Koninklijke marechaussee wordt vastgesteld. Deze ambtsinstructie bevat regels voor het gebruik van geweld en veiligheidsfouillering volgens art. 7 en maatregelen voor ingeslotenen volgens art. 9 lid 4, 5, 6 politiewet 2012. De Ambtsinstructie politie is van toepassing op de Koninklijke Marechaussee en op militairen die bijstand verlenen volgens art. 57 en 58 van de Ambtsinstructie. Bovendien is deze instructie van toepassing op buitengewoon opsporingsambtenaren die bevoegd zijn om geweld te gebruiken, vrijheidsbeperkende middelen toe te passen en veiligheidsfouilleringen uit te voeren.

3.5 Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren
De Ambtsinstructie, die geldt voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, is op 8 april 1994 in werking getreden en vindt zijn grondslag in art. 9 lid 1 van de politiewet 2012. In art. 7 politiewet 2012 stond dat indien voor de uitvoering van de politietaken de toepassing van enig geweld noodzakelijk is, de politie daartoe gerechtigd is. De ambtenaar maakt gebruik van in de wet aangewezen geweldsmiddelen. Deze zijn te vinden in ambtsinstructie en zijn specifieker uitgewerkt in het besluit bewapening en uitrusting politie. Daarin staat precies aangegeven welke ambtenaar met welke geweldsmiddelen is toegerust. De ambtenaar is bevoegd, met inachtneming van de geldende beginselen en voorschriften, geweld aan te wenden met het gebruik van een geweldsmiddel. In de Ambtsinstructie is het gebruik van de volgende geweldsmiddelen min of meer geregeld: vuurwapen (Dienstpistool), vuurwapen waarmee automatisch vuur kan worden afgegeven (pistoolmitrailleur), vuurwapen voor lange afstandsprecisievuur, pepperspray, stroomstootwapen, wapenstok, CS-traangas, waterwerper, politie-surveillancehond en AOT hond, elektrische wapenstok.

A

Onderwerp 3: betrokken in het strafproces: de politie

Artikel 3 Politiewet 2012
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Onderwerp 4 Betrokken in het strafproces: het Openbaar Ministerie

Het openbaar ministerie OM heeft een belangrijke rol in de strafvordering. Het OM heeft namelijk het gezag over de politie art. 132a Sv, art. 148 Sv en art. 12 politiewet 2012. Ook heeft het OM de vervolgingsmonopolie en geldt het opportuniteitsbeginsel. Daarnaast is het OM verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van beslissingen van de strafrechter.

4.1 Taken
Art. 124 RO bepaalt dat het OM is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en met andere bij de wet vastgestelde taken.

Het OM heeft ook een opsporingstaak. De Officier van justitie is immers belast met de opsporing (Zie art. 141 sub a SV).

Art. 12 lid 1 politiewet 2012 bepaalt dat de politie onder het gezag staat van de officier van justitie. Het betreden van de politie en daarmee het OM kan daadwerkelijk voorkoming van strafbare feiten behelzen.

Het OM komt de (exclusieve) taak toe om strafbare feiten te vervolgen.

Art. 553 Sv bepaalt dat het OM de last heeft om strafvonnissen en rechterlijke beschikkingen te executeren.

A

Onderwerp 4 Betrokken in het strafproces: het Openbaar Ministerie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Onderwerp 5: betrokken in het strafproces: de raadsman

5.1 Raadsman
Een advocaat, ook wel raadsman genoemd, speelt een belangrijke rol in het strafproces. Hij verdedigt de verdachte , maar kan ook als advocaat voor een getuige optreden, een benadeelde partij, een persoon die het spreekrecht uitoefent of een belanghebbende die zich over beslag klaagt. De verdachte is gebaat bij de bijstand van een advocaat die zijn rechten kent en kan zorgen voor een goede verdediging. De advocaat is tevens een vertrouwenspersoon en heeft een geheimhoudingsplicht ten aanzien van zijn cliënt.

De advocaat is niet alleen een juridisch adviseur en vertrouwenspersoon, maar over het algemeen ook de woordvoerder van de verdachte. Dit betekent niet dat de advocaat precies zegt wat de verdachte wil; hij heeft een eigen verantwoordelijkheid en is principeel partijdig. De advocaat komt op voor het belang van zijn cliënt en dient niet zo zeer de belangen van de strafrechtspleging, maar die van zijn cliënt. Een goede verdediging is echter ook in het belang van de samenleving, omdat het vervolgings- en opsporingsapparaat kan behoeden voor misstappen en kan voorkomen dat onschuldigen onterecht veroordeeld worden.

De advocaat controleert of de belangrijke beperkingen en randvoorwaarden die aan het vinden van de waarheid zijn verbonden worden nageleefd. Hij dient hiermee ook de rechtsorde. Het recht op rechtsbijstand is dan ook als grondrecht geformuleerd in de NL GW, het EVRM, en IVBPR.

De advocaat heeft in principe vrije toegang tot zijn cliënt, zelfs als de verdachte aan zijn vrijheid is beroofd. Hij kan alleen met hem spreken en van briefwisseling wordt niet door anderen kennisgenomen. Dit geldt uiteraard ook buiten detentiesituaties. Wel zijn er beperkingen en veiligheidsmaatregelen om ontvluchting en misbruik van schriftelijk verkeer te voorkomen. Ook mag het onderzoek niet worden opgehouden door het vrije verkeer.

Tot slot heeft de advocaat net zoals de verdachte het recht om te zwijgen en hoeft hij geen verklaring af te leggen. De advocaat heeft echter wel de plicht om onder omstandigheden verdachte financiële transacties te melden.

A

Onderwerp 5: betrokken in het strafproces: de raadsman

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

HR Verhoor over hennepkwekerij? plakker bij blz. 49 en 50
Relevantie: De cautieplicht geldt bij verhoren. Daarom is het belangrijk om te weten wat het startpunt is van een verhoor. De Hoge Raad heeft overwogen dat de strekking van art. 29 Sv meebrengt dat ‘ alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit’ als verhoor worden beschouwd. Het kan dus zijn dat er een verhoor plaatsvindt op straat of op een andere plek dan het politiebureau.

Relevante feiten: Bij de aanhouding van de verdachte ruikt het bij zijn woning naar hennep en ziet de politie groene blaadjes in de keuken. Na het geven van cautie, maar zonder mededeling van het recht op rechtsbijstand, stelt de politie de vraag of de verdachte een hennepkwekerij heeft.

Rechtsvraag: Is er bij het stellen van voornoemde vraag sprake van een verhoor?

Beoordeling door het hof: Er is geen sprake van een verhoor, omdat ten tijde van het stellen van de vraag de hennepkwekerij nog niet ontdekt was. De vraag had dus geen betrekking op een reeds geconstateerd strafbaar feit.

Beoordeling door Hoge Raad: Er was wel sprake van een verhoor, omdat de vraag betrekking had op diens betrokkenheid bij een strafbaar feit. Dit strafbaar feit hoeft niet geconstateerd te zijn – een redelijk vermoeden is voldoende. Een ‘redelijk vermoeden’ in de zin van art. 27 Sv betreft zowel de omstandigheid dat een strafbaar feit wordt of is begaan als de betrokkenheid van een persoon bij dat feit. Hieruit blijkt dat niet hoeft vast te staan dat een strafbaar feit plaatsvindt of heeft plaatsgevonden.

De Hoge Raad gaat aldus niet mee met het oordeel van het hof.

A

HR Verhoor over hennepkwekerij? plakker bij blz. 49 en 50
Relevantie: De cautieplicht geldt bij verhoren. Daarom is het belangrijk om te weten wat het startpunt is van een verhoor. De Hoge Raad heeft overwogen dat de strekking van art. 29 Sv meebrengt dat ‘ alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit’ als verhoor worden beschouwd. Het kan dus zijn dat er een verhoor plaatsvindt op straat of op een andere plek dan het politiebureau.

Relevante feiten: Bij de aanhouding van de verdachte ruikt het bij zijn woning naar hennep en ziet de politie groene blaadjes in de keuken. Na het geven van cautie, maar zonder mededeling van het recht op rechtsbijstand, stelt de politie de vraag of de verdachte een hennepkwekerij heeft.

Rechtsvraag: Is er bij het stellen van voornoemde vraag sprake van een verhoor?

Beoordeling door het hof: Er is geen sprake van een verhoor, omdat ten tijde van het stellen van de vraag de hennepkwekerij nog niet ontdekt was. De vraag had dus geen betrekking op een reeds geconstateerd strafbaar feit.

Beoordeling door Hoge Raad: Er was wel sprake van een verhoor, omdat de vraag betrekking had op diens betrokkenheid bij een strafbaar feit. Dit strafbaar feit hoeft niet geconstateerd te zijn – een redelijk vermoeden is voldoende. Een ‘redelijk vermoeden’ in de zin van art. 27 Sv betreft zowel de omstandigheid dat een strafbaar feit wordt of is begaan als de betrokkenheid van een persoon bij dat feit. Hieruit blijkt dat niet hoeft vast te staan dat een strafbaar feit plaatsvindt of heeft plaatsgevonden.

De Hoge Raad gaat aldus niet mee met het oordeel van het hof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

EHRM Van der Kolk t. Nederland
Relevantie: Het EHRM oordeelde dat het recht op verhoorbijstand van een advocaat tijdens een politieverhoor was geschonden door de Nederlandse overheid. Dit leidde tot een schending van art. 6 EVRM.

Relevante feiten: Van de Kolk is aangehouden op verdenking van verspreiding van kinderporno (drie foto’s van een zestienjarig meisje). Later die dag begon de politie Van de Kolk te ondervragen over zijn persoonlijke omstandigheden. Dit verhoor begon voordat klager zijn raadsman, die op dat moment niet beschikbaar was, had kunnen consulteren. Nadat het verhoor was begonnen, kwam de raadsman beschikbaar en heeft de politie het verhoor opgeschort om klager de gelegenheid te geven om telefonisch zijn raadsman te consulteren. Na dit telefoongesprek werd het verhoor hervat. Na het verhoor bezocht de raadsman klager op het politiebureau. Op 20 augustus 2009 is de politie begonnen klager te verhoren over verspreiding van kinderpornografie. Aan het begin van dit verhoor verzocht klager om te worden bijgestaan door zijn raadsman. Dit verzoek werd afgewezen en het verhoor werd hervat. De op 20 augustus 2009 door klager afgelegde verklaringen zijn voor het bewijs gebruikt.

Van de Kolk dient een verzoekschrift in bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarin hij klaagt dat hij geen eerlijk proces heeft gehad, omdat zijn recht op bijstand van een raadsman tijdens zijn verhoren door de politie is geschonden.

Rechtsvraag: Is het recht op een eerlijk proces ex art. 6 EVRM geschonden?

Beoordeling door het EHRM: Het Hof noemt de algemene uitgangspunten om de vraag te beantwoorden of er sprake is van schending van art. 6 EVRM. Het Hof verwijst onder andere naar EHRM Saldux/Turkijke en EHRM Beuze/België.

Uit EHRM Beuze/België volgt dat de verdachte het recht heeft om bijgestaan te worden door een raadsman tijdens politieverhoren, tenzij er dwingende redenen (‘compelling reasons’) zijn om dit recht van de verdachte te beperken.

Van ‘compelling reasons’ is er volgens het Hof in het onderhavig geval geen sprake. Hierbij herhaalt het Hof dat een wettelijke beperking op de toegang tot een raadsman niet een dergelijke dwingende reden kan opleveren.

Het Hof overweegt, onder verwijzing naar EHRM Ibrahim e.a./Verenigd Koninkrijk, dat het ontbreken van een dwingende reden voor beperking van de toegang tot een raadsman niet automatisch meebrengt dat de procedure als geheel “unfair” is.
De bewijslast dat er sprake is geweest van een eerlijk proces ligt in dat geval evenwel bij de nationale autoriteiten (EHRM Ibrahim e.a./Verenigd Koninkrijk en Beuze/België). In deze zaak is in dat verband door de Nederlandse regering niets aangevoerd. Het Hof concludeert dat artikel 6, lid 1 en 3(c) EVRM zijn geschonden.

A

EHRM Van der Kolk t. Nederland
Relevantie: Het EHRM oordeelde dat het recht op verhoorbijstand van een advocaat tijdens een politieverhoor was geschonden door de Nederlandse overheid. Dit leidde tot een schending van art. 6 EVRM.

Relevante feiten: Van de Kolk is aangehouden op verdenking van verspreiding van kinderporno (drie foto’s van een zestienjarig meisje). Later die dag begon de politie Van de Kolk te ondervragen over zijn persoonlijke omstandigheden. Dit verhoor begon voordat klager zijn raadsman, die op dat moment niet beschikbaar was, had kunnen consulteren. Nadat het verhoor was begonnen, kwam de raadsman beschikbaar en heeft de politie het verhoor opgeschort om klager de gelegenheid te geven om telefonisch zijn raadsman te consulteren. Na dit telefoongesprek werd het verhoor hervat. Na het verhoor bezocht de raadsman klager op het politiebureau. Op 20 augustus 2009 is de politie begonnen klager te verhoren over verspreiding van kinderpornografie. Aan het begin van dit verhoor verzocht klager om te worden bijgestaan door zijn raadsman. Dit verzoek werd afgewezen en het verhoor werd hervat. De op 20 augustus 2009 door klager afgelegde verklaringen zijn voor het bewijs gebruikt.

Van de Kolk dient een verzoekschrift in bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarin hij klaagt dat hij geen eerlijk proces heeft gehad, omdat zijn recht op bijstand van een raadsman tijdens zijn verhoren door de politie is geschonden.

Rechtsvraag: Is het recht op een eerlijk proces ex art. 6 EVRM geschonden?

Beoordeling door het EHRM: Het Hof noemt de algemene uitgangspunten om de vraag te beantwoorden of er sprake is van schending van art. 6 EVRM. Het Hof verwijst onder andere naar EHRM Saldux/Turkijke en EHRM Beuze/België.

Uit EHRM Beuze/België volgt dat de verdachte het recht heeft om bijgestaan te worden door een raadsman tijdens politieverhoren, tenzij er dwingende redenen (‘compelling reasons’) zijn om dit recht van de verdachte te beperken.

Van ‘compelling reasons’ is er volgens het Hof in het onderhavig geval geen sprake. Hierbij herhaalt het Hof dat een wettelijke beperking op de toegang tot een raadsman niet een dergelijke dwingende reden kan opleveren.

Het Hof overweegt, onder verwijzing naar EHRM Ibrahim e.a./Verenigd Koninkrijk, dat het ontbreken van een dwingende reden voor beperking van de toegang tot een raadsman niet automatisch meebrengt dat de procedure als geheel “unfair” is.
De bewijslast dat er sprake is geweest van een eerlijk proces ligt in dat geval evenwel bij de nationale autoriteiten (EHRM Ibrahim e.a./Verenigd Koninkrijk en Beuze/België). In deze zaak is in dat verband door de Nederlandse regering niets aangevoerd. Het Hof concludeert dat artikel 6, lid 1 en 3(c) EVRM zijn geschonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

HR Cautie en bewijsuitsluiting
Relevantie: In dit arrest wordt de cautieplicht geschonden. De Hoge Raad noemt opnieuw jurisprudentie omtrent de vraag wanneer er sprake is van een verhoorsituatie. Uiteindelijk leidt het schenden van de cautieplicht niet tot bewijsuitsluiting, omdat de verklaring van de verdachte op de vraag van de politie niet redengevend was voor de bewezenverklaring. Verdachte is daarom niet geschaad in zijn verdediging.

Relevante feiten: De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren wegens (1) opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, (2) opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod en (3) medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Het hof had het beroep op bewijsuitsluiting verworpen op de grond dat de politie niet gehouden was de verdachte mee te delen dat hij niet verplicht was tot antwoorden (schending van de cautieplicht). Het cassatiemiddel klaagt over deze verwerping.

Rechtsvraag: Is de cautieplicht geschonden?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad legt eerst de cautieplicht uit.

“Artikel 29 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering beoogt de verdachte te behoeden tegen ongewilde medewerking aan zijn eigen veroordeling. Op grond van die bepaling dient de verdachte voor zijn verhoor te worden medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden. In artikel 29 lid 3, tweede volzin, Sv is bepaald dat die mededeling in het proces-verbaal wordt opgenomen.” – r.o. 2.3.1

De Hoge Raad herhaalt daarna jurisprudentie omtrent wanneer er sprake is van een verhoor.

“Wanneer door de politie aan een verdachte gestelde vragen gaan over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit, is sprake van een verhoor. Op grond van artikel 27 lid 1 Sv wordt als verdachte aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Dat vermoeden betreft zowel de omstandigheid dat een strafbaar feit wordt of is begaan, als de betrokkenheid van een persoon bij dat feit. Daarom kan, ook als (nog) niet vaststaat dat een strafbaar feit plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, sprake zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en daardoor van een verhoorsituatie (vgl. HR Verhoor over hennepkwekerij?).” – r.o. 2.3.2.

De politie stelde de vraag of hij ‘softdrugs of hennep’ bij zich had. Het hof oordeelde dat er op dat moment geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit was, waardoor er geen sprake was van een verhoorsituatie. Volgens de Hoge Raad is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk, aangezien uit het proces-verbaal blijkt dat de politie ‘de gehele tijd een behoorlijk sterke hennepgeur rondom verdachte rook’.

Er was daarom sprake van een vraag over de betrokkenheid bij een strafbaar feit, waardoor er sprake was van een verhoorsituatie. Het cassatiemiddel klaagt terecht dat de cautieplicht is geschonden. Dit hoeft echter niet tot cassatie te leiden, omdat de verklaring van de verdachte op de vraag van de politie niet redengevend was voor de bewezenverklaring. Verdachte is daarom niet geschaad in zijn verdediging.

A

HR Cautie en bewijsuitsluiting
Relevantie: In dit arrest wordt de cautieplicht geschonden. De Hoge Raad noemt opnieuw jurisprudentie omtrent de vraag wanneer er sprake is van een verhoorsituatie. Uiteindelijk leidt het schenden van de cautieplicht niet tot bewijsuitsluiting, omdat de verklaring van de verdachte op de vraag van de politie niet redengevend was voor de bewezenverklaring. Verdachte is daarom niet geschaad in zijn verdediging.

Relevante feiten: De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren wegens (1) opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, (2) opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod en (3) medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Het hof had het beroep op bewijsuitsluiting verworpen op de grond dat de politie niet gehouden was de verdachte mee te delen dat hij niet verplicht was tot antwoorden (schending van de cautieplicht). Het cassatiemiddel klaagt over deze verwerping.

Rechtsvraag: Is de cautieplicht geschonden?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad legt eerst de cautieplicht uit.

“Artikel 29 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering beoogt de verdachte te behoeden tegen ongewilde medewerking aan zijn eigen veroordeling. Op grond van die bepaling dient de verdachte voor zijn verhoor te worden medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden. In artikel 29 lid 3, tweede volzin, Sv is bepaald dat die mededeling in het proces-verbaal wordt opgenomen.” – r.o. 2.3.1

De Hoge Raad herhaalt daarna jurisprudentie omtrent wanneer er sprake is van een verhoor.

“Wanneer door de politie aan een verdachte gestelde vragen gaan over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit, is sprake van een verhoor. Op grond van artikel 27 lid 1 Sv wordt als verdachte aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Dat vermoeden betreft zowel de omstandigheid dat een strafbaar feit wordt of is begaan, als de betrokkenheid van een persoon bij dat feit. Daarom kan, ook als (nog) niet vaststaat dat een strafbaar feit plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, sprake zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en daardoor van een verhoorsituatie (vgl. HR Verhoor over hennepkwekerij?).” – r.o. 2.3.2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hc aant.

Algemene uitgangspunten
Straf(proces)recht beoogt in twee opzichten bescherming te bieden:
1 Tegen (de dreiging van) criminaliteit, door strafrechtelijk en strafvorderlijk optreden (instrumentaliteit); en
2 Tegen ongerechtvaardigde inbreuken op individuele rechten en vrijheden in het kader van het strafrecht en de strafvordering (rechtsbescherming)

Deze dubbele ambitie veronderstelt:
- waarheidsvinding
- een fatsoenlijke procedure, met respect voor individuele rechten en vrijheden van de burger
- let op: burger = verdachte en anderen (slachtoffer, getuige).
democratische rechtstaat wil een fatsoenlijke procedure (fair trail), waarin de individuele rechter gerespecteerd worden, verdachte en het slachtoffer.

|Aanleiding en opzet EVRM
- Na 1945: bescherming burger tegen machtsmisbruik door (met name) overheid (‘dat nooit weer’)
- Aanvankelijk ‘slapend bestaan’: opkomst vanaf eind jaren ’70
- In Nederland werd (lang) gedacht: ons strafprocesrecht ligt op een (veel) hoger niveau dan minimumeisen van (o.a.) artikel 6 EVRM

Bescherming fundamentele rechten door
- ‘negatieve verplichtingen’: bescherming tegen Staat te binden. (Staat moet zich onthouden van inbreuken
- steeds vaker: ‘positieve verplichtingen’ bepaalde rechten dat overheid zich actief moet inspannen om die rechten te inspannen (bijv. recht op leven, bijv. ook dat vermoed wordt dat door overheidsfunctionaris door politie iemand om het leven wordt gebracht dat een onderzoeksverplichting bestaat door de lidstaten en dat onderzoek moet voldoende onafhankelijk zijn etc.

- botsende grondrechten: belangenafweging door het hof.

  • EHRM: individueel klachtrecht! (elke burger die woont in een land die lid is van een verdrag kan zich bij dat Hof melden om te klagen over een schending. In NL dachten we dat we het goed voor elkaar hadden, maar bleek toch tegen te vallen bijv. over politieverhoor of getuigenverhoor.

Europese verdrag voor de rechten van de mens vandaan, hele boel EU staten lid ook staten die geen lid zijn van de Europese Unie. ook staten die territoriaal gezien bij uiterste grenzen van Europa vinden (Rusland en Turkije)
|Titel I grondrechten: fundamentele rechten en vrijheden
- Klassieke grondrechten (bijvoorbeeld art. 8 EVRM, vgl. art.10 GW)
art. 8 is van belang recht op privacy, want opsporing betekent dat recht op privacy een inbreuk wordt opgemaakt.
- recht op persoonlijke vrijheid (art.5 EVRM, vgl. art. 15 GW)
- recht op eerlijk proces (art. 6 EVRM, vgl. nieuw art. 17 GW)
- effective remedy (art. 13 EVRM) als er een verdragsschending is dat er binnen de staat zelf een manier moet zijn om erover te klagen, niet steeds bij een rechter uit te hoeven komen.
- verbod discriminatie (art. 14 EVRM, vgl. art. 1 GW)
Stroken grotendeels met strafrechtelijke uitgangspunten en beginselen
- rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid
- strafvorderlijke legaliteit
- vermoeden van onschuld
- hoor en wederhoor
- recht op rechtsbijstand, vertaling en vertolking
- zwijgrecht
- interne en externe openbaarheid
- onmiddellijkheidsbeginsel
- Aanwezigheidsrecht
- Gelijkheidsbeginsel

|Art. 6 EVRM: autonome (materiële) invulling
Art. 6 lid 1 EVRM: determination of civil rights and obligations or any criminal charge
Art. 6 lid 3 EVRM: criminal charge
Invulling ‘criminal’ charge is autonoom
(EHRM 21 februari 1984, NJ 1988, 937 (Öztürk t. Duitsland, niet voorgeschreven)

  • Classification (nationale classificatie van de sanctie);
  • Nature of the offence (aard van de overtreding)
  • Nature and degree of severity of the penalty (aard en zwaarte sanctie)

recht is toegang tot de recht is en recht op eerlijk proces etc. als er sprake is van criminal charge. Nederlandse vertaling is strafrechtelijke vervolging genoemd. HR Oztürk wel paar dingen kennen: in jaren 80/70 vond een denk criminalisering plaats, dat wil zeggen dat in hele boel landen werd besloten dat veel voorkomende overtredingen (bijv. verkeersovertredingen) om die uit het strafrecht te halen en om daar een administratief rechtelijke procedure te maken. Wet administratieve rechtelijke handhaving verkeersovertreden (wet mulder) is een voorbeeld in Nederland. Dat betekent dat je lichte verkeersovertredingen begaat krijg je wel een boete, dat voelt als een straf maar het staat niet in het wetboek van strafrecht. In Wegenverkeerswet in combinatie met wet mulder zie je dat het een administratief rechtelijk procedure is, je kan bezwaar maken bij de OvJ, zaak wordt wel behandeld bij de rechter, maar een administratief rechtelijke rechter. Procedure is dus anders.

Özturk kreeg een bekeuring in Duitsland en zij zeiden betalen maar. Hij zei sorry ik ben Turks en in de Europese verdrag voor de rechten van de mens staat dat ik recht heb op tolk en vertaling en ik begrijp het niet in het Duits, dit is een strafrechtelijke procedure. Haha zeiden Duitsers, dit is geen strafrecht meer we hebben dit eruit gehaald, dus je kan geen aanspraak meer maken uit rechten uit art. 6 EVRM. Özturk naar Staatsburg en wat zei dat Hof nou: ja het is niet zo dat als je bordjes verhangt dat het dan ineens geen strafrecht meer is in de zin in dit verdrag. Criminal is een autonoom begrip, dus ook al noem je het geen strafrecht, dan kan het nog steeds strafrecht zijn. Hof zei tuurlijk als je het inbeeld als strafrecht in je nationale systeem zijn we snel uitgepraat, dan is het strafrecht art. 6 EVRM van toepassing. Als dat niet zo is, dan kijken we naar wat voor soort overtreding die met een sanctie daarop reageert en als dat een gedragsregel is die heel breed toepasbaar is die voor alle mensen geldt zoals verkeersregels, dan wordt het een beetje lastig om te zeggen je overtreedt die regel je moet een boete betalen en dan zeggen dat is geen strafrecht. Als je iemand een boete geeft omdat die iets verkeerd heeft gedaan, wat dan belangrijkste doel wat je daarmee bereikt? Dat is ene kant vergelding, boete geld betalen vindt niemand leuk en aan de andere kant heeft het een afschrikkende werking, je hoopt dat je voldoende effectief de feiten handhaaft dat men ziet dat je een bekeuring kan krijgen met bijv. hard werken preventieve werking. Dit zijn klassieke strafdoelen, dus deze twee criteria bij elkaar maakte dat het hof in zaak zei nou dit is dus wel strafrecht. Özturk heeft recht op een tolk en dat staat in het verdrag en we gaan de werking van dat verdrag niet ondermijnen en de waarborgen die nodig zijn bij een strafzaak om te zeggen dat het geen strafrecht meer is.

Werking van criminal heeft autonome orde.
Invulling van begrip ‘charge’ is ook autonoom:
- From the moment that an individual is officially notified by the competent authority of an allegation that he has committed a criminal offence or
- From the point a which his situation has been substantially affected by actions taken by the authorities as a result of a suspicion against him.

Charge lastig te vertalen, ook autonoom begrip. Je kan dus charged zijn en aanspraak maken op rechten in zo een administratieve rechtelijke punitieve procedure. Het gaat om bestuurlijke boetes dan.
alles wat voorbij komt valt onder bescherming onder art. 6 EVRM omdat het gaat om een criminal charge.

|Verdedigingsrechten tijdens het vooronderzoek
Hoewel art. 6 lid 1 EVRM spreekt over “fair trial”, hebben met name de rechten van art. 6 lid 3 EVRM ook betekenis voor het vooronderzoek:
“(…) the guarantees of Article 6 are applicable from the moment that a criminal charge exists (…) and may therefore be relevant during pre-trial proceedings if and in so far as the fairness of the trial is likely to be seriously prejudiced by an initial failure to comply with them (…).”
Zie bijvoorbeeld Salduz t. Turkije (niet in bundel), r.o. 53-54.
heel veel verdedigingsrechten spelen al een rol voorafgaand aan het strafproces.
|EU-Grondrechtenhandvest (Hv)
‘zelfde juridische waarde’ als VEU VwEU
- Art. 2 – recht op leven
- Art. 3 – verbod foltering en onmenselijke/vernederende behandeling
- Art. 6 – recht op vrijheid en veiligheid
- Art. 7 – eerbiediging privéleven
- Art. 8 – bescherming van persoonsgegevens
- Art. 47 – doeltreffende voorziening in rechte
- Art. 48 – Vermoeden van onschuld en verdedigingsrechten
- Art. 49 – legaliteits- en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen
- Art. 50 – ne bis in idem
Bindend wanneer recht van EU ten uitvoer wordt gebracht (art. 51 (1) Hv)
1 je hebt als burger niet rechtstreeks toegang tot de EU-rechter, je kunt niet zelf naar het hof van Justitie van EU in Luxemburg stappen, moet via prejudiciele procedure of staten die zich voor elkaar naar de rechter slepen.
2 EU grondrechten handvest alleen van toepassing als recht van EU ten uitvoer wordt gebracht.

|Verhouding EVRM en Grondrechtenhandvest
- Alle EU-lidstaten zijn lid van het EVRM
- Fundamentele rechten/vrijheden EVRM hebben pendant in Handvest
- Geen hiërarchie tussen EHRM en HvJEU.
- NB: EU wilde lid worden van EVRM, maar HvJEU adviseerde hiertegen (HvJ EU 18 december 2014 , ECLI:EU:C:2014:2454)
- In praktijk geen grote verschillen tussen jurisprudentie
- Artikel 52 lid 3 Hv: bescherming Hv moet qua inhoud en reikwijdte ten minste gelijk zijn aan EVRM en jp EHRM.
- Echter: unierechtelijk voorrangsbeginsel maakt (zeker in dualistische landen) dat primaire toets aan Handvest logischer is
- Bovendien: geen individueel klachtrecht bij HvJEU
- We laten dit in dit vak goeddeels rusten: lees vooral eens M. Luchtman & R. Widdershoven, ’Het Nederlandse strafrecht in de ban van het Unierecht’, Ars Aequi 2018 (11), p. 873 e.v.
het maakt voor ons minder makkelijk voor burgers in NL om rechtstreeks een beroep te doen op grondrechten zoals die in de handvest zijn geregeld. er is geen hiërarchie tussen mensenrechtenverdrag, EUverdrag en grondrechtenhandvest.

in NL verdrag rechtstreeks toegepast kan worden, en dat burgers zich rechtstreeks op bepaling kunnen beroepen voor zover de bepalingen zich daarvoor verlenen.
| 6 richtlijnen verdedigingsrechten
A. Vertolking en vertaling, Rl. 2010/64/EU
* Omzetting: Kamerstukken 33355; Stb. 2013/85
B. Recht op informatie, Rl. 2012/13/EU
* Omzetting: Kamerstukken 33871; Stb. 2014/433
C. Toegang tot raadsman, Rl. 2013/48/EU
* Omzetting: Kamerstukken 34157; Stb. 2016/475
D. Versterking aspecten onschuldsvermoeden, Rl. 2016/343/EU
* Omzetting per 1/4/2018 – MvJ&V: bestaande regelgeving voldoet! Stcr. 2018/18991
E. Rechtsbijstand voor verdachten, Rl. 2016/1919/EU
* Omzetting per 25/5/2019 – MvJ&V: bestaande regelgeving voldoet! Stcr. 2017/59575
F. Procedurele rechten voor minderjarige verdachten, Rl. 2016/800
* Omzetting: Kamerstukken 35116; Stb. 2019/180 (iwtr. 1 juni 2019)

|Vedrachte (HC 1)
- Definitie art. 27 Sv
- Materieel criterium (lid 1)
- Formeel criterium (lid 2)
- Status van verdachte
- Instrumentaliteit:
- Gebruik dwangmiddelen
- Onderwerpen aan verhoor
- Rechtsbescherming:
- Pressieverbod, zwijgrecht en cautie
- Recht op rechtsbijstand
- Recht op tolkenbijstand
- Recht op processtukken (recht op inzage)
- Geweldsmonopolie politie
- De rol van politie en openbaar ministerie
|Het verhoor van de verdachte
Verhoor als opsporingsmethode
- Definitie:
Elke door een opsporingsambtenaar aan een als verdachte aangemerkt persoon gestelde vraag betreffende diens betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt
- Definitie leidt tot discussie: zie met name WOD-trajecten (week 4) (werk onder dekmantel) ontstaan gesprekken tussen opsporingsambtenaar en verdachten, maar undercoveragent en ze praten dan met verdachte. dan wordt het dus ingewikkeld.
aanhouden of uitnodigen voor verhoor

|Verhoor (1) –
HR 6 november 2018, NJ 2019/309 (hennepkwekerij)
- Na ontdekking kwekerij 1 wordt verdachte aangewezen door medeverdachte als degene die ook bij kwekerij 1 is betrokken
- Bij aanhouding verdachte (buiten heterdaad) in diens woning ruikt politie sterke henneplucht en ziet agent groene blaadjes + zandspoor richting bijkeuken
- Vraag na geven cautie, maar zonder rechtsbijstand: heb je hennepkwekerij in woning (kwekerij 2)?
- Volgens hof geen probleem: geen verhoor, want kwekerij was ten tijde van stellen vraag nog niet ontdekt (dus geen ‘verhoor’)
- HR: wel verhoor – ‘redelijk vermoeden’ betreft zowel de vraag of delict wordt of is begaan als de vraag naar de betrokkenheid van een persoon bij dat feit

|Verhoor (2)
HR in Plastic Boodschappentasje (NJ 1982/258)
1. De vragen: ‘wat zit er in de tas?’ en ‘waar heb je die boeken gekocht?’ zijn geen onderdeel van verhoor – want nog geen strafbaar feit geconstateerd en geen redelijk vermoeden dat strafbaar feit is begaan
2. Als geen verhoor, dan zijn waarborgen rondom verhoor (zoals cautie, rechtsbijstand) niet van toepassing: ‘vragen staat vrij’
3. In die zin geniet degene die (nog) geen verdachte is dus minder bescherming dan een verdachte
4. Maar degene die (nog) geen verdachte is, mag, anders dan een verdachte, niet met dwangmiddelen worden geconfronteerd
 Vergelijk HR ‘Scherpe Voorwerpen’ (HR 12 juni 2012, NJ 2012/463 – genoemd in COM voor NJ 2019/309, ad 16) en ‘Cautie en bewijsuitsluiting’ (in syllabus)
belangrijk om als verdachte te melden omdat men rechten heeft. voordelen die later belangrijke rol hebben in procedure.

|Verhoor (3)
- Rechtsbescherming: pressieverbod en verklaringsvrijheid
- Zaanse verhoormethode: grenzen aan methode van ondervraging
- NB 1: rechterlijke dwalingen als gevolg van ‘valse bekentenissen’ (Schiedammer parkmoord, Puttense moordzaak)
- NB 2: zie advies ACAS in zaken Arnhemse villamoord voor verwijzingen naar relevante literatuur (website HR)  arrest HR april 2021: geen herziening
grenzen van pressieverbod komt aan bod maar HR zei ook als je verdacht van stevig verdachtbaar feit dan moet je ook stevig verhoren.
- Ruisstrategie: list en bedrog – of slimme aanpak?
* Corstens, c.s., p. 317 – NJ 2022/3
* Onduidelijk hoeveel misleiding door de beugel kan.
* Verdachte praat niet tijdens verhoor maar in taxi (OVC)
misleiden mag niet, maar beetje wel. verdachte had dus wel bekend buiten verhoor.

Verhoor (4)
Salduz in NL: zuinigheid troef
- HR voor 2008: geen consultatierecht, geen recht op bijstand tijdens verhoor

  • EHRM in Salduz t. Turkije (27 november 2008): ‘assistance of a lawyer already at the initial stages of police interrogation” en “access to a lawyer as from the first interrogation by the police’
    tijdens het verhoor niet. HR bepaalde voorafgaand aan politieverhoor moet advocaat komen.
  • HR NJ 2009/350: consultatierecht, geen recht op bijstand tijdens verhoor; bewijsuitsluiting tenzij afstand recht op consultatiebijstand
  • HR 22 december 2015, NJ 2016/52: m.i.v. 1 maart 2016 ook rechtsbijstand tijdens verhoor (mede nav Richtlijn 2013/48/EU); schending recht verhoorbijstand hoeft, anders dan bij schending recht consultatiebijstand, echter niet tot bewijsuitsluiting te leiden
  • Wetgeving per 1 maart 2017 (zie volgende slides)
  • HR 20 maart 2018, NJ 2018/243 en art. 27c lid 2 Sv: rechtsbijstand aan niet aangehouden verdachte – bewijsuitsluiting bij schending, tenzij niet in verdediging geschaad
  • EHRM Ibrahim t. VK (13 september 2019) en Beuze t. België (9 november 2018): i.g.v. ‘compelling reasons’ mag bijstand worden geweigerd/proceedings as a whole
    duidelijk omschreven recht ook uitzonderingen mogelijk zijn, moet wel goede redenen zijn en moet in nationaal recht genoemd zijn. Zoals kwestie van leven en dood, vermoeden van leven en dood. en dat wil je snel met verdachte gaan praten om leven van slachtoffer veilig te stellen.
  • EHRM 28 mei 2019 EHRM Van der Kolk: ook vóór 1 maart 2016 mocht verhoorbijstand niet worden geweigerd (geen ‘compelling reasons’)  herziening HR NJ 2020/190)  Hof Amsterdam: OM niet-ontvankelijk (ECLI:NL:GHAMS2021:1915)
    Beuze t. Belgie en EHRM Van der Kolk. Overheden van België en NL deze verdachten hebben geen verhoorbijstand gehad, maar er was een compelling reason voor en dat was omdat op dat moment niks geregeld was over verhoorbijstand. Hof zei feit dat je niet had geregeld in de wet is geen goede reden om dit verdedigingsrecht te ontzeggen en met terugwerkende kracht. in 2019 min of meer duidelijk geworden dat Salduz arrest blijkt dat advocaat tijdens verhoor ook erbij moest zijn. Maar bijv. bij EHRM van der Kolk nog wel rol gehad. ontbreken van regelgeving met betrekking tot rechten van verdachte kan geen reden zijn om die rechten te ontzeggen.

|Verhoor (5)
Huidige wetgeving
- 27c lid 3 jo 27c lid 2 jo 28 Sv: aangehouden verdachte wordt voorafgaand aan eerste verhoor schriftelijk gewezen op o.a. recht bijstand van advocaat.

  • 27ca: in ieder geval ook (nog eens) voorafgaand aan IVS, IBS en OTZ.
  • Afstand van recht (vrijwillig en ondubbelzinnig; 28a Sv)
  • 28b Sv:
    - Lid 1: hulp-ovj regelt op eigen initiatief (kwetsbare verdachte/12-jaarsfeiten)
    - Lid 2: hulp-ovj regelt op verzoek verdachte (feiten waarvoor voorlopige hechtenis)
    - Lid 3: verdachte mag op verzoek een advocaat bellen (overige strafbare feiten)
    - Lid 4: 2 uur wachten, daarna met verhoor beginnen als verdachte alsnog afstand doet óf dringende noodzaak (art. 28e lid 2)

|Verhoor (6)
Huidige wetgeving
Consultatiebijstand
- 28b lid 4 Sv: hoofdregel: max. twee uur wachten
- 28c lid 1 Sv: overleg gedurende half uur voorafgaand aan verhoor
- 28c lid 2 Sv: ”cat 1”: afstand van onderhoud met advocaat na voorlichting door advocaat
cat 1 > ernstige strafbare feiten. mag alleen afstand doen van advocaat na dat ze hebben gepraat met consequenties.

Verhoorbijstand
- 28d Sv: verhoorsbijstand – advocaat tijdens verhoor.
- Lid 4: AMvB  Besluit inrichting en orde politieverhoor
- Ruimte voor effectieve, praktische bijstand?
- HR 13 september 2016, NJ 2017, 242 (m.nt. Klip): ja
- Discussie
komt advocaat niet na 2 uur terwijl verdachte wel wil, dan is er geen concrete manier om door te gaan omdat het alleen mag als verdachte mee instemt.
advocaat wordt soms gefinancieerd door de overheid. krijgt advocaat bepaalde prijs van.
tijdens verhoor mag advocaat ook blijven.

Verhoor (7)
Consequenties niet naleven waarborgen
EHRM in Beuze (niet in arrestenbundel)
- Geen rechtsbijstand na aanhouding (in België) – geen bekentenis maar wel verschillende verklaringen waardoor zijn positie (geloofwaardigheid) ‘affected’
- Beperkingen op recht op rechtsbijstand leiden tot tweetrapstest
1 Zijn beperkingen gerechtvaardigd door ‘compelling reasons’ (142-143 en 160-164)? Denk aan zaak Anne Faber (art. 28e Sv)?
2 Is ondanks schending van recht op rechtsbijstand sprake van een eerlijk proces? Uitvoerige toetsing a.h.v. veelheid aan factoren (150 en 167-192)
- Vellinga in noot: bewijsuitsluiting als sanctie is niet verplicht / vanzelfsprekend
- EHRM dwingt niet (steeds) tot bewijsuitsluiting (‘proceedings as a whole’), vgl. Corstens c.s., p. 333-334
HR zei heb je geen consultatiebijstand gehad dan is bewijsuitsluiting het uitgangspunt van de verklaring die erna is afgelegd. heb je wel consultatiebijstand gehad, maar geen verhoorbijstand dan is er best om verklaring te kunnen gebruiken afhankelijk van het geval.

A

hc aant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Algemene uitgangspunten
Straf(proces)recht beoogt in twee opzichten bescherming te bieden:
1 Tegen (de dreiging van) criminaliteit, door strafrechtelijk en strafvorderlijk optreden (instrumentaliteit); en
2 Tegen ongerechtvaardigde inbreuken op individuele rechten en vrijheden in het kader van het strafrecht en de strafvordering (rechtsbescherming)

Deze dubbele ambitie veronderstelt:
- waarheidsvinding
- een fatsoenlijke procedure, met respect voor individuele rechten en vrijheden van de burger
- let op: burger = verdachte en anderen (slachtoffer, getuige).
democratische rechtstaat wil een fatsoenlijke procedure (fair trail), waarin de individuele rechter gerespecteerd worden, verdachte en het slachtoffer.

A

Algemene uitgangspunten
Straf(proces)recht beoogt in twee opzichten bescherming te bieden:
1 Tegen (de dreiging van) criminaliteit, door strafrechtelijk en strafvorderlijk optreden (instrumentaliteit); en
2 Tegen ongerechtvaardigde inbreuken op individuele rechten en vrijheden in het kader van het strafrecht en de strafvordering (rechtsbescherming)

Deze dubbele ambitie veronderstelt:
- waarheidsvinding
- een fatsoenlijke procedure, met respect voor individuele rechten en vrijheden van de burger
- let op: burger = verdachte en anderen (slachtoffer, getuige).
democratische rechtstaat wil een fatsoenlijke procedure (fair trail), waarin de individuele rechter gerespecteerd worden, verdachte en het slachtoffer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  • EHRM 28 mei 2019 EHRM Van der Kolk: ook vóór 1 maart 2016 mocht verhoorbijstand niet worden geweigerd (geen ‘compelling reasons’)  herziening HR NJ 2020/190)  Hof Amsterdam: OM niet-ontvankelijk (ECLI:NL:GHAMS2021:1915)
    Beuze t. Belgie en EHRM Van der Kolk. Overheden van België en NL deze verdachten hebben geen verhoorbijstand gehad, maar er was een compelling reason voor en dat was omdat op dat moment niks geregeld was over verhoorbijstand. Hof zei feit dat je niet had geregeld in de wet is geen goede reden om dit verdedigingsrecht te ontzeggen en met terugwerkende kracht. in 2019 min of meer duidelijk geworden dat Salduz arrest blijkt dat advocaat tijdens verhoor ook erbij moest zijn. Maar bijv. bij EHRM van der Kolk nog wel rol gehad. ontbreken van regelgeving met betrekking tot rechten van verdachte kan geen reden zijn om die rechten te ontzeggen.
A
  • EHRM 28 mei 2019 EHRM Van der Kolk: ook vóór 1 maart 2016 mocht verhoorbijstand niet worden geweigerd (geen ‘compelling reasons’)  herziening HR NJ 2020/190)  Hof Amsterdam: OM niet-ontvankelijk (ECLI:NL:GHAMS2021:1915)
    Beuze t. Belgie en EHRM Van der Kolk. Overheden van België en NL deze verdachten hebben geen verhoorbijstand gehad, maar er was een compelling reason voor en dat was omdat op dat moment niks geregeld was over verhoorbijstand. Hof zei feit dat je niet had geregeld in de wet is geen goede reden om dit verdedigingsrecht te ontzeggen en met terugwerkende kracht. in 2019 min of meer duidelijk geworden dat Salduz arrest blijkt dat advocaat tijdens verhoor ook erbij moest zijn. Maar bijv. bij EHRM van der Kolk nog wel rol gehad. ontbreken van regelgeving met betrekking tot rechten van verdachte kan geen reden zijn om die rechten te ontzeggen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hc aant. deel 2

Het slachtoffer (Titel IIIA Sv)
- 51a Sv:
- Degene die nadeel of schade heeft ondervonden als gevolg van een strafbaar feit
- Nabestaanden (van persoon die door strafbaar feit is overladen)
- Recht op correcte bejegening
- Recht op informatie (plicht voor OvJ om slachtoffer hierover te informeren;
- Recht op kennisnemen processtukken
- Recht op bijstand (o.a. door advocaat)
- Recht op vertaling
- Spreekrecht
- Schadevergoeding (als benadeelde partij) (art. 51f e.v.)

  • Echter: onschuldpresumptie (slachtoffer gedraagt zich tegenover de verdachte dat hij al de dader is)

vroeger had slachtoffer alleen als getuige een rol. jaren 90 was een verbetering, dat slachtoffer als benadeelde partij kon bijvoegen.

wat als strafuitsluitingsgrond? dan is men nog steeds slachtoffer. schadevergoeding moet je dan wss nog betalen.

Schadevergoeding
- 51f: Benadeelde partij = degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit  kan zich ‘voegen’ in strafproces

  • Art. 332 Sv e.v. – onderzoek vordering bp
  • Art. 361 Sv: ontvankelijkheid, gegrondheid vordering (o.a. lid 3: geen ‘onevenredige belasting van het strafgeding’). Indien ontvankelijk en gegrond  toewijzen (strafzaak moet niet ongeschikt zijn met behandelen van vordering van benadeelde partij)
  • NB: parallel legt rechtbank vaak schadevergoedingsmaatregel (art. 36f Sr) op.

- Gijzeling (art. 36f lid 5 Sr jo 6:4:20 Sv)

- Voorschotmaatregel (art. 6:4:3 lid 7 (tweede volzin e.v.) Sv)

- Art. 4:14 Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen: max €5000, tenzij bepaald gewelds- of zedendelict.

slachtoffer hoeft niet zelf bewijs te verzamelen hoeft niet zelf te procederen hoeft geen kosten te maken voor rechtsbijstand wordt vergoed. Rechter zal schadevergoeding bepalen en dat dader bedrag moet betalen aan het slachtoffer en in civiele recht dan moet je zien of het bedrag wordt binnengehaald. rechter in NL zaken naast toekennen van benadeelde partij en een strafrechtelijke maatregel oplegt (schadevergoedingsmaatregel) dader kan er voor kiezen om aan cjib die 1000 over te maken en dat om verder regelt. slachtoffer hoeft zich dan niet te bemoeien met executie voor het vonnis en er geldt een voorschot regeling bij sommige bepalingen. de overheid schiet dat voor namens de dader en dan zorgt overheid dat dader het aan hen betaalt.

|Spreekrecht
- Art 51e Sv: gevallen van spreekrecht en spreekgerechtigden
- Tot 1 juli 2016: ‘verklaring over de gevolgen die het strafbare feit teweeg heft gebracht’ (victim impact statement). (wat heeft strafbare feit met slachtoffer gedaan, nu is het uitgebreid)

  • Nu: ‘een verklaring’ (victim opinion statement).
    - Kan zelfs bestaan uit het zelfstandig inbrengen van desundigenonderzoek (b.v. Rb Overijssel, 29-10-2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:3960 – ‘Kruipruimtemoord’
  • https://www.mr-online.nl/regels-voor-uniformering-spreekrecht-van-slachtoffers-wenselijk/
    - Mag een slachtoffer de verdachte ‘een monster’ noemen?
    |Slachtoffer en modernisering Sv
    Niet meegenomen in het ingediende wetsvoorstel
    Ambities zullen buiten het moderniseringstraject vorm krijgen
    Groenhuijsen (‘Van de regen in de drup’)
    Twee-fasenproces

Politiewet 2012
- Art. 3: De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
- Art. 7: Geweldsmonopolie (lid 1), betredingsbevoegdheid (lid 2), veiligheidsfouillering (lid 3), insluitingsfouillering (lid 4), prop+subs (lid 7)
- Art. 9: Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren
- Art. 11, 12 en 13: gezagsdualiteit, driehoeksoverleg (burgemeester > openbare orde aangelegenheden of OvJ >strafrechtelijke aangelegenheden heeft gezag)
gezag komt altijd van OvJ of van burgemeester

|Politie en geweld:
Ambtsinstructie (art. 9 Polw.)
- Geweldsinstructie (art. 90novies Sr)
- Geweld nooit op zichzelfstaande bevoegdheid, alleen indien noodzakelijk en onvermijdelijk ihkv rechtmatige uitoefening van de bediening.
- Meestal (maar niet altijd!) ihkv strafrechtelijke taken, bijv, aanhouden verdachte.
- Geweldsmiddelen opgesomd (ambtsinstructie en Besluit bewapening en uitrusting politie):
- Vuurwapens
- Pepperspray
- Traangas
- Waterwerper
- Politie-hond
- Electrische Wapenstok
- (lange) wapenstok
- stroomstootwapen
- Meldingsprocedure (art. 17 e.v. Ambtsinstructie)
- Sinds 1 juli 2022: stelselherziening
als politie geweld gebruikt zelf handboeien omdoen moet vermeld worden. Politiechef moet besluiten of geweld professioneel en rechtmatig was. en soms gaat het mis.

als politie geweld gebruikt als het niet in rechtmatige uitoefening van bediening was kan het een strafbaar feit opleveren.

|Het openbaar ministerie: belangrijkste taken
(124 RO)
Strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde
- Gezag over de politie (art. 132a Sv, art. 148 Sv; art. 12 Polw ‘12)
- Samenstellen processtukken (149a Sv)  interne openbaarheid
- Beslissen over de afdoening van strafzaken
- opportuniteitsbeginsel (167 Sv/242 Sv): ‘poortwachtersfunctie’
- vervolgingsbeleid

  • Rol van ‘aanklager’ op het onderzoek ter terechtzitting

Faciliteert de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen
- Boek 6 Sv, art. 6:1:1 e.v: Minister J&V is verantwoordelijk
- Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82, i.w.tr. Per 1-1 -2020).
- Daarvoor was OM verantwoordelijk, maar in de praktijk voerde Min. J&V al uit (art. 553 Sv oud).
|Taken van het OM worden uitgevoerd door
(art. 125 RO)
College van procureurs-generaal (CPG’s)
- Kan aanwijzingen krijgen van MvJ&V (art. 127 RO)
- Waakt over ‘richtige opsporing en vervolging’ (art. 8 jo 140 Sv)
- Geeft ‘aanwijzingen’ aan parkethoofden (art. 130 RO)
Rechterlijke ambtenaren (‘leden’ van het OM)
- ‘Staande magistratuur’:
- Officieren van justitie (OvJ)  eerste aanleg
- Advocaten-generaal (AG)  hoger beroep
126 RO mandaat (kan ook buitengerechtelijke afdoening zijn dan vaak mandatissen die het doen)
- Parketsecretaris mag bepaalde taken en bevoegdheden namens bepaalde leden van het OM uitoefenen.
- m.n. van belang voor vervolgings- en afdoeningsbeslissingen!
- Assistent-officier van justitie.

Na het vooronderzoek (art. 132 Sv)
Opportuniteitsbeginsel

Wel of niet (verder) vervolgen?

Buitengerechtelijke afdoening:
1 Strafbeschikking (art. 257a Sv) daad van vervolging!

2 Transactie art. 74 Sr

3 Voorwaardelijk sepot art. 167 lid 2 Sv

Onvoorwaardelijk sepot art. 167/242 Sv
1 Technisch sepot
2 Beleidssepot

Bemiddeling/mediation

buitengerechtelijke afdoening veel strafbeschikkingen wordt dat is ook een daad van vervolging > krijg je boete of taakstraf of ontzegging van rijbevoegdheid.
strafbeschikkingen vaak kritiek dat ze te makkelijk tot stand komen.
Beslissen over de vervolging
- Fijnmazig systeem van richtlijnen en aanwijzingen
- https://www.om.nl/onderwerpen/beleidsregels
- Alleen het OM is bevoegd tot vervolging over te gaan (124 RO, 167 Sv, 242 Sv)
- Vervolging haalbaar?
- Vervolging opportuun? is er een algemeen belang bij het vervolgen van strafbare feiten
- Het ‘vervolgingsmonopolie’ is dus gekoppeld aan het opportuniteitsbeginsel  grote concentratie van macht-
- De OvJ is ‘dominus litis’
- Mandaat

A

hc aan. deel 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Spreekrecht
- Art 51e Sv: gevallen van spreekrecht en spreekgerechtigden
- Tot 1 juli 2016: ‘verklaring over de gevolgen die het strafbare feit teweeg heft gebracht’ (victim impact statement). (wat heeft strafbare feit met slachtoffer gedaan, nu is het uitgebreid)

  • Nu: ‘een verklaring’ (victim opinion statement).
    - Kan zelfs bestaan uit het zelfstandig inbrengen van desundigenonderzoek (b.v. Rb Overijssel, 29-10-2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:3960 – ‘Kruipruimtemoord’
A

Spreekrecht
- Art 51e Sv: gevallen van spreekrecht en spreekgerechtigden
- Tot 1 juli 2016: ‘verklaring over de gevolgen die het strafbare feit teweeg heft gebracht’ (victim impact statement). (wat heeft strafbare feit met slachtoffer gedaan, nu is het uitgebreid)
- Nu: ‘een verklaring’ (victim opinion statement).
- Kan zelfs bestaan uit het zelfstandig inbrengen van desundigenonderzoek (b.v. Rb Overijssel, 29-10-2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:3960 – ‘Kruipruimtemoord’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

|Criminal charge (EHRM Özturk t. Duitsland)
is een strafrechtelijke vervolging
1 Plaats van de regeling in het nationale recht (nationale classificatie van de sanctie).
Het feit dat een normschending naar nationaal recht niet onder het strafrecht valt, is echter niet van doorslaggevende betekenis.
Is er sprake van een criminal charge naar nationaal recht? > criminal charge en art. 6 EVRM van toepassing.
Is er geen sprake van een criminal charge? dan zijn de volgende twee criteria van belang.
2 Aard van de gedragsregel > Tot wie richt de norm zich > Aard van de overtreding
Wanneer de norm een meer algemeen bereik heeft en de norm zich dus richt tot alle burgers, is dit een indicatie voor de strafrechtelijke aard van de overtreding. Normen kunnen echter ook gericht zijn op een bepaalde (beroeps)groep. Het betreft dan overtredingen van tuchtrechtelijke of disciplinaire aard en niet van strafrechtelijke aard.

3 Aard en zwaarte van de sanctie

Aard van de sanctie: wanneer de sanctie strekt tot leedtoevoeging en een afschrikwekkende werking heeft, is dit een sterke aanwijzing voor een ‘criminal charge’.

Zwaarte van de sanctie toch leiden tot een ‘criminal charge’ wanneer aan de andere twee criteria niet zijn voldaan. Zo kunnen bijv. tuchtrechtelijke sancties toch onder ‘criminal charge’ vallen wanneer zij bijv. vrijheidsbenemende sancties hebben.

Charge
Wanneer is er sprake van een charge? Özturk para. 55
De criminal charge en daarmee de bescherming en waarborging van de rechten van art. 6 EVRM ontstaan op het moment dat de betrokkene uit overheidshandelen kan afleiden dat hij het onderwerp wordt van een strafprocedure.

-
1.3 | EHRM
Het EHRM oordeelde in EHRM Beuze t. België dat een schending op rechtsbijstand niet zonder meer een schending is van een eerlijk proces. De beperkingen op het recht op rechtsbijstand leidt tot een tweetrapstest. Beoordeeld moet worden of de procedure als geheel eerlijk is geweest, waarbij het recht op rechtsbijstand als een essentieel element moet worden beschouwd. Of sprake is van een schending van art. 6 EVRM indien een verdachte geen rechtsbijstand heeft gehad, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en dient getoetst te worden in het kader van de ‘overall fairness’ van de procedure. Volgens het EHRM heeft een verdachte het recht op aanwezigheid van een advocaat tijdens het verhoor. Op deze hoofdregel zijn uitzonderingen mogelijk.

Zijn er ‘compelling reasons’ (dwingende redenen) die de beperking rechtvaardigen? De enkele schending van het recht op rechtsbijstand leidt niet per definitie tot een schending van het recht op een ‘eerlijk proces’ in de zin van art. 6 EVRM. Er moet eerst gekeken worden of er ‘compelling reasons’ zijn: zijn er dringende redenen die het rechtvaardigen dat er geen advocaat aanwezig is? Het feit dat er geen compelling reasons zijn, brengt nog niet direct met zich dat er sprake is van een schending van art. 6 EVRM. Beoordeeld moet worden of de zaak in zijn geheel eerlijk is.

Is ondanks schending van het recht op rechtsbijstand sprake van een eerlijk proces? Het EHRM legt uit dat het recht op een eerlijk proces ziet op het proces als geheel. Daarbij moet getoetst worden aan verschillende factoren.

Op 28 mei 2019 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geoordeeld dat het recht op een eerlijk proces als vastgelegd in artikel 6, lid 1 en lid 3(c) van het EVRM was geschonden. De zaak draaide om de klacht van Van de Kolk dat hij geen eerlijk proces heeft gehad omdat zijn recht op bijstand van een raadsman tijdens zijn verhoren door de politie geschonden is. Het Hof benadrukte dat een wettelijke beperking op de toegang tot een raadsman niet tot een dwingende reden om het recht op toegang tot een advocaat te beperken kan opleveren. Het Hof overweegt dat het ontbreken van een dwingende reden voor beperking van de toegang tot een raadsman echter niet automatisch meebrengt dat de procedure als geheel “unfair” is. Het EHRM heeft opnieuw benadrukt dat het de verantwoordelijkheid is van de nationale autoriteiten om aan te tonen dat er, ondanks het ontbreken van een dwingende reden om het recht op toegang tot een advocaat te beperken, toch een eerlijk proces heeft plaatsgevonden. De bewijslast dat sprake is geweest van een eerlijk proces ligt in dat geval dus bij de nationale autoriteiten.

A

|Criminal charge (EHRM Özturk t. Duitsland)
is een strafrechtelijke vervolging
1 Plaats van de regeling in het nationale recht (nationale classificatie van de sanctie).
Het feit dat een normschending naar nationaal recht niet onder het strafrecht valt, is echter niet van doorslaggevende betekenis.
Is er sprake van een criminal charge naar nationaal recht? > criminal charge en art. 6 EVRM van toepassing.
Is er geen sprake van een criminal charge? dan zijn de volgende twee criteria van belang.
2 Aard van de gedragsregel > Tot wie richt de norm zich > Aard van de overtreding
Wanneer de norm een meer algemeen bereik heeft en de norm zich dus richt tot alle burgers, is dit een indicatie voor de strafrechtelijke aard van de overtreding. Normen kunnen echter ook gericht zijn op een bepaalde (beroeps)groep. Het betreft dan overtredingen van tuchtrechtelijke of disciplinaire aard en niet van strafrechtelijke aard.

3 Aard en zwaarte van de sanctie

Aard van de sanctie: wanneer de sanctie strekt tot leedtoevoeging en een afschrikwekkende werking heeft, is dit een sterke aanwijzing voor een ‘criminal charge’.

Zwaarte van de sanctie toch leiden tot een ‘criminal charge’ wanneer aan de andere twee criteria niet zijn voldaan. Zo kunnen bijv. tuchtrechtelijke sancties toch onder ‘criminal charge’ vallen wanneer zij bijv. vrijheidsbenemende sancties hebben.

Charge
Wanneer is er sprake van een charge? Özturk para. 55
De criminal charge en daarmee de bescherming en waarborging van de rechten van art. 6 EVRM ontstaan op het moment dat de betrokkene uit overheidshandelen kan afleiden dat hij het onderwerp wordt van een strafprocedure.

-
1.3 | EHRM
Het EHRM oordeelde in EHRM Beuze t. België dat een schending op rechtsbijstand niet zonder meer een schending is van een eerlijk proces. De beperkingen op het recht op rechtsbijstand leidt tot een tweetrapstest. Beoordeeld moet worden of de procedure als geheel eerlijk is geweest, waarbij het recht op rechtsbijstand als een essentieel element moet worden beschouwd. Of sprake is van een schending van art. 6 EVRM indien een verdachte geen rechtsbijstand heeft gehad, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en dient getoetst te worden in het kader van de ‘overall fairness’ van de procedure. Volgens het EHRM heeft een verdachte het recht op aanwezigheid van een advocaat tijdens het verhoor. Op deze hoofdregel zijn uitzonderingen mogelijk.

Zijn er ‘compelling reasons’ (dwingende redenen) die de beperking rechtvaardigen? De enkele schending van het recht op rechtsbijstand leidt niet per definitie tot een schending van het recht op een ‘eerlijk proces’ in de zin van art. 6 EVRM. Er moet eerst gekeken worden of er ‘compelling reasons’ zijn: zijn er dringende redenen die het rechtvaardigen dat er geen advocaat aanwezig is? Het feit dat er geen compelling reasons zijn, brengt nog niet direct met zich dat er sprake is van een schending van art. 6 EVRM. Beoordeeld moet worden of de zaak in zijn geheel eerlijk is.

Is ondanks schending van het recht op rechtsbijstand sprake van een eerlijk proces? Het EHRM legt uit dat het recht op een eerlijk proces ziet op het proces als geheel. Daarbij moet getoetst worden aan verschillende factoren.

Op 28 mei 2019 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geoordeeld dat het recht op een eerlijk proces als vastgelegd in artikel 6, lid 1 en lid 3(c) van het EVRM was geschonden. De zaak draaide om de klacht van Van de Kolk dat hij geen eerlijk proces heeft gehad omdat zijn recht op bijstand van een raadsman tijdens zijn verhoren door de politie geschonden is. Het Hof benadrukte dat een wettelijke beperking op de toegang tot een raadsman niet tot een dwingende reden om het recht op toegang tot een advocaat te beperken kan opleveren. Het Hof overweegt dat het ontbreken van een dwingende reden voor beperking van de toegang tot een raadsman echter niet automatisch meebrengt dat de procedure als geheel “unfair” is. Het EHRM heeft opnieuw benadrukt dat het de verantwoordelijkheid is van de nationale autoriteiten om aan te tonen dat er, ondanks het ontbreken van een dwingende reden om het recht op toegang tot een advocaat te beperken, toch een eerlijk proces heeft plaatsgevonden. De bewijslast dat sprake is geweest van een eerlijk proces ligt in dat geval dus bij de nationale autoriteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In aanloop naar de zitting is de aanklacht richting Jarno uitgebreid, naar mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbende (artikel 300 lid 2 Sr) vanwege de gebroken schouder van Mike. Tijdens de zitting maakt Mike – op grond van artikel 51e Sv - gebruik van zijn spreekrecht als slachtoffer. Hij stelt dat hij lang heeft moeten revalideren en nog dagelijks in zijn werk wordt beperkt door de heftige gebeurtenis. Hij kan zijn bijbaan als kliminstructeur – waarmee hij veel geld verdient - ook wel vergeten. Volgens Mike verdienen ‘hufters’ als Jarno het om een flink aantal jaar tussen vier muren te zitten om zo voor de ongetwijfeld gebrekkige opvoeding te compenseren.

Vraag 5
Lees het voorgeschreven artikel van M.S. Groenhuijsen, ‘Van de regen in de drup’. Welk onderdeel van de slachtofferverklaring had Mike vóór 2016 niet mogen uitspreken op de zitting? Welke door Groenhuijsen in paragraaf 3 en 4 besproken kritiek past volgens jou bij dit onderdeel van de casus?

les:
art. 51e Sv
gelden nog beperkingen moet sprake zijn van bepaald misdrijf dat ten laste is gelegd of in lid 1 opgesomde artikelen.
lid 2 > verklaring afleggen
lid 3 minderjarige slachtoffer
lid 5 minderjarige die 12 jaar hebben bereikt

tot 2016 mochten ze enkel verklaren over de gevolgen van het strafbare feit. Dat laatste stukje over hufters zou niet gezegd mogen worden. Artikel pagina 171 laatste zin van paragraaf 2 voetnoot 11.

inhoud van verklaringen hebben niet beperkt tot gevolgen, maar mag betrekking hebben tot inhoud dus ook vragen van art. 348 jo. 350 Sv. dus ook over de hoogte van de straf. dus voor 2016 had Mike dat over hunters niet mogen zeggen.

kritiek:
onschuldpresumptie omdat verdachte nog niet is veroordeeld. staat op gespannen voet. verdachte is nog geen dader tot einduitspraak.

slachtoffer dreigt procespartij ipv procesdeelnemer te worden. mogelijkheid te geven om appel in te stellen tegen het niet ontvankelijk verklaren of..

vragen die de rechter moet behandelen. als slachtoffer in gaan op die hoogte van straf en verdediging zal er op moeten reageren. hij vreest voor de ontwikkelingen voor de

bewijsrechtelijke kwesties. meer naar uitkomstbare.

doel van spreekrecht was meer stem geven naar slachtoffer en nu meer
uitkomstrechtvaardigheid om slachtoffer te goed te komen met zijn uitspraak.

Het belangrijkste punt waarop het spreekrecht in het Wetboek van Strafvordering is gewijzigd, is dat het spreekrecht vóór 2016 alleen betrekking had op welke invloed het strafbare feit het slachtoffer heeft gehad. Vanaf 2016 mag slachtoffer zich ook bemoeien met de vragen die de rechter moet beantwoorden; zo ook over de straf die de verdachte zou moeten krijgen. Mike had vóór 2016 dus niet mogen spreken over zijn opvatting over de hoogte van de straf die Jarno volgens hem verdient.

In paragraaf 3 en 4 bespreekt Groenhuijsen de kritiek dat slachtofferverklaringen te emotioneel en partijdig kunnen zijn, waardoor de objectiviteit van de rechter wordt beïnvloed. Het probleem speelt dat het slachtoffer dat een verhaal mag houden, zal verwachten dat de rechter daar iets mee zou gaan doen terwijl dit voor de rechter niet hoeft (er is geen responsieplicht). Verdere kritiek richt zich op de positie van het slachtoffer in het strafproces: we willen dat het slachtoffer procesdeelnemer is en geen procespartij. Door het uitgebreide spreekrecht dreigt het slachtoffer echter procespartij te worden.

A

In aanloop naar de zitting is de aanklacht richting Jarno uitgebreid, naar mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbende (artikel 300 lid 2 Sr) vanwege de gebroken schouder van Mike. Tijdens de zitting maakt Mike – op grond van artikel 51e Sv - gebruik van zijn spreekrecht als slachtoffer. Hij stelt dat hij lang heeft moeten revalideren en nog dagelijks in zijn werk wordt beperkt door de heftige gebeurtenis. Hij kan zijn bijbaan als kliminstructeur – waarmee hij veel geld verdient - ook wel vergeten. Volgens Mike verdienen ‘hufters’ als Jarno het om een flink aantal jaar tussen vier muren te zitten om zo voor de ongetwijfeld gebrekkige opvoeding te compenseren.

Vraag 5
Lees het voorgeschreven artikel van M.S. Groenhuijsen, ‘Van de regen in de drup’. Welk onderdeel van de slachtofferverklaring had Mike vóór 2016 niet mogen uitspreken op de zitting? Welke door Groenhuijsen in paragraaf 3 en 4 besproken kritiek past volgens jou bij dit onderdeel van de casus?

les:
art. 51e Sv
gelden nog beperkingen moet sprake zijn van bepaald misdrijf dat ten laste is gelegd of in lid 1 opgesomde artikelen.
lid 2 > verklaring afleggen
lid 3 minderjarige slachtoffer
lid 5 minderjarige die 12 jaar hebben bereikt

tot 2016 mochten ze enkel verklaren over de gevolgen van het strafbare feit. Dat laatste stukje over hufters zou niet gezegd mogen worden. Artikel pagina 171 laatste zin van paragraaf 2 voetnoot 11.

inhoud van verklaringen hebben niet beperkt tot gevolgen, maar mag betrekking hebben tot inhoud dus ook vragen van art. 348 jo. 350 Sv. dus ook over de hoogte van de straf. dus voor 2016 had Mike dat over hunters niet mogen zeggen.

kritiek:
onschuldpresumptie omdat verdachte nog niet is veroordeeld. staat op gespannen voet. verdachte is nog geen dader tot einduitspraak.

slachtoffer dreigt procespartij ipv procesdeelnemer te worden. mogelijkheid te geven om appel in te stellen tegen het niet ontvankelijk verklaren of..

vragen die de rechter moet behandelen. als slachtoffer in gaan op die hoogte van straf en verdediging zal er op moeten reageren. hij vreest voor de ontwikkelingen voor de

bewijsrechtelijke kwesties. meer naar uitkomstbare.

doel van spreekrecht was meer stem geven naar slachtoffer en nu meer
uitkomstrechtvaardigheid om slachtoffer te goed te komen met zijn uitspraak.

laatste stuk op 175 dat vader moordenaar noemt etc.

17
Q

Extra literatuur w2
Van de regen in de drup Gebaseerd op: M.S. Groenhuijsen, ‘Van de regen in de drup’, DD 2018/3.

1 In dit artikel benadrukt Groenhuijsen dat de juridische professie moet reageren op de snelle ontwikkelingen in de maatschappij. Traditionele conceptuele indelingen zoals publiekrecht en privaatrecht hebben historische wortels en blijven relevant, maar er is ruimte voor moderne benaderingen en oplossingen. De positie van slachtoffers in het juridisch systeem is altijd dubbelzinnig geweest, tussen civiel recht en strafrecht. Groenhuijsen bespreekt de recente documenten met betrekking tot de modernisering van het Sv en onderzoekt de rol van slachtoffers in het strafproces. Er wordt gekeken naar de betrokkenheid van slachtoffers en de opkomst van ‘slachtofferadvocaten’. Ook worden kwesties behandeld zoals het spreekrecht van slachtoffers en massa-victimisatie. Ten slotte worden twee kwesties besproken die opnieuw relevant zijn geworden:
1 de afdwingbaarheid van rechten en de voorwaarde van wettig;
2 overtuigend bewijs om van een ‘slachtoffer’ te kunnen spreken in strafzaken

2
In de eerste inhoudelijke paragraaf van dit stuk beschrijft Groenhuijsen de positie van slachtoffers in het Sv van 1926 en stelt hij dat ze destijds vrijwel geen rol speelden en alleen konden optreden als aangevers of getuigen. Hun rechten werden beperkt tot een vordering tot schadevergoeding, die slechts een klein bedrag kon omvatten. In de jaren ‘80 begon er echter meer aandacht te komen voor de positie van slachtoffers, wat leidde tot veranderingen in de wetgeving. Richtlijnen en wetten werden ingevoerd om hun rechtspositie te versterken, zowel op nationaal als op Europees niveau. Het spreekrecht van slachtoffers werd geïntroduceerd, zij het aanvankelijk beperkt tot het bespreken van de gevolgen van het misdrijf. In latere jaren werden zowel het aantal spreekgerechtigde als de inhoud van hun verklaring uitgebreid.

3 Het nieuwe wetboek bevat echter geen uitbreiding van de huidige regeling. Er wordt centraal artikel voorgesteld dat bepaalt dat Sv de belangen van het slachtoffer moet behartigen. Dit vervangt de bestaande regeling die zorgt voor een correcte behandeling van slachtoffers. De tekst gaat vervolgens in op de vraag wat het verschil is tussen een ‘deelnemer’ en een ‘partij’. Groenhuijsen betoogt dat het slachtoffer een deelnemer is, maar geen procespartij met een eigen vervolgingsrecht. Er wordt ook ingegaan op de uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en de mogelijke gevolgen daarvan, zoals het recht van de verdediging om te reageren op de beweringen van het slachtoffer. Groenhuijsen stelt dat deze ontwikkelingen leiden tot een dynamiek waarin het slachtoffer steeds meer de positie van een procespartij krijgt, wat de wetgever juist wilde vermijden.

4 Groenhuijsen bespreekt twee factoren die het systeem van strafprocesrecht hebben verstoord:
1 de uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers;
2 de implementatie van de EU-richtlijn uit 2012.

Artikel 5 van het ‘Besluit slachtoffers van strafbare feiten’, stelt dat opsporingsambtenaren het slachtoffer onmiddellijk info moet verstrekken over verschillende onderwerpen bij het eerste contact, wat praktisch onhaalbaar is. Deze uitbreiding van eisen aan de politie kan ertoe leiden dat de politie minder gemotiveerd raakt om aan de regelgeving te voldoen. Dit artikel benoemt ook de ongewenste neveneffecten van het uitgebreide spreekrecht, zoals advocaten die het proces beginnen te domineren Vervolgens bekritiseert Groenhuijsen advocaat Korver, die pleit voor vergelijkbare systemen in NL als die in andere landen, terwijl deze systemen volgens de auteur niet goed werken en negatieve gevolgen hebben. Groenhuijsen stelt dat het spreekrecht kan leiden tot een emotionelere rechtszaak en vraagt zich af of het wenselijk is dat het slachtoffers zich ook mogen uitspreken over bewijs en straftoemeting. Groenhuijsen verwijst naar een voorbeeld van een vader die tijdens zijn spreekrecht opriep tot levenslange gevangenisstraf voor de verdachte. Is dit het gewenste resultaat voor de NL rechtsstaat?

5 Vervolgens behandelt Groenhuijsen de uitdagingen van het strafrecht bij het omgaan met extreem grote aantallen slachtoffers van strafbare feiten. Op nationaal niveau heeft de HR geoordeeld dat het strafproces niet geschikt is om adequaat om te gaan met veel schadevergoedingsvorderingen. Op internationaal niveau, zoals het Internationale Strafhof, wordt ook erkend dat het grote aantal slachtoffers een zelfstandig probleem vormt. In NL dreigt dit probleem met name urgent te worden in verband met computercriminaliteit, waar naar verwachting steeds meer slachtoffers zullen zijn. Er wordt verwezen naar een recent initiatiefvoorstel in de Tweede Kamer om aanvullende maatregelen te nemen voor slachtoffers van internetoplichting, zoals het assisteren van slachtoffers bij het innen van schadevergoedingen die via civiele procedures zijn toegekend. Paragraaf 5 benadrukt echter dat er terughoudendheid moet zijn bij het doorbreken van de grenzen tussen strafrecht en civiel recht en dat er fundamenteel nagedacht moet worden over de betekenis van schadevergoeding in beide rechtsgebieden. Het is belangrijk om de legitieme strafrechtspleging en het rechtsstatelijk karakter van het recht in balans te houden en het is noodzakelijk om het strafrecht en het burgerlijk recht in de toekomst systematischer in te richten voor de omgang met massieve aantallen slachtoffers.

6 Paragraaf 6 behandelt de vraag naar de status van slachtoffers in het strafrecht en het debat over de term ‘rechten voor slachtoffers’. Groenhuijsen merkt op dat het onderscheid tussen rechten en diensten niet van groot belang is en dat het hebben van een wettelijke aanspraak op een dienst ook als een recht kan worden beschouwd. De discussie over dit terminologische punt is echter recentelijk weer opgekomen, waarbij sommige beweren dat een ‘recht’ voor slachtoffers pas echt een recht is als het in alle gevallen kan worden afgedwongen. Volgens Groenhuijsen is dit debat echter onbelangrijk.

Belangrijker is de kwestie van de positie van slachtoffers tijdens het voorbereidend onderzoek en tijdens de terechtzitting, met name voordat de schuld van de verdachte wettig en overtuigend is bewezen. Het is algemeen aanvaard dat de verdachte tot dat moment als onschuldig moet worden behandeld. Groenhuijsen merkt op dat in NL en andere vergelijkbare rechtsgebieden slachtoffers gedurende de voorbereidende fasen van het proces als slachtoffers worden beschouwd zodra ze zich als zodanig hebben gemeld, zonder dat ze primair moeten aantonen dat ze daadwerkelijk door het misdrijf zijn getroffen. De tekst wijst echter op een mogelijke verschuiving in dit standpunt, mogelijk beïnvloed door internationale ontwikkelingen, zoals de zaak van Dominique Strauss-Kahn en de Europese slachtofferrichtlijn uit 2012.

Groenhuijsen betoogt dat het verwerpen van slachtoffers ‘als veronderstelde slachtoffers; tot grote onrechtvaardigheid leidt en dat het belangrijk is om op basis van feiten te handelen. Het grote aantal slachtoffers dat geen aangifte doet en de vele zaken die om verschillende redenen worden stopgezet, benadrukken het gebrek aan toegang tot het recht voor slachtoffers. Slachtoffers hebben recht op een passende behandeling, info, begrip en inspraak in het proces. De tekst pleit ervoor om de slachtofferrechten die zijn vastgelegd in het Sv onverkort toe te passen op alle slachtoffers. Het uitzonderlijke geval van een ‘sollicitatieprocedure’ bij het Internationaal Strafhof moet een uitzondering blijven, aangezien deze noodzakelijk is vanwege het grote aantal gedupeerden.

7
Groenhuijsen komt tot de conclusie dat er verbeteringen zijn geweest in de positie van slachtoffers en de hulpverlening aan hen. Er zijn echter nog enkele problemen die aandacht behoeven;

1 Ten eerste is er op wetgevend gebied en wat betreft aanvullende rechten voor slachtoffers nog veel te doen. Er moet meer aandacht komen voor gedupeerden bij de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties en de regering heeft zich verzet tegen hervormingen op dit gebied.

2 Ten tweede worden de bestaande wettelijke rechten van slachtoffers vaak niet nageleefd en er is behoefte aan geschikte remedies hierovor.

3 Ten derde is er bezorgdheid over een mogelijke overdaad aan slachtofferrechten en de noodzaak om deze rechten te ondersteunen met kennis en expertise. Het benadrukt dat goede bedoelingen alleen niet voldoende zijn en het gebruik van beschikbare kennis kan leiden tot een betere situatie voor slachtoffers.

A

Extra literatuur w2
Van de regen in de drup Gebaseerd op: M.S. Groenhuijsen, ‘Van de regen in de drup’, DD 2018/3.

18
Q

Extra literatuur 2:
Gebaseerd op: B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2020: Hoofdstuk 3, § 3.1 t/m 3.4.2.

Hoofdstuk 3: EVRM

1 Inleiding
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna EVRM) is van grote betekenis voor het hedendaagse strafprocesrecht. In dit hoofdstuk wordt een algemene bespreking van het karakter en de betekenis van het EVRM gegeven. De drie belangrijkste rechten voor het strafprocesrecht zullen in het bijzonder worden besproken, te weten:
1 Het recht op persoonlijke vrijheid art. 5 EVRM
2 Het recht op een eerlijk proces art. 6 EVRM
3 Het recht op privacy art. 8 EVRM

Voordat het zover is maken we eerst een korte schets van het doel en karakter van het verdrag. Ook staan we stil bij de belangrijkste kenmerken van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de Mens EHRM

2 Doel en karakter EVRM
De meeste opgenomen rechten in het EVRM corresponderen met de grondrechten uit onze eigen GW. Ze zijn niet absoluut, dat betekent dat beperking van de rechten mogelijk is. Het doel van het EVRM is het verzekeren van de daarin opgenomen fundamentele rechten en vrijheden. Het verdrag beoogt te beschermen tegen willekeur. Dat betekent dat het moet gaan om een schending van het verdrag en niet om een schending van het recht. Van verdragsschending is pas sprake als de inbreuk op het verdragsrecht niet gerechtvaardigd is: kortom, als het niet gelegitimeerd wordt door het verdrag.

Het recht van de burger vertaalt zich in een verplichting van de staat: de staat moet immers de rechten uit het EVRM jegens de burger waarborgen. Die verplichting houdt meer in dan alleen stilzitten, dan het zich onthouden van het maken van een inbreuk op verdragsrechten. De verdragsrechten worden pas echt duidelijk als men kennisneemt van de rechtspraak van het Hof EHRM. Het bijzondere daarbij is dat zich in die rechtspraak een internationale standaard ontwikkelt, waaraan het nationale procesrecht kan worden afgemeten.

3 Kenmerken jurisprudentie EHRM
Bij het EHRM staan de individuele burger (de klager) en de staat, vertegenwoordigd door de regering tegenover elkaar. Centraal staat de klacht van de burger dat hij slachtoffer is geworden van een schending van een hem door het verdrag gegarandeerd recht art. 1 EVRM.

De inzet van de procedure is bijzonder te noemen. Van het EHRM wordt namelijk een tweezijdig oordeel verlangd: een concrete klacht van een burger dient als uitgangspunt voor een beslissing over waartoe de staat verplicht is volgens het EHRM. Dat betekent dat deze beslissing van het EHRM uiteenvalt in twee samenhangende oordelen:
- het oordeel dat de rechten van het individu zijn geschonden en;
- het oordeel dat de staat te kort is geschoten in zijn plicht die rechten te beschermen.

Deze inzet kleurt het karakter van het EHRM sterk en dit zorgt ervoor dat de jurisprudentie van het EHRM een aantal bijzondere kenmerken heeft:

1 Veroordeling van de staat: is een klacht gegrond? dan wordt door het EHRM de staat als geheel veroordeeld en niet een bepaald orgaan.

2 Staten zijn vrij in de methode: dat betekent dat staten zelf mogen bepalen op welke wijze de rechten uit het EVRM worden nageleefd, als het maar gebeurt.

3 Margin of appreciation: het EVRM laat de verdragsluitende partijen niet alleen vrijheid bij de keuze van de middelen die nodig zijn om aan het verdrag te voldoen. Maar laat hen ook enige beoordelingsvrijheid bij de vraag over hoever de geboden bescherming zich uitstrekt.

4 Procedurele toetsing van feitelijke oordelen: de verdragsluitende partijen hebben ook vrijheid op het gebied van feitelijke vaststellingen. Het EHRM gaat in beginsel uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door de nationale rechter. Dit neemt niet weg dat het EHRM wel kijkt of deze feiten juist zijn vastgesteld ( zie arrest Herczegfalvy tegen Oostenrijk).

5 Geen toetsing van wettelijke regeling: dat betekent dat men niet kan klagen bij het EHRM over een ondeugdelijke wettelijke regeling (zie eventueel ook art. 34 EVRM).

6 Casusgebonden oordeel: het EHRM moet oordelen over de klacht van een burger in een specifieke concrete situatie. Het oordeel van het Hof beperkt zich dus tot deze concrete klacht en strekt niet verder. Men moet dus voorzichtig zijn met het generaliseren van een uitspraak van het EHRM.

7 Uitleg van het verdrag gericht op daadwerkelijke rechtsbescherming: het EVRM is in het leven geroepen om een effectieve bescherming van de mensenrechten te verwezenlijken. Er zijn drie implicaties hierbij. De eerste is dat het Hof niet terugschrikt voor een extensieve interpretatie als dat voor een effectieve bescherming van de verdragsrechten nodig is. Het argument dat de soevereiniteit van de verdragsluitende partijen om een restrictieve interpretatie van het verdrag vraagt, vond geen genade in de ogen van het EHRM. De tweede implicatie is dat het verdrag bij voorkeur zo moet worden geïnterpreteerd dat de individuele burger een effectieve daadwerkelijke rechtsbescherming wordt geboden.

8 Autonome begripsvorming: de derde apart te noemen implicatie van de sterk nadruk die het EHRM legt op object and purpose is dat het een autonome uitleg geeft aan de in het verdrag voorkomende begrippen. De autonome uitleg brengt met zich mee dat het EHRM zich niet gebonden acht aan de begrippen en onderscheidingen die in het nationaal recht van de aangeklaagde staat wordt gehanteerd.

4 verdragsrechten
4.1 art. 5 EVRM
art. 5 EVRM beschermt het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid. In art. 5 lid 1 EVRM worden de gronden die een vrijheidsontneming kunnen rechtvaardigen limitatief opgesomd. Het algemene doel van art. 5 EVRM is het voorkomen van willekeur ten aanzien van onvrijwillige (psychiatrische) opnames, arrestaties en detenties. Let wel, art. 5 EVRM geldt bij vrijheidsbeneming en niet bij vrijheidsbeperkingen zoals een straatverbod. Voor vrijheidsbeperking geldt het minder strenge regime van art. 2 lid 3 vierde protocol EVRM. Voordat je art. 5 EVRM kunt toepassen moet je twee vragen stellen.

1 Gaat het om vrijheidsbeperking of vrijheidsbeneming? het moet zoals reeds gezegd gaan om vrijheidsbeneming

2 Valt de vrijheidsbeneming onder een van de zes gevallen die genoemd worden in art. 5 lid 1 EVRM?

Voorts stelt art. 5 EVRM ook eisen aan de kwaliteit van het nationale recht. Deze wet- en regelgeving dient toegankelijk en voorzienbaar te zijn. Om te bepalen of iemand zijn vrijheid is ontnomen, wordt de concrete situatie van het individu als uitgangspunt genomen. Hierbij worden de verscheidene criteria in ogenschouw genomen, zoals: de aard, de duur, de gevolgen en de uitvoeringsmodaliteiten van de straf of van de maatregel. Vrijheidsontneming is slechts rechtmatig indien ze doelmatig is. Het Hof toetst de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming aan de volgende criteria:

1 Wettigheid; de vrijheidsontneming moet wettig en rechtmatig zijn. Dit betekent dat het aan de wettelijke procedurele wet- en regelgeving moet voldoen en dat die wet- en regelgeving weer dient overeen te stemmen met de beginselen van het EVRM

2 Legitimiteit van het doel: de vrijheidsontneming moet een geoorloofd doel hebben en verenigbaar zijn met het verbod van willekeur.

3 Noodzakelijkheid: de vrijheidsontneming dient te voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.

4.2 Art. 6 EVRM
Art. 6 EVRM geeft eenieder die strafrechtelijk vervolgd wordt, het recht op een eerlijk proces.
Opgemerkt kan alvast worden dat het recht op een eerlijk proces bijna onlosmakelijk verbonden is met het recht op een public hearing op een proces dat within a reasonable time wordt afgerond, en op een behandeling door een instantie die independent and impartial is en established by law. Art. 6 EVRM moet worden geïnterpreteerd in het licht van zijn doel. Voorop staat het voorkomen van willekeurige bestraffing. Cruciaal nu is dat art. 6 EVRM het recht van de verdachte om zich te verdediging als de belangrijkste waarborg tegen willekeurige bestraffing beschouwt. De kern van een fair hearing ligt dus in de mogelijkheid tot tegenspraak. er moet ,volgens de vaste rechtspraak van het EHRM ruimte zijn voor adversial argument. De tegenstanders moeten daarbij op gelijkwaardige wijze aan de rechtsstrijd kunnen deelnemen.

De vraag die het Hof steeds beantwoordt, is of het proces in het geheel eerlijk is geweest. Het prettige van deze benadering is, dat niet op elke slak zout gelegd wordt. Het nadeel is dat het moeilijk is de uitspraken van het EHRM te veralgemeniseren tot handzame regels.

Met het recht op fair hearing zijn twee fundamentele noties nauw verweven, de onschuldpremie en het nemo tenetur-beginsel. De eerste staat in art. 6 lid 2 EVRM en de tweede in art. 14 lid 3 sub g IVBPR.

Ook door een op zich terecht uitgesproken veroordeling die te lang op zich heeft laten wachten, kan art. 6 EVRM worden geschonden. Het artikel stelt zo ook eisen aan het proces die betrekking hebben op de bejegening van de verdachte.
Dat proces mag niet onnodig belastend zijn. De bescherming die het vermoeden van onschuld biedt gaat nog verder. De burger mag van de overheid verlangen dat zij zich van ongefundeerde verdachtmakingen onthoudt en dat zij hem niet als misdadiger behandelt als zijn schuld niet bewezen kan worden. Zo moet een verdachte die is vrijgesproken geacht worden van alle blaam te zijn gezuiverd.

A

Extra literatuur 2:
Gebaseerd op: B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2020: Hoofdstuk 3, § 3.1 t/m 3.4.2.

Hoofdstuk 3: EVRM