Week 5 Sv Flashcards

1
Q

Onderwerp 1: inleiding
Deze week staan we stil bij het onderzoek ter terechtzitting en in het bijzonder het bewijsstelsel en getuigen. Vanaf art. 268 Sv (titel VI, Boek II) kun je de regels vinden met betrekking tot het onderzoek ter terechtzitting. Uitleg van stof wordt eerst het onderzoek ter terechtzitting toegelicht. Ten tweede worden de wettige bewijsmiddelen en een aantal belangrijke kenmerken van het bewijsstelsel besproken. Ten slotte staan we stil bij de werking van het oproepen en horen van getuigen, waarbij zowel de mogelijkheden tot oproeping als de mogelijke weigeringsgronden worden besproken.

A

Onderwerp 1: inleiding
Deze week staan we stil bij het onderzoek ter terechtzitting en in het bijzonder het bewijsstelsel en getuigen. Vanaf art. 268 Sv (titel VI, Boek II) kun je de regels vinden met betrekking tot het onderzoek ter terechtzitting. Uitleg van stof wordt eerst het onderzoek ter terechtzitting toegelicht. Ten tweede worden de wettige bewijsmiddelen en een aantal belangrijke kenmerken van het bewijsstelsel besproken. Ten slotte staan we stil bij de werking van het oproepen en horen van getuigen, waarbij zowel de mogelijkheden tot oproeping als de mogelijke weigeringsgronden worden besproken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onderwerp 2: het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting is het moment dat de rechter met een bepaalde zaak wordt geconfronteerd. In tegenstelling tot wat de wet (uit 1926) wellicht doet blijken, laat de praktijk zien dat het onderzoek ter terechtzitting kwantitatief een beperkte betekenis heeft. Lang niet alle zaken worden namelijk door de strafrechter afgedaan. Dit komt doordat het Openbaar Ministerie (OM) meerdere afdoeningsmogelijkheden heeft. Denk aan een sepot, transactie of strafbeschikking. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van procesverplichting naar afdoeningsmodaliteit.

Ook in kwalitatieve zin heeft het onderzoek ter terechtzitting een beperkte betekenis. Eigenlijk doet de zittingsrechter volgens het onmiddellijkheidsbeginsel recht op basis van materiaal dat ter zitting door hemzelf of ten overstaan van hem, naar voren is gebracht. Sinds het De Auditu-arrest is het onmiddellijkheidsbeginsel (art. 342 Sv) echter gerelativeerd. De bewijsvoering geschiedt met name op basis van het in het voorbereidend onderzoek verzamelde materiaal, dus het dossier wordt als leidraad genomen. Als gevolg hiervan is bewijslevering ten overstaan van de rechter eerder een uitzondering dan een regel geworden.

2.1 Belangrijkste participanten bij het onderzoek ter terechtzitting

2.1.1 De rechter
Tussen het OM en de verdediging staat de rechter. De rechter moet onafhankelijk en onpartijdig zijn. Deze beginselen worden gewaarborgd in bijv. de mogelijkheid tot wraking (zie art. 512 e.v. Sv) Bij wraking wordt verzocht dat de rechter wegens partijdigheid wordt vervangen. Verder kent Nederland alleen professionele rechterspraak en geen lekenrechtspraak. Er is bijv. geen jury.

Verder heeft de rechter een actieve rol. De rechter bepaalt de gang van zaken. De OvJ en de verdachte hebben weliswaar een aantal bevoegdheden, maar de uitoefening daarvan geschiedt binnen het door de rechter bepaalde kader.

Art. 328 Sv bepaalt dat de OvJ kan vorderen respectievelijk de verdachte kan verzoeken dat de rechtbank gebruik maakt van een haar in de titel over het onderzoek ter terechtzitting toekomende bevoegdheid. Een voorbeeld is het vorderen of verzoeken van het horen van getuigen. Dit wordt gebaseerd op art. 315 jo. 328 Sv. Het noodzaakcriterium in dit artikel (‘indien aan de rechtbank de noodzakelijkheid blijkt’) laat zien dat het vorderen of verzoeken van het horen van getuigen door de OvJ respectievelijk de verdachte een uitzonderingssituatie is. Het uitgangspunt is dat de rechter zelf het initiatief neemt. De rechter is wel op straffe van nietigheid verplicht om over dergelijke vorderingen of verzoeken te beslissen art. 330 Sv.

2.1.2 De voorzitter
De voorzitter heeft de leiding van het onderzoek. Daartoe kan hij krachtens art. 272 lid 1 Sv de nodige bevelen geven, welke in diverse wettelijke bepalingen te vinden zijn. De voorzitter speelt al voor het onderzoek ter terechtzitting een rol. Zo bepaalt hij bijv. de dag ter terechtzitting en of de verdachte in persoon zal verschijnen art. 258 lid 2 Sv. Verder kunnen bijv. slachtoffers, nabestaanden of ouders van minderjarigen verzoeken dat zij gebruik kunnen maken van hun spreekrecht art. 51e Sv jo. 258 lid 3 Sv. Ook hier moet de voorzitter over beslissen.

Bij bevoegdheden van de voorzitter is aan de bepaling van de bevoegdheid zelf toegevoegd dat de voorzitter deze op vordering van de OvJ of verzoek van de verdachte kan uitoefenen (art. 300 lid 1 jo. 326 lid 2 Sv).

Tip:
Met ‘voorzitter’ wordt bedoeld: een van de rechters van de rechtbank, die als voorzitter van de kamer die een zaak behandelt, optreedt art. 6 lid 2 RO. Bij een enkelvoudige kamer is de rechter tevens voorzitter. Zie bijv. voor de politierechter art. 367 Sv.

2.1.3 Het Openbaar Ministerie
De OvJ is in het voorbereidend onderzoek het centrale figuur. Hij is het hoofd van de opsporing en beslist uiteindelijk of de zaak tot een berechting komt. Hij beheerst aldus de toegang tot de terechtzitting. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de OvJ een van de partijen. Aan de ene kant is hij magistraat (hij behoort tot de rechterlijke macht) en moet hij niet als tegenstander van de verdachte worden beschouwd. Aan de andere kant is hij echter ook partijdig, aangezien hij de verdachte van een bepaald strafbaar feit beschuldigt.

2.1.4 De verdachte en diens raadsman
Op de terechtzitting wordt de rol van de verdachte zwaarder. Waar hij in het voorbereidend onderzoek object is van onderzoek, is hij tijdens de terechtzitting gelijkwaardiger aan de OvJ. Aan de verdachte komen namelijk allerlei bevoegdheden toe, die aan de OvJ ook toekomen. Zo mag de verdachte verzoeken (en OvJ vorderen) dat de rechter bepaalde proceshandelingen stelt art. 328 Sv, de verdachte mag het woord voeren, de verdachte mag getuigen aandragen en hen vragen stellen en bij dit alles mag de verdachte zich laten bijstaan door een raadsman. Van volkomen gelijkwaardige posities kan men echter niet spreken. Zo kan de verdachte wel worden verhoord, maar zegt de wet niets over de mogelijkheid om de OvJ te verhoren. Daarnaast wordt in het strafprocesrecht de ene partij altijd door de andere partij verweten dat hij of zij een strafbaar feit heeft begaan.

Verder is het handig om te weten dat elke bevoegdheid die de verdachte heeft, zijn raadsman krachtens art. 331 Sv ook heeft.

2.2 Verloop onderzoek ter terechtzitting
De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen de verdachte art. 270 Sv. Vervolgens identificeert de voorzitter de verdachte en geeft hij cautie art. 273 Sv. De verdachte kan na de ondervraging in de zin van art. 273 Sv eventuele preliminaire verweren voeren. Zo kan de verdachte aanvoeren dat sprake is van nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid van de rechtbank of niet-ontvankelijkheid van de OvJ art. 283 Sv. Naar aanleiding van een dergelijk verweer kan de OvJ een vordering tot wijziging van de tenlastelegging indienen art. 284 lid 2 jo. 313 Sv om het aangevoerde processuele beletsel daarmee weg te nemen.

Hierna draagt de OvJ de zaak over art. 284 Sv. De voorzitter ondervraagt de verdachte art. 286 Sv en verhoort eventueel getuigen/deskundigen/slachtoffers art. 288a jo. 292 Sv. Slachtoffers/nabestaanden kunnen eventueel gebruikmaken van hun spreekrecht art. 302 Sv. Vervolgens vindt een requisitoir, een pleidooi, een repliek en een dupliek plaats art. 311 Sv.
De verdachte heeft het recht om het laatst te spreken art. 311 lid 4 Sv.

A

Onderwerp 2: het onderzoek ter terechtzitting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Onderwerp 3 Het bewijsstelsel

In Nederland hebben we een negatief-wettelijk bewijsstelsel. ‘Wettelijk’ omdat het bewijs alleen maar met de in de wet opgesomde bewijsmiddelen mag worden geleverd. ‘Negatief’, omdat de rechter het feit niet bewezen mag verklaren als hij uit de bewijsmiddelen niet tot overtuiging is gekomen dat het ten laste gelegde door de verdachte is begaan. Andere belangrijke kenmerken van het Nederlandse bewijsstelsel zijn: de bewijsminimumregels, de rechterlijke overtuiging en het kenmerk dat op de verdachte geen bewijslast rust. Deze worden hieronder besproken.

3.1 Bewijsminima
Op grond van art. 341 lid 4 Sv geldt er een bewijsminimumregel: de bewezenverklaring moet op meer berusten dan alleen verklaringen van de verdachte. Dit is gebaseerd op de gedachte dat een verdachte een valse verklaring kan afleggen en op basis daarvan dan wordt veroordeeld. Het afleggen van een valse verklaring kan bijv. komen door de druk die de politie op de verdachte heeft uitgeoefend of doordat hij de schuld op zich wil nemen om andere te besparen.

  • Op grond van art. 342 lid 2 Sv is verklaring van een getuige tevens onvoldoende voor het aannemen van de bewezenverklaring: een getuige is geen getuige. Hieruit volgt dat er ander bewijsmateriaal moet zijn, die voldoende steun geeft aan de verklaring van de getuige. Een uitzondering hierop is geformuleerd in art. 344 lid 2 Sv: als de getuige een opsporingsambtenaar is, geldt de bewijsminimumregel niet.
  • Eerder is de vraag opgekomen of een getuigenverklaring voor het bewijs mag worden gebruikt, wanneer de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld om die getuige te ondervragen. In HR overzichtsarrest motvieren getuigenverzoeken en HR Ondervragingsrecht getuigen heeft de HR bepaald dat de getuigenverklaring mag worden gebruikt, mits de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit niet in beslissende mate (‘sole of decisive’) op de getuigenverklaring is gebaseerd, maar in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.

3.2 De rechterlijke overtuiging
Volgens art. 338 Sv mag de rechter het bewijs slechts aannemen, indien hij daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen ‘de overtuiging heeft bekomen’. Onder overtuiging wordt verstaan: ‘een zeer klemmende graad van waarschijnlijkheid’. Deze overtuiging moet niet alleen beredeneerd zijn, maar ook gebaseerd zijn op voldoende wettige bewijsmiddelen.

3.3 Bewijslast
Op grond van art. 350 Sv dient de rechter te beraadslagen over de vraag of bewezen is dat het feit door de verdachte is begaan. Het is primair aan het OM om het benodigde bewijsmateriaal aan te dragen. De rechter is in beginsel vrij in de selectie of waardering van dat bewijsmateriaal. De zittingsrechter heeft verder de bevoegdheid om aanvullend onderzoek te doen (bijv. door getuigen op te roepen ex art. 315 Sv of door het OM bepaalde onderzoekshandelingen te laten verrichten)., maar dit is meer een correctiemechanisme. De bewijslast en bewijsrisico liggen uiteindelijk bij de OvJ en niet bij de rechter of de verdachte.

Op de verdachte rust geen bewijslast en dus ook geen bewijsrisico. Het zou in strijd zijn met de onschuldpresumptie als van de verdachte zou worden verlang dat hij zijn onschuld bewijst. De rechter moet derhalve oordelen of het beschikbare bewijsmateriaal een veroordeling toelaat en niet of de verdachte het aangedragen bewijsmateriaal voldoende heeft tegengesproken. Dit neemt niet weg dat het voor de verdachte verstandig is om te doen aan bewijsvoering.

3.4 Bewijsmiddelen
Op grond van art. 338 Sv mag de rechter de bewezenverklaring alleen funderen op wettige bewijsmiddelen. De hoofdregel van het bewijsrecht is uitgewerkt in art. 339 lid 1 jo. 340-344 Sv. De wettige bewijsmiddelen zijn opgesomd in art. 339 lid 1 Sv:
- eigen waarneming van de rechter;
- verklaringen van de verdachte;
- verklaringen van een getuige;
- verklaringen van een deskundige;
- schriftelijke bescheiden

Hoewel dit een limitatieve opsomming lijkt, is het stelsel van bewijsmiddelen toch wat soepeler dan de wettekst suggereert. Zo zijn via de eigen waarneming van de rechter meer bronnen geïntroduceerd en is er geen strikte scheiding tussen alle middelen aanwezig. De eigen waarneming wordt hieronder kort besproken

3.4.1 Eigen waarneming rechter
Met de eigen waarneming van de rechter wordt de waarneming bedoeld, die door de rechter bij het onderzoek ter terechtzitting door hem persoonlijk is geschied (art. 340 Sv). Een voorbeeld van een waarneming is een mank loopje van de verdachte door een slecht linkerbeen, terwijl in zijn verklaring zijn rechterbeen werd genoemd. De waarneming moet in beginsel ter terechtzitting zijn gedaan, zodat wordt voorkomen dat procespartijen en derden worden geconfronteerd met resultaten van waarnemingen die buiten hen om hebben plaatsgevonden. Dit zou in strijd zijn met het beginsel van interne openbaarheid. Of de rechter zijn waarnemingen ter terechtzitting al dan niet ter sprake moet brengen, hangt onder andere af van het procesverloop, de aard van de waarneming en het verband tussen de waarneming en het overige bewijsmateriaal.

Waarnemen moet worden onderscheiden van oordelen. Waar het bij oordelen gaat om de waardering van een waargenomen situatie, gaat het bij waarnemen om het registreren van een bepaalde situatie door middel van zintuigen. De waarneming kan bijdragen aan de oordeelsvorming van de rechter met betrekking tot de bewijsbeslissing.

Objecten van waarneming kunnen stukken van overtuiging zijn, die in de loop van het onderzoek in beslag zijn genomen. Denk aan inbrekerswerktuigen, moordwapens of geschriften. Andere objecten van waarneming kunnen zijn foto-, film-, audio- en videomateriaal, tekeningen, schetsen, diagrammen, maar ook bijv. zichtbare fysieke eigenschappen van personen. Het laatste moet de rechter terughoudend toetsen. De condities waaronder iemand ter terechtzitting optreedt, kunnen namelijk anders zijn dan die waaronder het delict is begaan. Dit zou in het voorbeeld van het mank lopen ook het geval kunnen zijn.

A

Onderwerp 3 Het bewijsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onderwerp 4: oproepen en horen van getuigen

De rechter, het OM en de verdachte hebben mogelijkheden tot het doen verschijnen van getuigen op de zitting. Deze mogelijkheden worden hieronder in drie categorieën besproken. Daarna volgt een bespreking van de mogelijke weigeringsgronden van het doen oproepen van getuigen.

4.1 Mogelijkheden tot oproeping getuigen

4.1.1 Categorie 1 Tijdig voor de eerste zitting opgegeven aan de officier van justitie
De officier van justitie is bevoegd getuigen ter terechtzitting schriftelijk te doen oproepen art. 260 lid 1 Sv. Deze getuigen worden ook wel ‘getuige á charge’ genoemd. De verdachte is ook bevoegd getuigen ter terechtzitting te doen oproepen (art. 263 lid 1 Sv). De verdachte dient de getuigen ten minste tien dagen voor de terechtzitting aan de OvJ op te geven art. 263 lid 2 Sv. Deze getuigen worden aangeduid met de term ‘getuigen á décharge’. Verder kan de voorzitter van de rechtbank de OvJ bevelen getuigen ter terechtzitting te doen oproepen art. 263 lid 4 Sv.

Deze mogelijkheid wordt beheerst door het verdedigingsbelang. Dit komt naar voren in art. 264 lid 1 sub c Sv, waarin is bepaald dat weigering van oproeping mogelijk is, indien de verdachte daarbij niet in zijn verdediging wordt geschaad.

Uit HR Overzichtsarrest motiveren getuigenverzoeken, r.o. 3.4. blijkt dat ‘het verdedigingsbelang’ ertoe noopt dat een verzoek tot oproeping van getuigen beoordeeld moet worden vanuit de gezichtshoek van de verdediging en met het oog op het belang van de verdediging bij de inwilliging van het verzoek. Dit brengt mee dat alleen dan kan worden gezegd dat de verdachte door afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad, indien de punten waarover de getuigen kan verklaren, in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren.

Van de verdediging mag dan ook worden verlangd dat zij ten aanzien van de door haar opgegeven getuigen motiveert waarom het horen van de getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 jo. 350 Sv te nemen beslissing.

4.1.2 Categorie 2: op eigen initiatief getuigen meebrengen naar de terechtzitting
Zowel de verdachte als de OvJ kan getuigen naar de zitting meenemen. De voorzitter stelt vast welke personen, al dan niet daartoe opgeroepen, als getuige ter terechtzitting zijn verschenen art. 287 lid 1 Sv. Dat geeft de procespartijen een extra mogelijkheid tot het introduceren van getuigen.

De verschenen getuigen worden gehoord, tenzij hiervan wordt afgezien met toestemming van zowel de OvJ als de verdachte dan wel op grond van een van de volgende redenen:
- het horen van de getuige ter terechtzitting kan de gezondheid van de getuige ernstig in gevaar brengen (art. 287 lid 2 jo. 288 lid 1 sub b Sv)

  • Het is redelijkerwijs aan te nemen dat het OM door het afzien van het horen niet in zijn vervolging wordt geschaad of de verdachte daardoor niet in zijn verdediging wordt geschaad art. 287 lid 2 jo. 288 lid 1 sub c Sv.

De mogelijkheid om er vanaf te zien wordt dus ook beheerst door het verdedigingsbelang. Zie de uitleg over het verdedigingsbelang hierboven.

Lees bij deze categorie de arrestenanalyse van EHRM Keskin t. Nederland.

4.1.3 Categorie 3: niet tijdig voor de zitting of (pas) ter terechtzitting verzoeken om oproeping van getuigen
De rechtbank heeft de bevoegdheid te bevelen dat een nog niet gehoorde getuige wordt opgeroepen art. 315 lid 1 Sv. De verdachte kan de rechtbank niet tijdig voor de zitting of tijdens de zitting verzoeken getuigen te laten oproepen en de OvJ kan dit vorderen art. 315 lid 1 jo. 328 Sv) Het criterium is of de rechter het noodzakelijk acht om de afwezige getuige te verhoren art. 315 lid 1 Sv.

Deze mogelijkheid wordt beheerst door het noodzaakcriterium. Vanuit het perspectief van de verdediging is dit criterium strenger dan de maatstaf van het verdedigingsbelang. Onder invloed van het EHRM is het verschil tussen deze twee criteria wel vervaagd.

Op grond van HR Overzichtsarrest motiveren getuigenverzoeken r.o. 3.4 houdt het noodzakelijkheidscriterium ‘verband met de taak en de verantwoordelijkheid van de strafrechter voor de volledigheid van het onderzoek van de zaak’. Met het oog daarop is hem de bevoegdheid toegekend om ambtshalve onder meer de oproeping van getuigen te bevelen voor het geval hem de noodzakelijkheid blijkt van dat verhoor, ongeacht wat de procespartijen daarvan vinden.

Voor de rechter is dan de maatstaf of hij ‘het horen van die getuigen noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek’. Dit betekent dat zo een verzoek kan worden afgewezen op de grond dat de rechter zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht en hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken. In de praktijk blijkt dat de kans van slagen bij een dergelijk verzoek klein is.

De verdediging dient wel het verzoek aan de rechter om ambtshalve gebruik te maken van zijn bevoegdheid om zelf getuigen op te roepen, gemotiveerd, duidelijk en stellig te doen (zie HR Overzichtsarrest motiveren getuigenverzoeken r.o. 3.4.)

4.2 De weigeringsgronden van de OvJ zie categorie 1
Een opgave van de verdachte of een bevel van de voorzitter tot oproeping van getuigen verplicht de OvJ niet onvoorwaardelijk tot onverwijlde oproeping van die getuige. De OvJ mag een door de verdachte of voorzitter van de rechtbank opgegeven getuigen weigeren te doen oproepen, indien een van de weigeringsgronden van art. 264 Sv van toepassing is.

1 het is onaannemelijk dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen (art. 264 lid 1 sub a Sv). Denk aan een onvindbare getuige of een getuige die zich in het buitenland bevindt.

2 De OvJ heeft gegronde redenen te vermoeden dat de gezondheidstoestand of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht (art. 264 lid 1 sub b Sv). Hierbij moet het voorkomen van dit gevaar zwaarder wegen dan het belang om de getuige op de zitting te ondervragen.

3 De weigering van oproeping van de getuige schaadt de verdediging niet in zijn belangen art. 264 lid 1 sub c Sv. Hierbij gaat het om gevallen waarin het evident is dat de getuige geen nuttige bijdrage kan leveren (aan de beantwoording van de vragen van art. 348 jo. 350 Sv.

4 Getuige is een bedreigde getuige in de zin van art. 136c Sv of een afgeschermde getuige in de zin van art. 136d Sv (art. 264 lid 2 Sv)

4.3 Niet verschenen getuigen
Als een getuige eenmaal door de OvJ of op verzoek van de verdachte door de OvJ dan wel op bevel van de rechtbank is opgeroepen, dan moet hij worden gehoord.
Wanneer een getuige eerder is opgeroepen en niet is verschenen, moet hij opnieuw worden opgeroepen art. 287 lid 3 sub b Sv.

  • De rechtbank kan afzien van oproeping van niet verschenen getuigen, zoals hierboven beschreven, als de OvJ en de verdachte hiermee hebben ingestemd art. 288 lid 3 Sv).
  • Is deze instemming er niet, dan kan de rechtbank alleen van een herhaalde oproeping afzien, indien zij van oordeel is dat art. 288 Sv:
  • het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn verschijnt. In dat geval mag van diens oproeping worden afgezien, omdat een strafproces binnen een redelijke termijn moet worden afgerond. De reden voor het afzien van de oproeping is niet gelegen in de mogelijke waarde van de verklaring van de getuige. De oproeping is daarom niet overbodig, maar nutteloos.
  • Het afleggen van de verklaring ter terechtzitting een gevaar oplevert voor de gezondheid van de getuige
  • de belangen van het OM of de verdediging niet worden geschaad door afzien van oproeping

Let op: deze weigeringsgronden lijken op die van art. 264 Sv, maar zien dus op een andere situatie. Waarbij het bij art. 264 Sv gaat over de gronden op basis waarvan de OvJ oproeping van de getuige mag weigeren, gaat art. 288 Sv over de gronden op basis waarvan de rechtbank oproeping weigert, wanneer de opgeroepen getuige niet is verschenen.

A

Onderwerp 4: oproepen en horen van getuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

EHRM Keskin t. Nederland

Relevantie: Het verzoek om getuigen ter zitting te horen (onder het verdedigingsbelang) wordt op grote schaal afgewezen op de grond dat – ondanks het feit dat de rechter terughoudend moet zijn bij de afwijzing van een dergelijk verzoek – het verzoek door de verdediging wel naar behoren moet worden gemotiveerd. Volgens de Hoge Raad mag van de verdediging worden verlangd dat zij ten aanzien van iedere van de door haar opgegeven getuigen motiveert waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissingen. Er zullen dus redenen moeten worden gegeven voor het (nogmaals en ditmaal ter zitting) doen horen van getuigen à charge die reeds in het vooronderzoek zijn gehoord.

In deze uitspraak heeft het EHRM echter bepaald dat ten aanzien van de ‘ prosecution witness’ (getuigen van het Openbaar Ministerie) het belang van de ondervraging door de verdediging wordt verondersteld. Daar is dus geen nadere onderbouwing voor nodig. Aan art. 6 lid 3 sub d EVRM ligt immers het uitgangspunt ten grondslag dat verdachten in beginsel het recht hebben getuigen die hen belasten in enig stadium van de procedure te ondervragen om hun betrouwbaarheid te testen.

Dit is een hele relevante uitspraak voor de praktijk. Voorheen gaf de Hoge Raad de feitenrechters veel ruimte om getuigenverzoeken ter terechtzitting af te wijzen, als de verdediging niet goed had gemotiveerd waarom de getuige nodig was voor het verdedigingsbelang. De Keskin-uitspraak heeft deze ruimte beperkt.

Relevante feiten: De verdachte (Keskin) in deze zaak is door de Rechtbank Overijssel bij verstek voor feitelijk leidinggeven aan fraudedelicten veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden. Deze veroordeling is gebaseerd op zes getuigenverklaringen (A t/m G) die waren afgelegd bij de politie. In hoger beroep verzocht verdachte om de zes getuigen plus een zevende persoon, die tevens een belastende verklaring had afgelegd, te mogen horen bij de raadsheer commissaris. Ondanks de steun van de officier van justitie ten aanzien van dit verzoek, is het afgewezen door het gerechtshof. Het hof had het verzoek afgewezen op grond van het ontbreken van de motivering van het verdedigingsbelang.

Vervolgens is de zaak voorgelegd aan het EHRM. Volgens de verdediging is sprake van schending van art. 6 lid 1 en lid 3 sub d EVRM, omdat hen niet de kans is gegeven om de zeven getuigen te bevragen over hun eerder afgelegde verklaringen.

Rechtsvraag: Is het verzoek tot horen van de getuige terecht afgewezen? Is er sprake van een schending van art. 6 lid 1 en lid 3 sub d EVRM?

Beoordeling door het EHRM: Volgens het EHRM heeft de Hoge Raad de EHRM-rechtspraak onjuist en te streng uitgelegd, voor zover het ‘ prosecution witnesses’ betreft (getuigen van het Openbaar Ministerie). Het gemotiveerde verdedigingsbelang speelt hier geen rol. Volgens het EHRM moet (voor deze categorie van getuigen) het belang van ondervraging door de verdediging worden verondersteld (par. 56). Daar is dus geen nadere onderbouwing voor nodig. Het feit dat er belastende verklaringen zijn van getuigen die nog niet eerder door de verdediging zijn of konden worden bevraagd en die de rechter voor het bewijs zou kunnen gebruiken, is voldoende reden voor de verdediging om de getuige te bevragen.

Aan art. 6 lid 3 sub d EVRM ligt immers het uitgangspunt ten grondslag dat verdachten in beginsel het recht hebben getuigen die hen belasten in enig stadium van de procedure te ondervragen om hun betrouwbaarheid te testen. Art. 6 lid 3 sub d EVRM is daarom ook geschonden (par. 70).

A

EHRM Keskin t. Nederland

Relevantie: Het verzoek om getuigen ter zitting te horen (onder het verdedigingsbelang) wordt op grote schaal afgewezen op de grond dat – ondanks het feit dat de rechter terughoudend moet zijn bij de afwijzing van een dergelijk verzoek – het verzoek door de verdediging wel naar behoren moet worden gemotiveerd. Volgens de Hoge Raad mag van de verdediging worden verlangd dat zij ten aanzien van iedere van de door haar opgegeven getuigen motiveert waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissingen. Er zullen dus redenen moeten worden gegeven voor het (nogmaals en ditmaal ter zitting) doen horen van getuigen à charge die reeds in het vooronderzoek zijn gehoord.

In deze uitspraak heeft het EHRM echter bepaald dat ten aanzien van de ‘ prosecution witness’ (getuigen van het Openbaar Ministerie) het belang van de ondervraging door de verdediging wordt verondersteld. Daar is dus geen nadere onderbouwing voor nodig. Aan art. 6 lid 3 sub d EVRM ligt immers het uitgangspunt ten grondslag dat verdachten in beginsel het recht hebben getuigen die hen belasten in enig stadium van de procedure te ondervragen om hun betrouwbaarheid te testen.

Dit is een hele relevante uitspraak voor de praktijk. Voorheen gaf de Hoge Raad de feitenrechters veel ruimte om getuigenverzoeken ter terechtzitting af te wijzen, als de verdediging niet goed had gemotiveerd waarom de getuige nodig was voor het verdedigingsbelang. De Keskin-uitspraak heeft deze ruimte beperkt.

Relevante feiten: De verdachte (Keskin) in deze zaak is door de Rechtbank Overijssel bij verstek voor feitelijk leidinggeven aan fraudedelicten veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden. Deze veroordeling is gebaseerd op zes getuigenverklaringen (A t/m G) die waren afgelegd bij de politie. In hoger beroep verzocht verdachte om de zes getuigen plus een zevende persoon, die tevens een belastende verklaring had afgelegd, te mogen horen bij de raadsheer commissaris. Ondanks de steun van de officier van justitie ten aanzien van dit verzoek, is het afgewezen door het gerechtshof. Het hof had het verzoek afgewezen op grond van het ontbreken van de motivering van het verdedigingsbelang.

Vervolgens is de zaak voorgelegd aan het EHRM. Volgens de verdediging is sprake van schending van art. 6 lid 1 en lid 3 sub d EVRM, omdat hen niet de kans is gegeven om de zeven getuigen te bevragen over hun eerder afgelegde verklaringen.

Rechtsvraag: Is het verzoek tot horen van de getuige terecht afgewezen? Is er sprake van een schending van art. 6 lid 1 en lid 3 sub d EVRM?

Beoordeling door het EHRM: Volgens het EHRM heeft de Hoge Raad de EHRM-rechtspraak onjuist en te streng uitgelegd, voor zover het ‘ prosecution witnesses’ betreft (getuigen van het Openbaar Ministerie). Het gemotiveerde verdedigingsbelang speelt hier geen rol. Volgens het EHRM moet (voor deze categorie van getuigen) het belang van ondervraging door de verdediging worden verondersteld (par. 56). Daar is dus geen nadere onderbouwing voor nodig. Het feit dat er belastende verklaringen zijn van getuigen die nog niet eerder door de verdediging zijn of konden worden bevraagd en die de rechter voor het bewijs zou kunnen gebruiken, is voldoende reden voor de verdediging om de getuige te bevragen.

Aan art. 6 lid 3 sub d EVRM ligt immers het uitgangspunt ten grondslag dat verdachten in beginsel het recht hebben getuigen die hen belasten in enig stadium van de procedure te ondervragen om hun betrouwbaarheid te testen. Art. 6 lid 3 sub d EVRM is daarom ook geschonden (par. 70).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

HR Mishandeling post-Keskin

Relevantie: Deze zaak gaat over een getuigenverzoek ná Keskin. In deze zaak heeft de Hoge Raad de Keskin-uitspraak toegepast. Het belang van de verdediging om deze getuigen te bevragen die een belastende verklaring hebben afgelegd, moet worden voorondersteld.

Relevante feiten: Een echtgenoot is in deze zaak veroordeeld voor mishandeling jegens zijn echtgenote en zijn twee kinderen. Het hof heeft het verzoek tot het horen van de twee kinderen afgewezen, omdat hun verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen en de bewezenverklaring niet in beslissende mate is gebaseerd op de verklaringen van deze kinderen.

Rechtsvraag: Heeft het hof terecht het verzoek tot het horen van de kinderen (getuigen) afgewezen?

Beoordeling door de Hoge Raad:

Toepassing
De Hoge Raad heeft opgemerkt dat het gewicht van de getuigenverklaring in de bewijsconstructie nog steeds een belangrijke beoordelingsfactor is. Maar ook de goede reden voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht én het bestaan van compenserende factoren moeten — in onderling verband — bij de beoordeling worden betrokken. In de onderhavige zaak werkt de Hoge Raad dit als volgt uit. (i) De verdachte betwist het tenlastegelegde; (ii) hij wil de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kinderen toetsen; (iii) deze verklaringen zijn door de rechtbank tot bewijs gebruikt; (iv) de verdachte heeft de getuigen niet kunnen ondervragen; (v) het belang van het oproepen en horen van de getuigen moet dus worden verondersteld; (vi) dat belang is gelet op de onderbouwing van het verzoek niet afwezig; (vii) hetgeen het hof over de leeftijd en de familierelatie overweegt doet daaraan niet af; (viii) voor zover het hof heeft beoogd art. 288 Sv toe te passen schiet dit tekort wegens onvoldoende motivering.

Het oordeel van het hof dat de noodzaak tot het horen van de kinderen ontbreekt is hierom niet zonder meer begrijpelijk.

Met andere woorden
De Hoge Raad vond de onderbouwing van de afwijzing niet zonder meer begrijpelijk. De verklaringen van deze getuigen zijn door de rechtbank voor het bewijs gebruikt en de verdachte is niet in de gelegenheid gesteld om het ondervragingsrecht uit te oefenen. Het belang van de verdediging om deze getuigen te horen moet dan ook worden verondersteld. Het hof heeft niet aangetoond waarom dit belang ontbreekt.

Verder heeft het hof op deze manier onvoldoende blijk gegeven of de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Het cassatiemiddel slaagt en de Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof.

HR Mishandeling post-Keskin

Relevantie: Deze zaak gaat over een getuigenverzoek ná Keskin. In deze zaak heeft de Hoge Raad de Keskin-uitspraak toegepast. Het belang van de verdediging om deze getuigen te bevragen die een belastende verklaring hebben afgelegd, moet worden voorondersteld.

Relevante feiten: Een echtgenoot is in deze zaak veroordeeld voor mishandeling jegens zijn echtgenote en zijn twee kinderen. Het hof heeft het verzoek tot het horen van de twee kinderen afgewezen, omdat hun verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen en de bewezenverklaring niet in beslissende mate is gebaseerd op de verklaringen van deze kinderen.

Rechtsvraag: Heeft het hof terecht het verzoek tot het horen van de kinderen (getuigen) afgewezen?

Beoordeling door de Hoge Raad:

Toepassing
De Hoge Raad heeft opgemerkt dat het gewicht van de getuigenverklaring in de bewijsconstructie nog steeds een belangrijke beoordelingsfactor is. Maar ook de goede reden voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht én het bestaan van compenserende factoren moeten — in onderling verband — bij de beoordeling worden betrokken. In de onderhavige zaak werkt de Hoge Raad dit als volgt uit. (i) De verdachte betwist het tenlastegelegde; (ii) hij wil de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kinderen toetsen; (iii) deze verklaringen zijn door de rechtbank tot bewijs gebruikt; (iv) de verdachte heeft de getuigen niet kunnen ondervragen; (v) het belang van het oproepen en horen van de getuigen moet dus worden verondersteld; (vi) dat belang is gelet op de onderbouwing van het verzoek niet afwezig; (vii) hetgeen het hof over de leeftijd en de familierelatie overweegt doet daaraan niet af; (viii) voor zover het hof heeft beoogd art. 288 Sv toe te passen schiet dit tekort wegens onvoldoende motivering.

Het oordeel van het hof dat de noodzaak tot het horen van de kinderen ontbreekt is hierom niet zonder meer begrijpelijk.

Met andere woorden
De Hoge Raad vond de onderbouwing van de afwijzing niet zonder meer begrijpelijk. De verklaringen van deze getuigen zijn door de rechtbank voor het bewijs gebruikt en de verdachte is niet in de gelegenheid gesteld om het ondervragingsrecht uit te oefenen. Het belang van de verdediging om deze getuigen te horen moet dan ook worden verondersteld. Het hof heeft niet aangetoond waarom dit belang ontbreekt.

Verder heeft het hof op deze manier onvoldoende blijk gegeven of de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Het cassatiemiddel slaagt en de Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof.

A

HR Mishandeling post-Keskin

Relevantie: Deze zaak gaat over een getuigenverzoek ná Keskin. In deze zaak heeft de Hoge Raad de Keskin-uitspraak toegepast. Het belang van de verdediging om deze getuigen te bevragen die een belastende verklaring hebben afgelegd, moet worden voorondersteld.

Relevante feiten: Een echtgenoot is in deze zaak veroordeeld voor mishandeling jegens zijn echtgenote en zijn twee kinderen. Het hof heeft het verzoek tot het horen van de twee kinderen afgewezen, omdat hun verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen en de bewezenverklaring niet in beslissende mate is gebaseerd op de verklaringen van deze kinderen.

Rechtsvraag: Heeft het hof terecht het verzoek tot het horen van de kinderen (getuigen) afgewezen?

Beoordeling door de Hoge Raad:

Toepassing
De Hoge Raad heeft opgemerkt dat het gewicht van de getuigenverklaring in de bewijsconstructie nog steeds een belangrijke beoordelingsfactor is. Maar ook de goede reden voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht én het bestaan van compenserende factoren moeten — in onderling verband — bij de beoordeling worden betrokken. In de onderhavige zaak werkt de Hoge Raad dit als volgt uit. (i) De verdachte betwist het tenlastegelegde; (ii) hij wil de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kinderen toetsen; (iii) deze verklaringen zijn door de rechtbank tot bewijs gebruikt; (iv) de verdachte heeft de getuigen niet kunnen ondervragen; (v) het belang van het oproepen en horen van de getuigen moet dus worden verondersteld; (vi) dat belang is gelet op de onderbouwing van het verzoek niet afwezig; (vii) hetgeen het hof over de leeftijd en de familierelatie overweegt doet daaraan niet af; (viii) voor zover het hof heeft beoogd art. 288 Sv toe te passen schiet dit tekort wegens onvoldoende motivering.

Het oordeel van het hof dat de noodzaak tot het horen van de kinderen ontbreekt is hierom niet zonder meer begrijpelijk.

Met andere woorden
De Hoge Raad vond de onderbouwing van de afwijzing niet zonder meer begrijpelijk. De verklaringen van deze getuigen zijn door de rechtbank voor het bewijs gebruikt en de verdachte is niet in de gelegenheid gesteld om het ondervragingsrecht uit te oefenen. Het belang van de verdediging om deze getuigen te horen moet dan ook worden verondersteld. Het hof heeft niet aangetoond waarom dit belang ontbreekt.

Verder heeft het hof op deze manier onvoldoende blijk gegeven of de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Het cassatiemiddel slaagt en de Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

HR Bedreiging in Gouda

Relevantie: In dit arrest is er een ontwikkeling gekomen in de bewijsminimumregel van art. 342 lid 2 Sv. Volgens deze bepaling kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Sinds dit arrest wordt er een nieuw criterium gehanteerd: de tweede bewijsgrond (dus naast de getuigenverklaring) moet ‘ voldoende steun’ geven aan de getuigenverklaring.

Relevante feiten: De verdachte wordt bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat verdachte te Gouda slachtoffer heeft bedreigd met de woorden: “ Pas op, maak het af waarmee je bent begonnen met mijn oom, anders maak ik je dood. Dan ben je al gestorven.”

De verdachte heeft verklaard: “Op 10 mei 2005 belde mijn vriend B. naar mijn oom, genaamd T., en zijn wij bij mijn oom in Gouda langsgegaan om hem te zien.”

Het hof heeft het tenlastegelegde feit bewezenverklaard op basis van twee bewijsmiddelen: de verklaring van een getuige (het slachtoffer) en een verklaring van de verdachte zelf, welke ter terechtzitting in hoger beroep was afgelegd.

Rechtsvraag: Wordt in casu voldaan aan de bewijsminimumregel van art. 342 lid 2 Sv?
Met andere woorden: geeft de tweede verklaring van verdachte voldoende steun aan de verklaring van het slachtoffer, zodat voldaan is aan de unis testis-regel van art. 342 lid 2 Sv?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad oordeelt dat er sprake is van strijd met de ‘ unis testis-regel’ ex art. 342 lid 2 Sv. Volgens art. 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (één getuige is geen getuige).

De Hoge Raad oordeelt dat het bewijs van het tenlastegelegde feit slechts voortvloeit uit de verklaring van het slachtoffer. De verklaring van de verdachte, die slechts inhoudt dat de verdachte op een tijdstip met zijn vriend naar zijn oom in Gouda is langsgegaan, geeft onvoldoende steun aan de inhoud van de verklaring van het slachtoffer.

De Hoge Raad concludeert dat de bewezenverklaring daarom (materieel gezien) slechts steunt op de getuigenverklaring van het slachtoffer en derhalve in strijd is met art. 342 lid 2 Sv. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak.

A

HR Bedreiging in Gouda

Relevantie: In dit arrest is er een ontwikkeling gekomen in de bewijsminimumregel van art. 342 lid 2 Sv. Volgens deze bepaling kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Sinds dit arrest wordt er een nieuw criterium gehanteerd: de tweede bewijsgrond (dus naast de getuigenverklaring) moet ‘ voldoende steun’ geven aan de getuigenverklaring.

Relevante feiten: De verdachte wordt bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat verdachte te Gouda slachtoffer heeft bedreigd met de woorden: “ Pas op, maak het af waarmee je bent begonnen met mijn oom, anders maak ik je dood. Dan ben je al gestorven.”

De verdachte heeft verklaard: “Op 10 mei 2005 belde mijn vriend B. naar mijn oom, genaamd T., en zijn wij bij mijn oom in Gouda langsgegaan om hem te zien.”

Het hof heeft het tenlastegelegde feit bewezenverklaard op basis van twee bewijsmiddelen: de verklaring van een getuige (het slachtoffer) en een verklaring van de verdachte zelf, welke ter terechtzitting in hoger beroep was afgelegd.

Rechtsvraag: Wordt in casu voldaan aan de bewijsminimumregel van art. 342 lid 2 Sv?
Met andere woorden: geeft de tweede verklaring van verdachte voldoende steun aan de verklaring van het slachtoffer, zodat voldaan is aan de unis testis-regel van art. 342 lid 2 Sv?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad oordeelt dat er sprake is van strijd met de ‘ unis testis-regel’ ex art. 342 lid 2 Sv. Volgens art. 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (één getuige is geen getuige).

De Hoge Raad oordeelt dat het bewijs van het tenlastegelegde feit slechts voortvloeit uit de verklaring van het slachtoffer. De verklaring van de verdachte, die slechts inhoudt dat de verdachte op een tijdstip met zijn vriend naar zijn oom in Gouda is langsgegaan, geeft onvoldoende steun aan de inhoud van de verklaring van het slachtoffer.

De Hoge Raad concludeert dat de bewezenverklaring daarom (materieel gezien) slechts steunt op de getuigenverklaring van het slachtoffer en derhalve in strijd is met art. 342 lid 2 Sv. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

HR Bedreiging in asielzoekerscentrum

Relevantie: Dit arrest is om meerdere redenen relevant.

Ten eerste begint de Hoge Raad zijn oordeel met de grondslag van de regel van art. 342 lid 2 Sv. De grondslag van de unus testis-regel wordt gevonden in het waarborgen van ‘de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing’ (r.o. 3.3).

Ten tweede erkent de Hoge Raad de rechtsregel die volgt uit HR Bedreiging in Gouda. De Hoge Raad herhaalt namelijk het vereiste dat de tweede bewijsgrond voldoende steun moet geven aan de verklaring van de getuige respectievelijk de verdachte.

Ten derde geeft de Hoge Raad invulling aan het vereiste van ‘voldoende steun’. De Hoge Raad overweegt dat de vraag in welke gevallen sprake is van voldoende steun, zich niet in algemene zin laat beantwoorden. De Hoge Raad kan ‘ slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen.’

Relevante feiten: Verdachte wordt ervan verdacht dat hij het slachtoffer heeft bedreigd op het asielzoekerscentrum te Burgum. Het slachtoffer verklaart dat verdachte meerdere keren met een mes bij zich op zijn deur heeft gebonkt en dat hij de woorden “ I kill you” riep. Daarnaast wordt de verklaring van een politieagent die de verdachte heeft gefouilleerd en daarbij een mes aantrof in de broekzak van de verdachte, als bewijsmiddel gebezigd. Ten slotte wordt de verklaring van de verdachte zelf als bewijsmiddel gebezigd, waarin hij zegt dat hij destijds een mes in zijn zak droeg in het asielzoekerscentrum.

Rechtsvraag: Wordt in casu voldaan aan de bewijsminimumregel van art. 342 lid 2 Sv?
Met andere woorden: vindt de getuigenverklaring voldoende steun in ander bewijsmateriaal, zodat voldaan is aan de unis testis-regel van art. 342 lid 2 Sv?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad stelt dat de getuigenverklaring van het slachtoffer wel voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De Hoge Raad geeft zelfs aan dat het verband tussen de verklaring van het slachtoffer en het overige bewijsmateriaal duidelijk is zonder nadere motivering (r.o. 3.4).

*Zie ook punt 1 en 2 van de noot voor een overzicht van art. 342 lid 2 Sv en punt 4 van de noot voor een uitleg van het verschil tussen HR Bedreiging in Gouda en HR Bedreiging in asielzoekerscentrum.

A

HR Bedreiging in asielzoekerscentrum

Relevantie: Dit arrest is om meerdere redenen relevant.

Ten eerste begint de Hoge Raad zijn oordeel met de grondslag van de regel van art. 342 lid 2 Sv. De grondslag van de unus testis-regel wordt gevonden in het waarborgen van ‘de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing’ (r.o. 3.3).

Ten tweede erkent de Hoge Raad de rechtsregel die volgt uit HR Bedreiging in Gouda. De Hoge Raad herhaalt namelijk het vereiste dat de tweede bewijsgrond voldoende steun moet geven aan de verklaring van de getuige respectievelijk de verdachte.

Ten derde geeft de Hoge Raad invulling aan het vereiste van ‘voldoende steun’. De Hoge Raad overweegt dat de vraag in welke gevallen sprake is van voldoende steun, zich niet in algemene zin laat beantwoorden. De Hoge Raad kan ‘ slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen.’

Relevante feiten: Verdachte wordt ervan verdacht dat hij het slachtoffer heeft bedreigd op het asielzoekerscentrum te Burgum. Het slachtoffer verklaart dat verdachte meerdere keren met een mes bij zich op zijn deur heeft gebonkt en dat hij de woorden “ I kill you” riep. Daarnaast wordt de verklaring van een politieagent die de verdachte heeft gefouilleerd en daarbij een mes aantrof in de broekzak van de verdachte, als bewijsmiddel gebezigd. Ten slotte wordt de verklaring van de verdachte zelf als bewijsmiddel gebezigd, waarin hij zegt dat hij destijds een mes in zijn zak droeg in het asielzoekerscentrum.

Rechtsvraag: Wordt in casu voldaan aan de bewijsminimumregel van art. 342 lid 2 Sv?
Met andere woorden: vindt de getuigenverklaring voldoende steun in ander bewijsmateriaal, zodat voldaan is aan de unis testis-regel van art. 342 lid 2 Sv?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad stelt dat de getuigenverklaring van het slachtoffer wel voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De Hoge Raad geeft zelfs aan dat het verband tussen de verklaring van het slachtoffer en het overige bewijsmateriaal duidelijk is zonder nadere motivering (r.o. 3.4).

*Zie ook punt 1 en 2 van de noot voor een overzicht van art. 342 lid 2 Sv en punt 4 van de noot voor een uitleg van het verschil tussen HR Bedreiging in Gouda en HR Bedreiging in asielzoekerscentrum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

HR 11 oktober 2011, NJ 2011/558 m.nt. J.M. Reijntjes (Schriftelijke slachtofferverklaring toevoegen aan bewijs)

Relevantie: In dit arrest maakt de Hoge Raad duidelijk wat de status is van een mondelinge en schriftelijke slachtofferverklaring. Met andere woorden: mag een mondelinge respectievelijk schriftelijke slachtofferverklaring wel of niet voor het bewijs worden gebruikt?

Relevante feiten: Er is vóór de zitting een schriftelijke slachtofferverklaring afgelegd. De raadsman voert aan dat de rechter deze verklaring niet voor het bewijs mag gebruiken.

Rechtsvraag: Mag een schriftelijke slachtofferverklaring voor het bewijs worden gebruikt?

Beoordeling Hoge Raad: Het slachtoffer is op grond van art. 302 (oud) Sv en art. 51e Sv bevoegd ter zitting een mondelinge slachtofferverklaring af te leggen. De Hoge Raad oordeelt dat een dergelijke verklaring, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepalingen inzake het spreekrecht, niet kan worden gebruikt voor het bewijs. Het slachtoffer wordt namelijk niet gelijkgesteld met een getuige. De Hoge Raad oordeelt dat een afschrift van die mondelinge verklaring evenmin kan worden gebruikt voor het bewijs (r.o. 2.3).

Een schriftelijke slachtofferverklaring dat buiten het kader van art. 302 (oud) Sv in een schriftelijk bescheid is vastgelegd, kan echter wél voor het bewijs worden gebruikt. Indien de verklaring aan de bewijsvoorschriften voldoet, staat hier geen rechtsregel aan in de weg. Een dergelijke verklaring kan op grond van art. 344 lid 1 sub 5 Sv (onder de noemer ‘alle andere geschriften’) voor het bewijs worden gebruikt. In casu was dit ook het geval. De hierboven genoemde rechtsvraag is dus bevestigend beantwoord (r.o. 2.3).

Toelichting noot Reijntjes:
Een slachtoffer kan binnen het kader van art. 302 (oud) Sv (inzake het spreekrecht van het slachtoffer ter zitting) mondeling ter zitting een slachtofferverklaring afleggen. Gelet op de bijzondere positie van het slachtoffer mag zijn mondelinge verklaring niet voor het bewijs worden gebruikt en evenmin als steun voor het verwerpen van een verweer. Redenen hiervoor zijn gelegen in de beperkingen die de verdediging zijn opgelegd en het uitblijven van een beëdiging (noot, punt 4). Hetzelfde geldt voor een afschrift van de mondelinge verklaring (r.o. 2.3) en een schriftelijke weergave van de slachtofferverklaring die het slachtoffer ter zitting opleest (noot, punt 5).

Een schriftelijke verklaring dat buiten art. 302 (oud) Sv wordt afgelegd, mag echter wel worden gebruikt voor het bewijs. Dit wordt beschouwd als een gewoon schriftelijk stuk dat overeenkomstig art. 344 lid 1 sub 5 Sv voor het bewijs mag worden gebruikt. Let op: dit is alleen bruikbaar als het overeenkomstig art. 51b lid 2 Sv vóór de zitting is overgelegd (noot, punt 5).

A

HR 11 oktober 2011, NJ 2011/558 m.nt. J.M. Reijntjes (Schriftelijke slachtofferverklaring toevoegen aan bewijs)

Relevantie: In dit arrest maakt de Hoge Raad duidelijk wat de status is van een mondelinge en schriftelijke slachtofferverklaring. Met andere woorden: mag een mondelinge respectievelijk schriftelijke slachtofferverklaring wel of niet voor het bewijs worden gebruikt?

Relevante feiten: Er is vóór de zitting een schriftelijke slachtofferverklaring afgelegd. De raadsman voert aan dat de rechter deze verklaring niet voor het bewijs mag gebruiken.

Rechtsvraag: Mag een schriftelijke slachtofferverklaring voor het bewijs worden gebruikt?

Beoordeling Hoge Raad: Het slachtoffer is op grond van art. 302 (oud) Sv en art. 51e Sv bevoegd ter zitting een mondelinge slachtofferverklaring af te leggen. De Hoge Raad oordeelt dat een dergelijke verklaring, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepalingen inzake het spreekrecht, niet kan worden gebruikt voor het bewijs. Het slachtoffer wordt namelijk niet gelijkgesteld met een getuige. De Hoge Raad oordeelt dat een afschrift van die mondelinge verklaring evenmin kan worden gebruikt voor het bewijs (r.o. 2.3).

Een schriftelijke slachtofferverklaring dat buiten het kader van art. 302 (oud) Sv in een schriftelijk bescheid is vastgelegd, kan echter wél voor het bewijs worden gebruikt. Indien de verklaring aan de bewijsvoorschriften voldoet, staat hier geen rechtsregel aan in de weg. Een dergelijke verklaring kan op grond van art. 344 lid 1 sub 5 Sv (onder de noemer ‘alle andere geschriften’) voor het bewijs worden gebruikt. In casu was dit ook het geval. De hierboven genoemde rechtsvraag is dus bevestigend beantwoord (r.o. 2.3).

Toelichting noot Reijntjes:
Een slachtoffer kan binnen het kader van art. 302 (oud) Sv (inzake het spreekrecht van het slachtoffer ter zitting) mondeling ter zitting een slachtofferverklaring afleggen. Gelet op de bijzondere positie van het slachtoffer mag zijn mondelinge verklaring niet voor het bewijs worden gebruikt en evenmin als steun voor het verwerpen van een verweer. Redenen hiervoor zijn gelegen in de beperkingen die de verdediging zijn opgelegd en het uitblijven van een beëdiging (noot, punt 4). Hetzelfde geldt voor een afschrift van de mondelinge verklaring (r.o. 2.3) en een schriftelijke weergave van de slachtofferverklaring die het slachtoffer ter zitting opleest (noot, punt 5).

Een schriftelijke verklaring dat buiten art. 302 (oud) Sv wordt afgelegd, mag echter wel worden gebruikt voor het bewijs. Dit wordt beschouwd als een gewoon schriftelijk stuk dat overeenkomstig art. 344 lid 1 sub 5 Sv voor het bewijs mag worden gebruikt. Let op: dit is alleen bruikbaar als het overeenkomstig art. 51b lid 2 Sv vóór de zitting is overgelegd (noot, punt 5).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hc aant.

|Onderzoek ter zitting: doelstellingen
- Het centrale doel is: waarheidsvinding, met het oog op de beantwoording van de vragen van 348 en 350 Sv

  • Die waarheidsvinding is genormeerd, bijvoorbeeld door de eisen van een eerlijk proces (6 EVRM)> (betrouwbare waarheidsvinding heeft plaatsgevonden?) de beslissing van de rechter neemt ook daadwerkelijk strookt met wat er is gebeurt en uitkomst past in democratische rechtsorde.
  • Betrouwbaarheid – rechtmatigheid (aan spelregels gehouden hebben)
  • Externe openbaarheid (‘justice must be seen to be done’) (dat volgens spelregels recht gespreken wordt, alleen door het in openbaar te doen kunnen we maatschappij meenemen in vertrouwen die uiteindelijk in rechtspraak moet zijn)
  • Steeds meer ook: platform voor slachtoffer (rechtspraak was eerst gefocused op andere dingen

|Het onderzoek ter terechtzitting: wet versus praktijk
De wet (in 1926)
- Procesverplichting: met uitzondering van zaken waarin van (verdere) vervolging wordt afgezien (167 Sv), komen alle zaken bij zittingsrechter die de eindbeslissing neemt.
procesverplichting: feit dat als besloten was door OM opportuniteitsbeginsel om te vervolgen dat er dan ook daadwerkelijk voor de rechter een zaak werd gebracht.

  • Onderzoek ter zitting als beslissende fase: vooronderzoek is bedoeld als voorbereidend onderzoek (132 Sv)
  • Zittingsrechter is actief op zoek naar de waarheid: eigen verantwoordelijkheid zittingsrecht staat centraal (materiële waarheidsvinding)
  • Het onderzoek ter terechtzitting wordt bovendien beheerst door het onmiddellijkheidsbeginsel omdat daarin beste garantie voor waarheidsvinding ligt besloten (zie bijvoorbeeld 342 lid 1 Sv)
    onmiddellijkheidsbeginsel > alles zoveel mogelijk ten overstaan van de rechter, zoals we dat kennen uit films in Engeland dat elk bewijs voor jury werd gepresenteerd.

Het onderzoek ter terechtzitting: wet versus praktijk

De wet (in 1926)
- De eigen verantwoordelijkheid van de rechter richt zich niet alleen op vergaren informatie die relevant is voor antwoord op vragen van 348 en 350 Sv, maar ook op de eisen van een fatsoenlijk strafproces (sinds EVRM: eerlijk proces van 6 EVRM, sinds 2022 ook art. 17 lid 1 Grondwet)

  • De eigen verantwoordelijkheid van de actieve rechter impliceert dat procesinitiatieven van de verdediging en de OvJ in zoverre minder belangrijk zijn. rechter was degene die beslissing nam en procespartij kon de rechter vragen om een beslissing te nemen of verder onderzoek te doen etc.
  • Dergelijke initiatieven vragen om een afweging van belangen: verzoeken van de verdediging en vorderingen van de OvJ moeten worden afgewogen tegen het belang van een voortvarende afdoening van de strafzaak

|Het onderzoek ter terechtzitting: wet versus praktijk

De actieve rechter leidt het onderzoek en doet datgene wat nodig is voor het nemen van de beslissingen ex 348 en 350 Sv

  • Centrale bepaling is 315 Sv: de rechter kan bevelen tot het oproepen van (nadere) getuigen of deskundigen of het overleggen van stukken
  • 316 Sv: de rechter kan aan de R-C nadere onderzoek opdragen
  • In beide gevallen is het criterium: noodzaak

De rechter kan door OvJ en verdediging worden uitgenodigd gebruik te maken van de bevoegdheden ex 315 Sv

  • De OvJ kan dit vorderen, de verdediging kan dit verzoeken (315 jo. 328 Sv)
  • De rechter is op straffe van nietigheid verplicht op dergelijke vorderingen/verzoeken te beslissen (330 Sv)
  • Noodzaakcriterium maakt duidelijk dat sprake is van uitzonderingsituatie: uitgangspunt is dat de rechter zelf het initiatief neemt

wet zegt OvJ kan vorderen en verdediging kan verzoeken, praktijk maakt het niet uit, in allebei gevallen denkt rechter of hij het daadwerkelijk noodzakelijk vindt.

Het onderzoek ter terechtzitting: wet versus praktijk

De praktijk

  • Met name door toename criminaliteit: van procesverplichting naar rechterlijk oordeel als een van meer afdoeningsmodaliteiten (opkomst alternatieve modaliteiten zoals transactie, strafbeschikking, procesafspraken > rechter niet of beperkt een taak heeft in het afdoen van strafbare feiten)
  • De auditu-arrest: onderzoek ter terechtzitting heeft aan belang ingeboet – verschuiving van het zwaartepunt naar het voorbereidend onderzoek (met name het opsporingsonderzoek) – beperkte betekenis onmiddellijkheidsbeginsel en externe openbaarheid – het dossier als leidraad (301 Sv) – procesdeelnemers worden geacht bij aanvang zitting relevante feiten te kennen
    - Interne openbaarheid: recht op kennisneming processtukken (30 Sv e.v.)
    - Verantwoordelijkheid OvJ voor samenstelling processtukken (149a Sv)
  • Rechtspraak HR: actieve rol van de zittingsrechter is gerelativeerd – groter belang standpunten OM en verdediging – “piepsysteem”

decriminalisatie: d.w.z. dat wil zeggen dat heleboel feiten niet meer in strafrecht zitten.

|Het onderzoek ter terechtzitting: wet versus praktijk
- Kwantitatief beperkt belang zitting
- Lang niet alle zaken worden door strafrechter afgedaan
- Buitengerechtelijke afdoening
- Van procesverplichting naar afdoeningsmodaliteit

  • Kwalitatief beperkt belang zitting
    • Onmiddellijkheidsbeginsel: de auditu-verklaringen versus 342 Sv; belang van het dossier
      - Van zwaartepunt naar verificatievergadering (Pompe)

Eindonderzoek
Eerste aanleg (268-366a Sv)
- Meervoudige kamer (3 rechters)

  • Politierechter (enkelvoudige kamer, zie ook 367 e.v. Sv)
    - Eenvoudig (verwijzing naar MK als niet eenvoudig)
    - Geen straffen > 1 jaar gevangenisstraf, (ook diefstal bijv. als rechter veroordeelt mag het niet hoger dan jaar terwijl voor diefstal bijv. vier jaar staat.)
    - Kortere dagvaardingstermijn etc.
    - voordeel is dat het sneller kan, dus sneller uitspraak en gelden korte termijnen.^ het is efficiënt en het is snel.
  • Kantonrechter (enkelvoudige kamer, zie ook 382 e.v. Sv)
    - Neemt in beginsel alleen kennis van overtredingen (derde boek) alleensprekende rechter die direct uitspraak doet.
  • Hoger beroep (404 e.v. Sv): schakelbepaling 415 Sv wijst een arrest.
  • Cassatie (427 e.v. Sv)

stel diefstal wordt voorgelegd aan meervoudige kamer i.p.v. politierechter is het dan dat OvJ dan hogere straf dan jaar oplegt, nou nee sommige mensen hebben meer aandacht nodig door een gecompliceerde zaak dat niet in 20 minuten kan worden afgedaan.

Het onderzoek ter terechtzitting: de hoofdrolspelers

De rechter
- Geen lekenrechtspraak, alleen professionele rechters/raadsheren.
uitzondering militaire strafrecht, dan is ook militaire professionals i.p.v. professionele rechters. Bijv. in verenigd koninkrijk is juryrecht > lekenrechtspraak.
- Onafhankelijkheid / onpartijdigheid (wraking en verschoning – 512 e.v. Sv)

Het openbaar ministerie
- De officier van justitie en (in hoger beroep) de advocaat-generaal
- Magistratelijkheid versus partijdigheid
OvJ zijn ook rechterlijke ambtenaren, maar genieten minder ontslagbescherming omdat OM uiteindelijk ook aanwijzingen kan krijgen van minister en OvJ minder onafhankelijk is.

De verdediging
- Verdachte en/of raadsman (331 Sv)
- Aanwezigheidsrecht (6 EVRM; EHRM 14 februari 2017 – Hokkeling t. Nederland)
- Aanwezigheidsplicht (258a Sv, nog niet in werking getreden – ‘3e tranche’ Wet Uitbreiding Slachtofferrechten, Stb. 2022, 267)

  • Bevel medebrenging (278 lid 2 Sv) > als nadrukkelijk wens is van slachtoffer dat rechter als verdachte in voorlopige hechtenis is verplichten om naar zitting toe te komen.
  • Verdediging door gemachtigd raadsman (279 Sv)
  • Berechting bij verstek (is dus mogelijk)

geen verplichte
procesvertegenwoordiging. Verdachte is niet verplicht aanwezig te zijn, maar heeft het recht om aanwezig te zijn. Als verdachte er niet is > rechter moet in beginsel onderzoek doen naar vraag of hij fatsoenlijk gedagvaard is en als er geen aanleiding is om te vermoeden dat daar problemen zijn geweest, moet rechter ook stil staan of hij door kan zonder de verdachte of de zitting aanhouden tot verdachte er wel is bij volgende keer. Kan tot vertraging zorgen.
rechter kan verdachte bevelen dat verdachte aanwezig is > art. 278 lid 2 Sv.

Het onderzoek ter terechtzitting: aantal andere deelnemers

De getuige
- Praktijk: getuigen worden gehoord door politie (WvSv bevat geen regeling)
- De Auditu-jurisprudentie: PV van verhoor is bewijsmiddel

Getuige-deskundige
- Veelal na rapportage in opdracht van OvJ, RC of Rechtbank (150, 227, 315 lid 3 Sv; DNA: 151a/195a Sv) (bijv. DNA onderzoek of bloedsporen etc.)

  • Verdediging kan op opdracht dor OvJ, RC of Rb verzoeken

Slachtoffer
- Spreekrecht (51e Sv)
- Verklaring in beginsel geen bewijsmiddel (Zie echter HR Schriftelijke slachtofferverklaring als bewijsmiddel) is gaat in wet gevonden, als slachtoffer die verklaring ook op papier zet en zorgt dat in dossier komt dan kan het wel als bewijsmiddel gebruikt worden > rechter beslist welke bewijsmiddelen wel of niet waarde toekent).
- Kan aanwezigheid verd. afdwingen (258a Sv), nog niet in werking getreden)

Tolk dove tolk of als je taal niet beheerst
- 274-275 Sv

Het onderzoek ter terechtzitting heeft doorgaans het volgende verloop:
- Uitroepen van de zaak (270 Sv) door de bode

  • Personalia, cautie (273 Sv)
    rechter kijkt of persoon die tegenover hem zit of personalia klopt.
  • Eventuele preliminaire verweren (283 Sv) door advocaat van verdachte > gebeurt niet vaak (verweren die zien eigenlijk om behandeling van strafzaak af te kappen omdat er iets in de weg staat aan het voortzetten van onderzoek ter terechtzitting > in regel verweer ziet vaak op ontvankelijkheid van OM, van eerlijk proces is het niet meer of kan dat bevoegdheid van rechter niet klopt etc. of dat vervolgt wordt voor strafbaar feit waarvoor verdachte strafbeschikking heeft betaald > ne bis idem regel)
    > Anticiperen op vragen 348 (en 350) Sv > bijv. strafuitsluitingsgrond.
  • Voordracht van de zaak door de OvJ (284 Sv)
    kort samenvatten wat tenlastelegging is.
  • Verhoor verdachte (286 Sv), mede aan hand bespreking dossier (301 Sv)
    rechter verhoort verdachte en krijgt cautie en rechter moet zich aan pressieverbod houden, verhoor vindt vaak plaats op grond van het dossier. voorhouden van stukken genoemd, rechter neemt dossier door met verdediging. OvJ stelt ook vragen.
  • Eventueel: verhoor van getuigen en deskundigen (288a, 292 Sv)
  • Eventueel: spreekrecht van het slachtoffer/de nabestaande (302 Sv)
    in wet staat dat het voor requisitoir van OvJ moet plaatsvinden en als dat gebeurt is zaak is eigenlijk besproken en alle procespartijen hebben aangegeven wat ze belangrijk vinden en welke vragen open liggen en welke twijfels etc. dan OvJ requreren.
  • Requisitoir, pleidooi, repliek (OvJ) en dupliek (advocaat) (311 Sv)
  • Laatste woord is aan de verdachte (311 lid 4 Sv)

Welke redenen kunnen zijn dat OvJ niet ontvankelijk is? formele redenen bijv. ne bis idemregel. verdachte overleden is. als zaak is geseponeerd en men per ongeluk wordt gedagvaard. bijv. als verdachte is uitgelokt door politie om strafbare feit te plegen. vaak beroep op gedaan, maar zelden gehonoreerd.
bij politierechter gebeurt het in een kwartier.

Getuigen ondervragen op zitting (zie ook Kennisclip Blackboard!)
Drie mogelijkheden/kansen voor de verdediging om getuigen op de terechtzitting te krijgen:

  1. Tijdig (voor de eerste!) zitting opgeven aan de OvJ (263 Sv)
  2. Verzoek herhalen op zitting (of op eigen initiatief meenemen naar zitting) (287/288 Sv)
  3. Niet tijdig voor zitting of (pas) ter zitting verzoeken om oproeping van getuigen (315 jo. 328 Sv)

De verschillende mogelijkheden worden beheerst door verschillende beoordelingsmaatstaven en weigeringsgronden
- Ad 1 en 2: Belangenafweging (263-264 / 288 Sv)

  • Ad 3: Noodzaakcriterium (315 Sv) bezien van eigen perspectief of het noodzakelijk is.

getuigen verhoren gebeurt niet vaak. hoe zorg je er voor dat getuigen op zitting alsnog gehoord wordt, je kunt als verdachte opgeven bij OvJ dat je getuigen wilt horen wel tijdig voor zitting doen (10 dagen voor zitting). OvJ kan dan beoordelen om het op te roepen. doet hij het niet dan verzoek herhalen tijdens zitting en aan rechter vragen. als je zelf getuigen hebt die kan je meenemen aan zitting en vragen aan rechter om te horen. lukt het niet kan je later tijdens zitting ook in gevallen waarin termijn al verstreken is en dan ineens bij jou het idee valt als advocaat ik moet bepaalde getuigen horen en dan vragen aan rechter art. 315 Sv vragen om ambtshalve bevoegdheid om getuigen te horen.

Belangenafweging OvJ (264 Sv) of Rechtbank (287/288 Sv)

1 Onaannemelijk dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn op de terechtzitting zal kunnen verschijnen (264 lid 1 sub a Sv of 288 lid 1 sub a Sv)
> Belang voortvarende behandeling strafzaak. wil je getuigen horen die wss niet op afzienbare termijn op zitting zal komen, zal dat een reden zijn om dat verzoek af te wijzen, zoals als getuigen op vakantie is of overleden of zonder vaste woonplaats.

2 Gevaar voor gezondheid of welzijn van de getuige, terwijl de voorkoming daarvan zwaarder weegt dan het verdedigingsbelang (264 1/b Sv of 288 1/b Sv)
> Belang getuige zeker als het gaat om minderjarige getuigen. belang van getuige verzet zich ertegen dat hij op zitting gehoord wordt.

> Gevaar moet blijken uit bijvoorbeeld verklaring van deskundige zoals dat het opnieuw tot trauma zal leiden.
(zie bijvoorbeeld HR 17-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:446, r.o. 2.6)

3 De weigering schaadt de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdedigingsbelang (264 1/c Sv of 288 1/c Sv)
> Verdedigingsbelang als zelfstandige toets rechter aan de voorkant OvJ vragen zich af welke belang heeft verdediging bij het horen van getuigen. als er nou bewijsmateriaal al ligt en je zegt ik wil toch die getuigen horen, dan kun je zeggen als we getuigen wegdenken dan verandert er niet veel aan bewijsmateriaal dat er ligt en dan is het zonde van de tijd om getuigen te gaan horen. stel OvJ instemt met verzoek en roept getuige op en als getuige dan niet verschijnt, dan moet die zitting aangehouden worden. zitting aanhouden als verdachte niet in voorlopige hechtenis zit dan ben je zo half jaar verder voor volgende zitting en dat is niet wenselijk voor de voortvarende behandeling van de strafzaak.

Getuigen ondervragen op zitting

Eerste mogelijkheid: (tijdige) opgave van getuigen aan de OvJ vóór aanvang van de terechtzitting

  • De OvJ kan zelf getuigen oproepen (260 Sv)
  • De verdediging kan (in beginsel) tot tien dagen voor de terechtzitting bij de OvJ op te roepen getuigen opgeven (263 lid 2 Sv)
    - Maar: OvJ mag weigeren op te roepen o.g.v. belangenafweging (zie vorige slide) of als het een ‘bedreigde/afgeschermde getuige’ betreft) (264 lid 2 Sv)
  • De voorzitter van de rechtbank mag bij de OvJ de oproeping van getuigen bevelen (263 lid 4 Sv)

Getuigen ondervragen op zitting

Tweede mogelijkheid: toets door de rechter
Indien de OvJ heeft verzuimd een opgegeven getuige op te roepen of dit op grond van 264 Sv heeft geweigerd, dan kan de zittingsrechter dit corrigeren

  • Ofwel ambtshalve indien wenselijk (287 lid 3 Sv)
  • Ofwel op herhaald verzoek van de verdediging (287 lid 3 Sv)

De voorzitter van de rechtbank beveelt alsnog de oproeping van de niet verschenen (al dan niet daartoe opgeroepen) getuigen, tenzij (288 Sv):

  • Belangenafweging (belang voortgang, belang getuige, verdedigingsbelang) (288 lid 1 Sv)
  • De R-C moet beoordelen of sprake is van een bedreigde/afgeschermde getuige in de zin van 264 lid 2 Sv (288 lid 2 Sv)
  • Wordt afgezien van oproeping met instemming van OvJ en verdediging (288 lid 3 Sv)

Getuigen ondervragen op zitting

Mogelijkheid 2B: op eigen initiatief getuigen meebrengen naar de terechtzitting
- De voorzitter van de rechtbank stelt vast welke personen – al dan niet opgeroepen – als getuige op de terechtzitting zijn verschenen (287 lid 1 Sv)

  • De verschenen getuigen worden in principe ook gehoord (287 lid 2 Sv)

Van verhoor van de verschenen getuige kan echter worden afgezien indien (287 lid 2 Sv)
- OvJ en verdediging daarmee instemmen of
- Belang getuige (288 lid1 sub b Sv) of
- Geen verdedigingsbelang (of geen belang vervolging) (288 lid 1 sub c Sv)

Getuigen ondervragen op zitting – De ‘afwezige’ getuige

  • Getuige overleden (288 lid 1 sub a Sv)
  • Getuige onvindbaar (288 lid 1 sub a Sv)
  • Getuige niet bereid om naar zitting te komen en kan niet gedwongen worden, bijvoorbeeld door verblijf in ver buitenland (288 lid 1 sub a Sv)
  • Kwetsbare/minderjarige getuige (288 lid 1 sub b Sv)
  • (Anonieme) bedreigde getuige (226a e.v. Sv) of afgeschermde getuige (226n e.v. Sv) anders dan kroongetuige. anonieme getuigen kan bedreigde getuigen zijn, vaak mensen die uit omgeving van verdachte komen, maar vrezen ervoor of afgeschermde getuigen en dat zijn mensen die werken voor AIVD maar wiens identiteit verborgen moet blijven omdat men anders in gevaar kan komen.
    - Burger
    - Politie/AIVD
    > Verhoor door RC
  • Verschoningsrecht (zie bijv. EHRM Vidgen)
    bijv. als die anders belastende verklaring voor zichzelf zal afleggen of familie.

Motiveringsplicht voor rechter om afwezigheid te verklaren (bijvoorbeeld als het gaat om kwetsbare getuige: ECLI:NL:HR:2020:446, r.o. 2.6)
redenen waarom getuige er niet is, wordt ook afwezige getuige genoemd.

Getuigen ondervragen op zitting – Derde mogelijkheid (noodzaak regel)

Niet tijdig voor zitting of pas ná aanvang van de terechtzitting verzoeken om oproeping van getuigen

  • Verdediging kan tijdens het onderzoek op de terechtzitting verzoeken om bepaalde getuigen te laten oproepen (315 jo. 328 Sv)
  • OvJ kan dit ook vorderen (315 jo. 328 Sv)
  • De rechtbank kan (uiteraard) ook ambtshalve bevelen dat een niet eerder gehoorde getuige wordt opgeroepen (315 lid 1 Sv)

De toepasselijke maatstaf is: noodzaak
- Vanuit het perspectief van de verdediging is het noodzaakcriterium strenger dan de maatstaf van het verdedigingsbelang

  • Gradueel verschil dat vervaagt onder invloed van het EHRM (CBK p. 741-742, HR 15 november 2022, NJ 2023/71)
  • NB: art 410 jo 414 lid 2 Sv: noodzaakcriterium reeds vanaf 14 dagen na instellen appel van toepssing (zie ook r.o. 2.3.2 HR Mishandeling post-Keskin) rechter kan je niet dwingen om belangenafweging te maken.


De rechter loopt bij de beslissing over belangenafweging of noodzaak vooruit op de uiteindelijk te nemen bewijsbeslissing!

HR Post-Keskin r.o. 2.12.1 (zie HR Mishandeling post-Keskin r.o. 2.4)

  • Rechter neemt in eerste instantie in de loop van het strafproces beslissingen over het oproepen en horen van getuigen
  • Bij de eindbeoordeling van de zaak (dus nadat het onderzoek ter zitting is afgrond) moet rechter opnieuw oordelen en nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan de eisen van een eerlijk proces (art. 6 EVRM).
  • Dit kan ertoe leiden dat:
    - alsnog (dus ambtshalve) getuigen worden opgeroepen/gehoord
    - Onderzoek wordt gedaan naar de gevolgen dat een getuige niet kon worden gehoord
  • Hier komen we straks op terug, zie ook de kennisclip op Blackboard!

bij besluiten over de vraag ga ik wel of niet getuigen oproepen om naar de zitting te komen, moet de rechter al anticiperen op de beslissing die hij gaat nemen.

Nogmaals: het verloop van het onderzoek ter terechtzitting alvorens de rechtbank gaat beraadslagen:
- Uitroepen van de zaak (270 Sv)
- Personalia, cautie (273 Sv)
- Eventuele preliminaire verweren (283 Sv)
- Anticiperen op vragen 348 (en 350) Sv
- Voordracht van de zaak door de OvJ (284 Sv)
- Verhoor verdachte (286 Sv), mede aan hand bespreking dossier (301 Sv)
- Eventueel: verhoor van getuigen en deskundigen (288a, 292 Sv)
- Eventueel: spreekrecht van het slachtoffer/de nabestaande (302 Sv)
- Requisitoir, pleidooi, repliek en dupliek (311 Sv)
- Laatste woord is aan de verdachte (311 lid 4 Sv)

De vragen van 348-350 Sv (grondslag tenlastelegging en n.a.v. onderzoek ter terechtzitting:
Art. 348 Sv (formele vragen)
- Dagvaarding geldig (interne en externe nietigheid)?
- Rechter bevoegd (absolute en relatieve competentie)?
- OM ontvankelijk?
- Vervolging schorsen?

Art. 350 Sv (materiële vragen)
- Feit bewezen?
- Feit strafbaar?
- Verdachte strafbaar?
- Welke straf/maatregel?

-
De vragen van 348-350 Sv (o.g.v. tenlastelegging en n.a.v. onderzoek ter terechtzitting:
Art. 348 Sv (formele vragen)
- Dagvaarding geldig?
- Rechter bevoegd (absolute en relatieve competentie)?
- OM ontvankelijk?
- Vervolging schorsen?

Art. 350 Sv (materiële vragen)
- Feit bewezen? < gaat met name om deze vraag is het feit bewezen
- Feit strafbaar?
- Verdachte strafbaar?
- Welke straf/maatregel?

Bewijsvraag (I)
350 Sv
- Op den grondslag der telastlegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting (nader: week 7)

338 Sv (zie ook CBK p. 797-800)
- Uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging verkregen: negatief-wettelijk bewijsstelsel
- Bewijsminima
- Rechterlijke overtuiging
- Geen bewijslast op verdachte

  • Bewijsrecht geldt alleen voor 1e vraag van 350 Sv; ten aanzien van strafuitsluitingsgronden is criterium of de feiten aannemelijk zijn die aan een beroep op een strafuitsluitingsgrond ten grondslag zijn gelegd

-

Bewijsvraag (II)
Bewijsmiddelen (339 Sv)
1 Eigen waarneming van de rechter ( 340 Sv)
NJ 2007/134 (hupje) vs. NJ 2011/78 (sikje en vlekje onder het oog) en NJ 2018/35 (kinderporno)

2 Verklaringen van de verdachte ( 341 Sv)

3 Verklaringen van een getuige ( 342 Sv)
4 Verklaringen van een deskundige ( 343 Sv)
5 Schriftelijke bescheiden ( 344 Sv)
1 Vonnissen e.d.
2 Processen-verbaal: 344 lid 2 Sv en De auditu-praktijk
3 Geschriften openbare colleges, ambtenaren e.d.
4 Verslagen (rapporten) deskundigen
5 Alle andere geschriften

Bewijsvraag (III)
Theoretische uitgangspunten:
Rechter is in beginsel vrij in selectie en waardering van bewijsmateriaal / toetsing in cassatie beperkt tot begrijpelijkheid (CBK p. 799, p. 908-909)

  • “Knippen en plakken”
  • Onderbouwde standpunten over bewijs (359 lid 2 Sv): Meer en Vaart, Heroïne in dakgoot, Schoenmaker, Dakdekker  week 7)

Theoretische eis van dubbele bevestiging
- Bewijsminimumregel: 341 lid 4 en 342 lid 2 Sv

  • Bijzondere bewijsminimumregel: 344a Sv (bedreigde getuigen en kroongetuigen)
  • Uitzondering op bewijsminimum: 344 lid 2 Sv

in NL wordt ook negatief wettig bewijsstelsel > negatief in de zin dat de rechter niet gedwongen kan worden tot bewezenverklaring te komen. rechter heeft het laatste woord.

een uitzondering op bewijsminimum dat processen-verbaal van de politie als enige bewijsmiddel kunnen worden gebruikt in strafzaken. gaat met name over waarnemingen met betrekking tot snelheidsovertreding of op heterdaad iemand betrappen op strafbaar feit. dan kennen we extra zware bewijswaarde toe aan processen-verbaal van de politie. dan is 1 bewijsmiddel genoeg, terwijl algemene uitgangspunt is dat 1 bewijsmiddel geen bewijsmiddel is maar dat er een steunmiddel nodig is.

Bewijsvraag (IV)
Praktijk:
- Eenvoudige zaken versus moeilijke zaken
- Dilemma’s in moeilijke zaken: het voorbeeld van een zedenzaak

(Wet en) rechtspraak over bewijsrecht
- Nadruk op technisch-juridische aspecten: bijvoorbeeld criteria over oproepen getuigen
- Casuïstisch: bijvoorbeeld rechtspraak over bewijsminimum (zie hierna) en over gissingen/conclusies door getuigen (CBK, p. 822-824)
het wordt echt lastig als het woord tegen de ander is. bijv. verkrachtingszaken is het van belang dat slachtoffer direct onderzoek moet laten afnemen voor DNA

Bewijsvraag (V)

Jurisprudentie: instrumentaliteit boven rechtsbescherming

Beperkingen in wet worden restrictief uitgelegd of omzeild
- CBK, p. 813: over 341 lid 3 Sv
- CBK, p. 826: over De auditu
- CBK, p. 845: over 344a lid 3 Sv (anonieme getuigen)
- CBK, p. 866-867: over 344 lid 1 onder 5 Sv (andere geschriften)
- HR Schriftelijke slachtofferverklaring als bewijsmiddel
- Week 6 (en CBK, hoofdstuk XVI, par. 11): over 359a Sv
En:
- EHRM-rechtspraak als hinderlijk fenomeen in plaats van als uitdagend concept: zie hierna

Bewijsvraag (VI)

Bewijsminimumregel 342 lid 2 (en 341 lid 4) Sv (CBK p. 848 e.v.)
Vooral van belang in “moeilijke zaken” zoals zedenzaken en zaken van huiselijk geweld

  • Bevorderen waarheidsvinding (deugdelijkheid bewijsbeslissing) en waarborgen eerlijk proces (anders gezegd: betrouwbaarheid en behoorlijkheid)
  • Criterium HR (HR Bedreiging Asielzoekerscentrum, r.o. 3.3 en 3.4) :
    - Ten minste twee bewijsgronden/bronnen (kwantitatief);
    - Voldoende steun in ander bewijsmateriaal: niet te ver verwijderd verband tussen de ene getuigenverklaring en het andere bewijsmateriaal (kwalitatief)
  • Dat die ene getuigenverklaring betrouwbaar/geloofwaardig is, is niet voldoende
  • Niet alle onderdelen van tenlastelegging hoeven te zijn gedekt door (ten minste) twee bewijsmiddelen!
  • Casuïstische benadering: HR Bedreiging Gouda, HR Bedreiging Asielzoekerscentrum
    HR Bedreiging Gouda > niet voldoende bewijs.
    HR bedreiging asielzoekerscentrum wel voldoende bewijs.

uitzondering is proces-verbaal van de politie dat is op zichzelf voldoende. bijv. politie zegt ik heb blauwe oog door verdachte, dan nog extra bewijs omdat het om de politieman zelf gaat en dat in proces-verbaal staat is eigenlijk al voldoende, maar rechter zoekt vaak dan om steunbewijs.

Bewijsvraag en getuigen (I) – Zie ook de kennisclip!

Horen getuigen
- CBK over De auditu (p. 826-828): verdediging van standpunt HR, maar
- Geen letter Chinees in 342 Sv
- Geen regels over verhoor getuigen in opsporingsonderzoek

  • De auditu versus Straatsburg: een verschil in uitgangspunt en in benadering

- De auditu: geen getuigen op zitting, tenzij het moet
- EHRM: getuigen op zitting, tenzij het niet kan

  • Equality of arms?
    - Nederlands recht: opgeven getuigen aan het OM
    - EHRM: onderscheidt belastende en ontlastende getuigen (Keskin en Post Keskin; zie hierna) – een duidelijk onderscheid? (zie Van Toor & Klomberg op Blackboard)

Bewijsvraag en getuigen (II)

Uitgangspunten EHRM (zie o.a. Keskin t. Nederland, para. 44)
- All evidence must normally be produced at a public hearing, in the presence of the accused, with a view to adversarial argument, but exceptions are possible

  • Accused should be given adequate and proper opportunity to challenge and question witness against him
  • Equality of arms
  • Proceedings as a whole must be fair (voorbeelden uit andere jp)
    - Rights of the defence
    • Right of witnesses
    • Interests of public and victims that crime is properly prosecuted
  • Admissability is matter of national law

Zie ook Vidgen (Nederlandse zaak)
- Use of statements police inquiry [proces-verbaal verhoor getuige door politie] not inconsistent with
provisions sited above, provided that
rights defense have been respected

alle material ten overstaan van rechter gepresenteerd moet worden en dat verdachte de verdediging altijd een effectieve mogelijkheid gelegenheid moet hebben om getuigen te horen. equality of arms is een van de speerpunten van recht op eerlijk proces. uiteindelijk zegt Europees Hof Proceedings as a whole must be fair > andere belangen mogen ook meegewogen worden. toelaatbaarheid van bewijsmateriaal is wel kwestie van nationaal recht.

ene kant zeggen ze alle rechten van verdachte zijn belangrijk, moet getuigen kunnen hoor. maar andere belangen kunnen ook rol spelen en uiteindelijk is het aan landen zelf hoe ze het regelen. Als er onderaan de streep maar een eerlijk proces is.

gebruiken van proces-verbaal is als zodanig geen probleem mits het recht op eerlijk proces geëerbiedigd wordt.

Bewijsvraag en getuigen (III)
Mag verklaring worden gebruikt voor bewijs als verdediging belastende getuige niet heeft kunnen ondervragen?

Drie stappen van EHRM (Keskin §46; zie ook HR in Post Keskin, r.o. 2.12.2)
- Bestaat een goede reden voor afwezigheid getuige ter zitting (en dus voor het gebruiken van de eerder afgelegde verklaring)?

  • Is veroordeling uitsluitend of in beslissende mate gebaseerd op verklaring van niet-ondervraagde getuige – gewicht van verklaring? (sole or decisive)
  • Is voldoende compensatie geboden voor inbreuk op ondervragingsrecht? (counterbalancing factors, including strong procedural safeguards)

NB: volgorde stappen niet altijd dwingend – stappen zijn onderling communicerende vaten
(Zie CBK, p. 828-835 en Keskin §47)

Bewijsvraag en getuigen (IV)
Kort herhalen: beoordelen van tijdig voor zitting gedaan verzoek tot horen getuige

Verzoek wordt toegewezen tenzij belangenafweging (264 en 287/288 Sv):
1. Onaannemelijk dat de getuige binnen aanvaardbare termijn op zitting zal kunnen verschijnen
2. Gevaar voor gezondheid of welzijn van de getuige prevaleert
3. Verdachte door weigering redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad (verdedigingsbelang)

Beoordeling overige verzoeken tot horen getuige
- Noodzaakcriterium

Verschil tussen noodzaak en verdedigingsbelang?  Convergentie (CBK p. 741-742, HR 15 november 2022, NJ 2023/71) : soms moet ‘noodzaak’ zo worden ingevuld dat geen wezenlijk verschil met verdedigingsbelang

Bewijsvraag en getuigen (V) – invulling HR (zie ook CBK p. 733-736; 835-837)
NB: Eerste post-keskin-arrest HR is gewezen ná verschijnen laatste druk CBK!)
NB2: Post-Keskin-arrest wordt geciteerd in HR Mishandeling post-Keskin r.o. 2.4

  • Proces-verbaal met verklaring van niet gehoorde getuige kan als bewijsmiddel worden gebruikt, mits recht op eerlijk proces is gewaarborgd
  • Verdediging heeft aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen te (doen) ondervragen
  • Verdediging moet motiveren waarom horen van opgegeven getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv (of 359a Sv) te nemen beslissing ECHTER
  • Sinds Keskin t. Nederland: belang horen ‘belastende getuige’ moet worden vooropgesteld (mogelijkheid belangenafweging 264/288 Sv en noodzaakcriterium blijven wel van toepassing).
  • Balans ”overall fairness” kan pas achteraf worden opgemaakt; daarom kan rechter na sluiting zitting alsnog tot verhoor van getuige moeten beslissen

HR vindt dat proces-verbaal dat als bewijs mag worden gebruikt.

Bewijsvraag en getuigen (VI) CBK p. 733-736; 835-837)

Eindbeoordeling van de zaak (HR post-Keskin para. 2.12.1 e.v.)
* Indien geen mogelijkheid ondervragen door verdediging verzochte belastende getuige: rechter moet blijk geven te hebben getoetst aan eisen van een eerlijk proces: zonodig alsnog oproepen/horen getuige of bezien welke gevolgen aan níet horen getuige moeten worden verbonden

  • Beoordeling sluit aan bij stappen EHRM:
    i. Reden dat ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend (belangenafweging/noodzaak)

ii. Gewicht van de verklaring van de getuige

iii. Bestaan van compenserende factoren (procedurele waarborgen)

  • Beoordelingsfactoren moeten in onderlinge samenhang worden beschouwd. Hoe zwaarder de verklaring weegt, hoe groter het belang bij het (alsnog) horen van de getuigen of – als horen niet (meer) mogelijk is – het bieden van voldoende compenserende waarborgen.

Bewijsvraag en getuigen (VII) (CBK p. 836, HR post-Keskin)

‘Beslissende’ verklaring van getuige en compensatie ihkv art. 6 EVRM

Uit oudere jurisprudentie volgt:

  • De ‘beslissende’ verklaring moet steun vinden in ander bewijs

- Steunbewijs moet betrekking hebben op door de verdachte betwiste onderdelen van de belastende verklaring van de getuige

- Steunbewijs mede bepaald door gewicht van de getuigenverklaring in het licht van de bewijsvoering als geheel

- Motiveringsplicht rechter: niet volstaan kan worden met enkele overweging aangaande betrouwbaarheid.

HR in post-Keskin:
- Het gaat erom dat de rechter, mede i.h.k.v. de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting van de verdachte van die verklaring’ (r.o. 2.12.2).

Bewijsvraag en getuigen (VIII)

Keskin demonstreert het voorheen onjuiste spoor van HR
- Adversarial argument veronderstelt (zekere mate van) equality of arms tussen procespartijen

  • Rechter mocht van verdediging eigenlijk niet verlangen dat belang van horen getuige a decharge wordt onderbouwd
  • Van belastende getuigen (a charge) wordt nu voorondersteld dat er een reëel belang is: ‘Contrary to the situation with defence witnesses [à decharge], the accused is not required to demonstrate the importance of a prosecution witness [à charge]. In principle, if the prosecution decides that a particular person is a relevant source of information and relies on his or her testimony at the trial, and if the testimony of that witness is used by the court to support a guilty verdict, it must be presumed that his or her personal appearance and questioning are necessary’
  • Er is dus een onderscheid tussen verzoek om horen getuigen à decharge en verzoek om horen getuigen à charge.
  • Valt de impact van Keskin mee?  Van Toor & Klomberg op Blackboard

Bewijsvraag en getuigen (IX)
Toepassing in Keskin
Gebruik van verklaringen van 7 getuigen, die verdediging niet heeft kunnen ondervragen, in strijd met 6 EVRM

  • NL rechter vond verzoek onvoldoende onderbouwd en hekelde dat verdachte beroep deed op zwijgrecht
  • HR maakte (ten onrechte) geen onderscheid tussen getuigen a charge en getuigen a decharge
  • Voor bewijs gebruikte verklaringen waren ‘likely to be determinative of the outcome of the case’ (dus: decisive)
  • Onvoldoende ‘counterbalancing factors’ (in vorm van steunbewijs of procedurele maatregelen)

Bewijsvraag en andere bewijsmiddelen;
- ‘E-evidence’ (bijvoorbeeld PGP-berichten). Equality of arms en interne openbaarheid t.a.v. selectie en analyse van vele Terabytes aan data. Hoeveel ruimte moet de verdediging hebben om te controleren? Wederom artikel 6 EVRM discussie (HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:900, NJ 2022/295 m.nt. A.J. Machielse).

  • Internationaal vertrouwensbeginsel (wederom mbt e-evidence): CAG 9 mei 2023 inzake EncroChat en SkyECC: ECLI:NL:PHR:2023:477 (HR 4 juli 2023?)
  • Waardering en interpretatie van forensisch bewijs (bijvoorbeeld DNA)
  • Kroongetuigen: procedurele waarborgen voldoende om problemen met betrekking tot betrouwbaarheid van de verklaring te ondervangen? (Om nog maar te zwijgen van de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing)
  • Inzet van informanten (Mr. Big etc.)
  • Waarheidsgetrouwheid van verslaglegging door de politie

Tot slot
Consequenties

  • Veel ruimte voor rechter die over de feiten oordeelt
  • Groot vertrouwen in rechter (die op basis van papier kan beoordelen welke getuige betrouwbaar is)
  • Benadering HR is casuïstisch en formalistisch
  • Benadering HR zoekt steevast grenzen EHRM op (bijvoorbeeld Kostovski, Bocos Cuesta, Vidgen, Keskin)
  • In Nederland niet of nauwelijks discussie over inhoudelijke beoordeling van bewijsmateriaal (betrouwbaarheid of deugdelijkheid): valse bekentenissen, toenemende invloed technisch bewijs, waardering verklaringen van getuigen, confrontatie, veronderstelling van 344 lid 2 Sv – want vrijheid selectie en waardering en formalistische benadering (zie ook De Groot op Blackboard over interpretatie DNA-bewijs)
A

hc aant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

extra literatuur keskin arrest
kan het toch een goed gedachte-experiment zijn om te beoordelen of de bewezenverklaring ook ‘rond’ te krijgen is zonder de verklaring. Als
dat niet het geval is, bijvoorbeeld omdat door de verklaring essentiële onderdelen van de tenlastelegging bewezen kunnen worden verklaard, dan is het antwoord op de
vraag naar de probative value van de verklaring gegeven

A

extra literatuur keskin arrest
kan het toch een goed gedachte-experiment zijn om te beoordelen of de bewezenverklaring ook ‘rond’ te krijgen is zonder de verklaring. Als
dat niet het geval is, bijvoorbeeld omdat door de verklaring essentiële onderdelen van de tenlastelegging bewezen kunnen worden verklaard, dan is het antwoord op de
vraag naar de probative value van de verklaring gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Extra literatuur
Het horen van getuigen a charge na Keskin: een overzicht

Gebaseerd op: D.A.G. van Toor & R.L.M. Klomberg, ‘Het horen van getuigen à charge na Keskin: een overzicht’, NTS 2022/54.

1 Inleiding
Het arrest Keskin/Nederland heeft veel aandacht gekregen van Nederlandse strafrechtsjuristen en heeft geleid tot discussie in de strafrechtspraktijk. Er zijn verschillende conclusies en wetenschappelijke bijdragen gepubliceerd over de gevolgen van het arrest. Het arrest heeft betrekking op de motivering van verzoeken om getuigen à charge te horen en heeft een impact gehad op de manier waarop deze verzoeken worden beoordeeld. Eerdere bijdragen en rechtspraak hadden al betoogd dat zowel verzoeken om getuigen à charge als verzoeken om getuigen à décharge gemotiveerd moesten worden, maar het Keskin-arrest heeft dit verder verduidelijkt. Er wordt verwezen naar eerdere jurisprudentie, zoals het arrest Murtazaliyeva, dat aangeeft dat de regels met betrekking tot ontlastende getuigen niet noodzakelijkerwijs van toepassing zijn op belastende getuigen. De Nederlandse strafrechtspleging heeft moeten reageren op het Keskin-arrest en de Hoge Raad heeft in verschillende arresten zijn interpretatie van het arrest gegeven. Er zijn twee lijnen te onderscheiden in de post-Keskin-jurisprudentie van de Hoge Raad. Ten eerste let de Hoge Raad streng op de motivering van afwijzingen van verzoeken om getuigen à charge te horen en beoordeelt deze motivering aan de hand van de Al-Khawaya & Tahery-criteria om te bepalen of het proces eerlijk is verlopen. Ten tweede wordt het begrip belastende getuige verder gepreciseerd, waarbij niet alle getuigen die een gunstige verklaring voor de verdachte kunnen afleggen, onder de Keskin-jurisprudentie vallen.

2 Strikte handhaving
Het Keskin-arrest heeft voor veel opschudding gezorgd onder Nederlandse strafrechtjuristen, zoals blijkt uit het grote aantal publicaties en cursussen hierover. Niettemin moet de impact van het arrest niet worden overdreven. Het arrest benadrukt voornamelijk dat de NL rechtspraak in overeenstemming moet zijn met de rechtspraak van het EHRM en impliceert niet dat er fundamentele veranderingen nodig zijn in het NL strafrechtssysteem. Dit heeft te maken met de formulering van het arrest, waarin het EHRM het beoordelingskader voor het gebruik van verklaringen van getuigen á charge centraal stelt. Feitenrechters kunnen een verzoek om getuigen á charge te horen beschouwen als een verweer tegen het gebruik van de eerdere verklaring van die getuige. Het gaat dan om de beoordeling van de mogelijkheid om de getuigenverklaring toch te gebruiken zonder dat de verdediging de getuige heeft kunnen ondervragen. In principe hebben feitenrechters twee opties: (i) de verdediging krijgt de gelegenheid om de getuige te ondervragen of (ii) de verklaring kan ook zonder deze gelegenheid tegen de verdachte worden gebruikt. Het EHRM stelt dat de feitenrechter het volledige beoordelingskader van de Al-Khawaja & Tahery- en Schatschaschwili-arresten moet toepassen, maar dit gebeurt in de Nederlandse praktijk meestal niet consistent.

2.1 Drie stappen
Sinds het Al-Khawaya & Tahery arrest van het EHRM in dec 2011 is duidelijk dat een proces toch als eerlijk kan worden beschouwd wanneer een niet -ondervraagde getuige wordt gebruikt. Deze beoordeling is afhankelijk van drie stappen: of er een geldige reden is voor de afwezigheid van de getuige ter zitting, of de verklaring van de getuige van beslissend belang is voor de bewezenverklaring en of er voldoende compensatie is geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot ondervraging. Deze factoren moeten in samenhang worden bekeken. De HR heeft deze stappen vertaald naar de NL rechtspraak.

De uitkomst van de tweede stap, met betrekking tot het belang van de verklaring voor de bewezenverklaring, is van groot belang voor de invulling van de andere stappen. Als de verklaring geen doorslaggevende rol speelt in de bewezenverklaring, kan het proces nog steeds als geheel eerlijk worden beschouwd, zelfs als er geen geldige reden voor afwezigheid is en er geen compensatie is geboden. Aan de andere kant, hoe belangrijker de verklaring is, des te belangrijker is het dat er een geldige reden is voor het ontbreken van de mogelijkheid tot ondervraging en dat er compensatie is.

Het EHRM hanteert de sole or decisive rule om te bepalen of de verklaring het enige of doorslaggevende bewijs is voor de bewezenverklaring. Als de bewezenverklaring afhankelijk is van de verklaring van de getuige, wordt deze als doorslaggevend beschouwd. Het is echter belangrijk om te bedenken of de bewezenverklaring ook zonder de verklaring ‘rond’ kan worden gemaakt. Als dit niet het geval is, bijv. omdat essentiële onderdelen van de tenlastelegging alleen kunnen worden bewezen met behulp van de verklaring, dan is het antwoord op de vraag naar de waarde van de verklaring gegeven.

Het EHRM stelt als uitgangspunt dat belastend bewijs op de zitting moet worden geproduceerd in het bijzijn van de verdachte, zodat een tegenspraak mogelijk is. Er kunnen echter redenen zijn waardoor de aanwezigheid van een getuige niet mogelijk is, maar in principe moet er een geldige reden zijn voor afwezigheid zoals het overlijden van een getuige. Het EHRM accepteert bijv. dat onvindbaarheid een geldige reden kan zijn. Het is belangrijk dat de staat inspanningen levert om de getuige op zitting te krijgen.

Als is vastgesteld dat de verklaring van voldoende belang is en er wel of geen geldige reden is voor afwezigheid, moet worden gekeken naar hoe deze nadelige positie kan worden gecompenseerd. Een alternatieve mogelijkheid voor directe ondervraging kan bijv. worden gebruikt om de betrouwbaarheid van de verklaring te toetsen, zoals het tonen van een video van het getuigenverhoor.

2.2 Het gebruik van de drie stappen
Het NL feitenrecht heeft de criteria van het EHRM met betrekking tot het horen van getuigen á charge nauwelijk toegepast in de rechtspraak na de Al-Khawaya & Tahery- en schatschaschwili arresten. Het keskin-arrest heeft echter verandering gebracht in de motivatie van afwijzen van verzoeken om getuigen á charge te horen. de HR houdt streng toezicht op de motivering en heeft veel arresten van gerechtshoven vernietigd vanwege ontoereikende of onbegrijpelijke motivering. De HR stelt dat de motivering dat de verklaring slechts als steunbewijs is gebruikt ontoereikend is, evenals het feit dat het hof zich voldoende ingelicht voelt over de inhoud en betrouwbaarheid van de verklaring. Zelfs als het hof motivering biedt op basis van steunbewijs en compenserende factoren is dit onvoldoende omdat een algehele beoordeling van eerlijkheid ontbreekt.

De conclusie is dat de HR streng vasthoudt aan de criteria die zijn ontwikkeld door het EHRM in het Al-Khawaya & Tahery-arrest. Bij afwijzing van verzoeken om getuigen á charge te horen, eist de HR een motivering waarin de drie factoren worden beoordeeld om te bepalen of het proces als geheel eerlijk is geweest. Hoewel het Keskin-arrest baanbrekend kan worden genoemd, verandert er inhoudelijk weinig. alleen de motivering van de afwijzingen moeten worden aangepast, maar het systeem van het oproepen van getuigen ondergaat geen fundamentele verandering.

Het EHRM benadrukt opnieuw dat het ondervragen van getuigen á charge en getuigen á décharge twee verschillende rechten zijn die elk hun eigen beoordelingskader hebben. Het afwijzen van verzoeken om getuigen á charge te horen op basis van ontoereikende motivering behoort nu tot het verleden. Een evenutele afwijzing moet gebaseerd zijn op de criteria uit het beoordelingskader van Al-Khawaja & Tahery en Schatschaschwili. Hoewel dit enige aanpassing vergt in de praktijk, zal het niet leiden tot een sterke toename van het aantal getuigen à charge dat tijdens het proces ter zitting wordt gehoord. Het beoordelingskader biedt voldoende ruimte om het horen van getuigen á charge af te wijzen en geeft ook duidelijk aan op welke factoren een dergelijke beslissing moet worden gebaseerd. De feitenrechter moet bij afwijzing inhoudelijke gronden hanteren op basis van de genoemde criteria, in plaats van formele gronden. De besproken arresten van de Hoge Raad, evenals het Keskin-arrest, hebben vooral didactische waarde.

3 Beperkte reikwijdte
Het Keskin-arrest heeft minder verandering teweeggebracht dan aanvankelijk werd gedacht. Dit komt door de beperkte reikwijdte van het arrest met betrekking tot het begrip belastende getuige. Niet alle geetuigen vallen onder dit begrip, maar alleen diegenen wiens verklaring bijdraagt aan de bewezenverklaring. Dit betekent dat het verdedigingsbelang slechts wordt verondersteld aanwezig te zijn bij een beperkte groep getuigen. Voor getuigen die relevant zijn voor een beroep op een strafuitsluitingsgrond of rechtmatigheidsverweer geldt bijv. niet hetzelfde niveau van verdedigingsbelang. het motiveren van afwijzingen op basis van compensatie of steunbewijs is onvoldoende volgens de HR en een algehele beoordeling van eerlijkheid is vereist.

De Hoge Raad heeft ook de reikwijdte van Keskin met betrekking tot ontnemingszaken verduidelijkt. Het veronderstelde verdedigingsbelang geldt alleen wanneer het verzoek betrekking heeft op een specifiek strafbaar feit waarvoor de betrokkene verantwoordelijk wordt gehouden. Voor andere beslissingen in ontnemingszaken gelden dezelfde motiveringseisen als voor andere gevallen.

De HR heeft ook aangegeven dat ongemotiveerde verzoeken die niet onder de reikwijdte van het Keskin-arrest vallen, kunnen worden afgewezen. Het maken van een onderscheid tussen verzoeken op basis van de verwachte inhoud van de getuigenverklaring is van belang. Er is een tweeledig onderscheid tussen verzoeken op basis van belastende verklaring die voor de bewezenverklaring kunnen worden gebruikt en verzoeken op basis van verklaringen die gunstig zijn voor de verdachte. Dit zorgt voor een complex systeem waarbij verschillende toetsingskader van toepassing zijn.

het is jammer dat het nieuwe Wetboek van Strafvordering, zoals voorgesteld in de Contourennota, de samensmelting van criteria heeft teruggedraaid, aangezien dit als nodeloos ingewikkeld wordt beschouwd.

4 | Conclusie
Het Keskin-arrest heeft tot nu toe geen ingrijpende gevolgen gehad voor Nederlandse strafzaken. De interpretatie van Keskin door de Hoge Raad heeft geleid tot een complex systeem van categorisatie van verzoeken om getuigen te horen, afhankelijk van het tijdstip en de inhoud van het verzoek. De differentiatie tussen belastende en ontlastende getuigen uit het Europese Hof moet worden overgenomen, maar de Nederlandse dichotomie tussen verzoeken die vallen onder het verdedigingsbelang en het noodzakelijkheidscriterium blijft bestaan. Dit heeft vooral gevolgen voor feitenrechters, die nauwkeuriger moeten zijn bij het classificeren van verzoeken en het motiveren van afwijzingen op basis van de driestappentoets. Dit leidt uiteindelijk tot minder formalisme, omdat verzoeken niet alleen op formele gronden kunnen worden afgewezen, maar het verandert het proces-systeem niet wezenlijk.

Het arrest hoeft niet zo te worden geïnterpreteerd dat alle getuigen waarvan het verdedigingsbelang wordt verondersteld aanwezig te zijn, moeten worden opgeroepen. Het is essentieel om te beoordelen in hoeverre de verklaring van doorslaggevend belang is voor de mogelijke bewezenverklaring en hoe het ondervragingsrecht kan worden toegepast of gecompenseerd in het kader van de algehele eerlijkheid. De meerderheid van de getuigen getuigt nog steeds niet voor de rechter, en de driestappentoets biedt voldoende ruimte voor afwijzing van verzoeken.

A

Extra literatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Keskin arrest

drie stappen: of er een geldige reden is voor de afwezigheid van de getuige ter zitting, of de verklaring van de getuige van beslissend belang is voor de bewezenverklaring, en of er voldoende compensatie is geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot ondervraging

De uitkomst van de tweede stap, met betrekking tot het belang van de verklaring voor de bewezenverklaring, is van groot belang voor de invulling van de andere stappen. Als de verklaring geen doorslaggevende rol speelt in de bewezenverklaring, kan het proces nog steeds als geheel eerlijk worden beschouwd, zelfs als er geen geldige reden voor afwezigheid is en er geen compensatie is geboden. Aan de andere kant, hoe belangrijker de verklaring is, des te belangrijker is het dat er een geldige reden is voor het ontbreken van de mogelijkheid tot ondervraging en dat er compensatie is.

Het EHRM hanteert de “sole or decisive rule” om te bepalen of de verklaring het enige of doorslaggevende bewijs is voor de bewezenverklaring. Als de bewezenverklaring afhankelijk is van de verklaring van de getuige, wordt deze als doorslaggevend beschouwd. Het is echter belangrijk om te bedenken of de bewezenverklaring ook zonder de verklaring “rond” kan worden gemaakt. Als dit niet het geval is, bijvoorbeeld omdat essentiële onderdelen van de tenlastelegging alleen kunnen worden bewezen met behulp van de verklaring, dan is het antwoord op de vraag naar de waarde van de verklaring gegeven.

Het EHRM stelt als uitgangspunt dat belastend bewijs op de zitting moet worden geproduceerd in het bijzijn van de verdachte, zodat een tegenspraak mogelijk is. Er kunnen echter redenen zijn waardoor de aanwezigheid van een getuige niet mogelijk is, maar in principe moet er een geldige reden zijn voor afwezigheid, zoals het overlijden van de getuige. Het EHRM accepteert bijvoorbeeld dat onvindbaarheid een geldige reden kan zijn. Het is belangrijk dat de staat inspanningen levert om de getuige op de zitting te krijgen.

Als is vastgesteld dat de verklaring van voldoende belang is en er wel of geen geldige reden is voor afwezigheid, moet worden gekeken naar hoe deze nadelige positie kan worden gecompenseerd. Een alternatieve mogelijkheid voor directe ondervraging kan bijvoorbeeld worden gebruikt om de betrouwbaarheid van de verklaring te toetsen, zoals het tonen van een video van het getuigenverhoor.

A

Keskin arrest
De uitkomst van de tweede stap, met betrekking tot het belang van de verklaring voor de bewezenverklaring, is van groot belang voor de invulling van de andere stappen. Als de verklaring geen doorslaggevende rol speelt in de bewezenverklaring, kan het proces nog steeds als geheel eerlijk worden beschouwd, zelfs als er geen geldige reden voor afwezigheid is en er geen compensatie is geboden. Aan de andere kant, hoe belangrijker de verklaring is, des te belangrijker is het dat er een geldige reden is voor het ontbreken van de mogelijkheid tot ondervraging en dat er compensatie is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kennisclip keskin arrest

uitgangspunt is dat de rechter uiteindelijk moet uitmaken of het nodig is om een getuigen á décharge te horen, waarbij van de verdediging verwacht mag worden dat zij onderbouwd waarom het voor de uitkomst van het proces van belang is dat de getuige wordt gehoord. het EHRM heeft hiervoor een 3 stappentest ontwikkeld.

Getuigen á décharge para. 43
Stap 1: Was het verzoek om de getuige te horen voldoende onderbouwd en was het voldoende relevant in verband met de voorliggende tenlastelegging?

Stap 2: Heeft de rechter voldoende stilgestaan bij de relevantie van de af te leggen verklaring en heeft de rechter voldoende onderbouwd waarom van het horen van de getuige kan worden afgezien?

Stap 3: Is door de beslissing van de rechter om de getuige niet te horen de ‘overall fairness’ van de procedure ondergraven?

A

kennisclip keskin arrest

Het uitgangspunt is dat de rechter uiteindelijk moet uitmaken of het nodig is om een getuigen á décharge te horen, waarbij van de verdediging verwacht mag worden dat zij onderbouwd waarom het voor de uitkomst van het proces van belang is dat de getuige wordt gehoord. het EHRM heeft hiervoor een 3 stappentest ontwikkeld.

Getuigen á décharge
Stap 1: Was het verzoek om de getuige te horen voldoende onderbouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kennisclip keskin arrest

uitgangspunt is dat de rechter uiteindelijk moet uitmaken of het nodig is om een getuigen á décharge te horen, waarbij van de verdediging verwacht mag worden dat zij onderbouwd waarom het voor de uitkomst van het proces van belang is dat de getuige wordt gehoord. het EHRM heeft hiervoor een 3 stappentest ontwikkeld.

Getuigen á décharge para. 43
Stap 1: Was het verzoek om de getuige te horen voldoende onderbouwd en was het voldoende relevant in verband met de voorliggende tenlastelegging?

Stap 2: Heeft de rechter voldoende stilgestaan bij de relevantie van de af te leggen verklaring en heeft de rechter voldoende onderbouwd waarom van het horen van de getuige kan worden afgezien?

Stap 3: Is door de beslissing van de rechter om de getuige niet te horen de ‘overall fairness’ van de procedure ondergraven?

A

kennisclip keskin arrest

Het uitgangspunt is dat de rechter uiteindelijk moet uitmaken of het nodig is om een getuigen á décharge te horen, waarbij van de verdediging verwacht mag worden dat zij onderbouwd waarom het voor de uitkomst van het proces van belang is dat de getuige wordt gehoEord. het EHRM heeft hiervoor een 3 stappentest ontwikkeld.

Getuigen á décharge
Stap 1: Was het verzoek om de getuige te horen voldoende onderbouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Extra literatuur: DNA in de praktijk

Gebaseerd op: J. De Groot, ‘Uit de praktijk; DNA bij een poging tot diefstal met geweld en bij een plofkraak’, Expertise en Recht, 2020-6.

1 Inleiding
Het artikel behandelt twee vergelijkbare strafzaken waarbij DNA-bewijs een cruciale rol speelt. In de eerste zaak uit 2011 in Eindhoven heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan een poging tot overval en het gericht schieten op omstanders. Het DNA-profiel van de verdachte werd gevonden op kledingstukken en handschoenen die werden aangetroffen op de plaats delict. In de tweede zaak uit 2020 in Utrecht werd een verdachte vrijgesproken van een plofkraak, ondanks het vinden van kledingstukken en verbrande bankbiljetten, waarop echter onvoldoende DNA-bewijs tegen de verdachte werd gevonden. De auteur Jaap de Groot onderzoekt waarom rechters in vergelijkbare zaken tot verschillende uitspraken komen ondanks het DNA-bewijs

2 Twee zaken
Diefstal met geweld
Op 1 december 2011 wordt de eigenaar van een dakdekkersbedrijf aangevallen door twee mannen, maar wordt gered door hulp van omstanders. Kledingstukken worden gevonden in een brandgang, waaronder een oranje-zwarte jas met bloedsporen die overeenkomen met het DNA-profiel van de overvallen ondernemer. Enkelvoudige DNA-profielen van verdachte X worden gevonden op de jas en handschoenen. Medeverdachte P’s DNA-mengprofiel komt overeen met het profiel op een handschoen in de heg. In 2011 werd de zaak tegen P geseponeerd. Het recent opgenomen DNA-profiel van X leidt tot aanvullend onderzoek, waaruit blijkt dat P en X bekenden waren en mogelijk mededaders. De rechtbank concludeert dat de twee daders samenwerken bij de aanval en vlucht, waardoor ze als mededaders kunnen worden beschouwd.

Plofkraak
Op 20 september 2019 wordt een geldautomaat opgeblazen in Utrecht. Sporen zoals regenpakken, handschoenen, bivakmutsen en zwartgeblakerde bankbiljetten worden gevonden in een park, maar de rechtbank concludeert dat deze verplaatsbare voorwerpen niet aantonen wanneer de sporen zijn geplaatst. Bovendien bevatten de DNA-profielen op de voorwerpen ook profielen van anderen dan de verdachte Y, en de aanwezigheid van Y’s hoofdprofiel bewijst niet dat hij het kledingstuk als laatste gedragen heeft. Y. heeft verklaard dat hij de muts en handschoenen op een ander moment heeft gedragen om stoer te doen, wat niet wordt tegengesproken door de gevonden DNA-mengprofielen. Daarom wordt Y vrijgesproken wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.

3 Redeneren met DNA
De twee besproken zaken tonen opmerkelijke overeenkomsten: een misdrijf wordt gepleegd, de daders vluchten, goederen worden elders gevonden en worden bemonsterd. In beide zaken worden DNA-profielen verkregen, maar de rechtbanken behandelen de DNA-gegevens op zeer verschillende wijze, wat leidt tot tegengestelde resultaten. De rechtbank in het Eindhovense geval concludeert dat de DNA-sporen op de kleding van de verdachte de bewijskracht versterken, terwijl de rechtbank in het Utrechtse geval de DNA-sporen als onvoldoende bewijs beschouwt. De redeneringen en argumenten van de rechters worden beschouwd als leerzaam en interessant voor juristen. De Groot benadrukt echter dat er weinig kritiek kan worden geuit op de redenering van de rechtbank in het Eindhovense geval, terwijl de redenering in het Utrechtse geval vraagtekens oproept over de relevantie en overtuigingskracht van het alternatieve scenario van de verdachte.

4 Andere redenering?
In paragraaf 4 uit de Groot zijn kritiek op de vrijspraak van de verdachte in het Utrechtse geval. De politie vond bij de plofkraak spullen die vermoedelijk door de daders van de plofkraak waren weggegooid. DNA-mengprofielen werden verkregen uit de gevonden voorwerpen, waarbij een profiel overeenkwam met de verdachte. Toch besluit de rechtbank het onwaarschijnlijke, alternatieve scenario dat aangedragen werd door de verdediging te ‘accepteren’. Het scenario van de verdachte wordt opgewaardeerd, in de woorden van de Groot, naar een reëel scenario dat alleen weerlegd kan worden met aan het dossier ontleende feiten en omstandigheden. De paragraaf eindigt met vragen van de Groot over de onnodige terughoudendheid van de rechter als het gaat om DNA-gegevens.

5 Het hoofd van de rechter
Vervolgens gaat De Groot in op de werkwijze van juristen in het strafrecht, waarbij de focus ligt op geschreven stukken en niet zozeer op de gebeurtenissen achter die stukken. Het Openbaar Ministerie OM formuleert de tenlastelegging op basis van beschikbare stukken en de rechter zoekt vervolgens in het dossier naar bewijs dat de tenlastelegging ondersteunt. Deze werkwijze verschilt van de wetenschappelijke benadering van bewijs, waarbij relevantie, waarheidsgetrouwheid en overtuigingskracht van argumenten centraal staan. Binnen de juridische praktijk wordt echter zelden aandacht besteed aan de overtuigingskracht van bewijsmiddelen. De bekentenis speelde historisch gezien een belangrijke rol in het bewijs, maar pas later werd erkend dat de juistheid ervan moet worden beoordeeld in samenhang met andere gegevens. De rechtspraak heeft moeite gehad met het omgaan met bekentenissen als bewijsmiddel

6 DNA
In het licht van de traditioneel-juridische manier van redeneren wordt duidelijk hoe de bewijsredenering van de plofkraak-zaak in elkaar zit. In de plofkraak-zaak zijn er geen directe verklaringen of bewijsstukken die de verdachte aan de misdaad verbinden. Het rapport van het NFI (Nederlands Forensisch Instituut) biedt geen expliciet bewijs dat de verdachte de dader is, maar bevat termen die de relatie tussen de verdachte en de plofkraak onzeker lijken te maken. De traditionele juridische opleiding besteedt weinig aandacht aan wetenschappelijk denken, epistemologie en natuurkundige kennis, waardoor juristen moeite hebben met het begrijpen en gebruiken forensische gegevens. Het gebrek aan interactie tussen juridisch denken en forensisch denken zorgt voor problemen bij het integreren van forensische gegevens in juridische argumentatie.

7 Structuur
Het artikel bespreekt twee verschillende benaderingen van het strafproces:
1 In de traditionele juridische benadering stelt de rechter de toedracht vast op basis van de keuzes die het OM heeft gemaakt bij het opstellen van de tenlastelegging

2 In de moderne benadering vormt de rechter zijn eigen indruk van de toedracht en weegt hij de voorgestelde scenario’s en bewijsmateriaal van zowel het OM als verdediging.

De Groot benadrukt dat de rechter goed opgeleid moet zijn in het onderzoeken en vaststellen van feiten, inclusief het denken in scenario’s, Bayesiaans redeneren, kennis van statistiek en denken in waarschijnlijkheden. Het gebrek aan debat en reflectie binnen de juridische wereld over de integratie van forensische wetenschap en rechtspsychologie in het strafproces wordt benadrukt, en er wordt gepleit voor professionalisering en ontwikkeling op dit gebied.

8 Conclusie
In dit artikel heeft de auteur twee verschillende rechtbankbeslissingen in strafzaken vergeleken, waarbij de rechtbank in de zaak van de overval de forensische gegevens en andere bewijsmiddelen op waarde weet te schatten. Daarentegen elimineert de rechtbank in de zaak van de plofkraak de DNA-gegevens en waardeert zij een zwak alternatief scenario overmatig. Dit wordt toegeschreven aan het traditioneel juridisch denken van de rechtbank, waarbij het ontbreken of aanwezig zijn van een bewijsstuk de doorslag geeft, ongeacht de inhoudelijke juistheid en overtuigingskracht ervan. Het resultaat is dat een goed voorbereide strafzaak door gebrek aan kennis van de rechters wordt verworpen.

Tip:

De boodschap die je als rechtenstudent moet onthouden uit deze stukken is dat het belangrijk is om als jurist niet alleen traditioneel-juridisch te denken, maar ook open te staan voor andere disciplines en kennisgebieden, zoals forensische wetenschap, rechtspsychologie en statistiek. Het onderzoeken en vaststellen van feiten vereist een methodische aanpak en een kritische beoordeling van bewijsmiddelen. Het is essentieel om te begrijpen hoe verschillende vormen van bewijs samenhangen en hoe ze op waarde moeten worden geschat bij het vormen van een oordeel in een strafzaak.

A

Extra literatuur: DNA in de praktijk

17
Q

Opdracht 5: ‘Uit de praktijk. DNA bij een poging tot diefstal met geweld en bij een plofkraak’

Vraag
In het voorgeschreven artikel uit het tijdschrift Expertise en Recht bespreekt De Groot twee vonnissen in vergelijkbare zaken waarbij de rechters tot tegengestelde uitspraken over de toedracht komen. Lees het artikel en leg uit waarom de betrokken rechters volgens De Groot kennelijk zo verschillend met de DNA-gegevens als bewijsmiddel omgaan dat het resultaat ‘diametraal uiteenloopt’.

In beide zaken werd een misdrijf gepleegd, vluchtten de daders weg en werden ergens voorwerpen aangetroffen waarvan werd aangenomen dat deze relevant waren voor het onderzoek. In de zaak van 2 juni 2020 voor de rechtbank Oost-Brabant vormde een DNA-profiel van aangetroffen kledingstukken het enige spoor naar een dader, maar werd het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen geacht. In de zaak van 15 juli 2020 voor de rechtbank Midden-Nederland vormde DNA op aangetroffen kleding en bankbiljetten onvoldoende bewijs tegen de verdachte.

  • In de zaak voor de Rb. Oost-Brabant kwam uit aanvullend onderzoek naar voren dat de verdachte en de veronderstelde mededader goede bekenden waren, lang met elkaar optrokken, niks in Eindhoven te zoeken hadden en dat de verklaringen die getuigen gegeven hadden pasten bij de constateringen van de DNA-profielen.
  • In de zaak voor Rb. Midden-Nederland werd beredeneerd dat de voorwerpen waarop DNA was aangetroffen verplaatsbare voorwerpen waren zonder dat bekend was wanneer deze verplaatst waren en dat de voorwerpen DNA van anderen dan de verdachte bevatte zonder dat vastgesteld kon worden wie het kledingstuk als laatst gedragen heeft.

De Rb. Oost-Brabant beschikte dus over zowel forensische gegevens als andere gegevens waaraan zij betekenis toekende. Een alternatief scenario wordt als ‘ongeloofwaardig’ ter zijde gesteld. De Rb. Midden-Nederland neemt de bewijswaarde van het DNA-onderzoek juist weg door de verplaatsbaarheid te benadrukken en de overtuigingskracht van een alternatief scenario over te waarderen.

Het verschil in omgang met DNA-gegevens als bewijsmateriaal legt De Groot bij de traditionele juridische wijze van redeneren, waar bewijs voornamelijk op basis van schriftelijke stukken wordt gebaseerd en waar rechters weinig aandacht besteden aan de juistheid en overtuigingskracht van de aangeleverde stukken door instituten als de politie, het FO en het NFI. De rechter beschikt over geen of weinig natuurkundig en rechtspsychologisch wetenschappelijk denkvermogen.

A

Opdracht 5: ‘Uit de praktijk. DNA bij een poging tot diefstal met geweld en bij een plofkraak’

Vraag
In het voorgeschreven artikel uit het tijdschrift Expertise en Recht bespreekt De Groot twee vonnissen in vergelijkbare zaken waarbij de rechters tot tegengestelde uitspraken over de toedracht komen. Lees het artikel en leg uit waarom de betrokken rechters volgens De Groot kennelijk zo verschillend met de DNA-gegevens als bewijsmiddel omgaan dat het resultaat ‘diametraal uiteenloopt’.

In beide zaken werd een misdrijf gepleegd, vluchtten de daders weg en werden ergens voorwerpen aangetroffen waarvan werd aangenomen dat deze relevant waren voor het onderzoek. In de zaak van 2 juni 2020 voor de rechtbank Oost-Brabant vormde een DNA-profiel van aangetroffen kledingstukken het enige spoor naar een dader, maar werd het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen geacht. In de zaak van 15 juli 2020 voor de rechtbank Midden-Nederland vormde DNA op aangetroffen kleding en bankbiljetten onvoldoende bewijs tegen de verdachte.

  • In de zaak voor de Rb. Oost-Brabant kwam uit aanvullend onderzoek naar voren dat de verdachte en de veronderstelde mededader goede bekenden waren, lang met elkaar optrokken, niks in Eindhoven te zoeken hadden en dat de verklaringen die getuigen gegeven hadden pasten bij de constateringen van de DNA-profielen.
  • In de zaak voor Rb. Midden-Nederland werd beredeneerd dat de voorwerpen waarop DNA was aangetroffen verplaatsbare voorwerpen waren zonder dat bekend was wanneer deze verplaatst waren en dat de voorwerpen DNA van anderen dan de verdachte bevatte zonder dat vastgesteld kon worden wie het kledingstuk als laatst gedragen heeft.

De Rb. Oost-Brabant beschikte dus over zowel forensische gegevens als andere gegevens waaraan zij betekenis toekende. Een alternatief scenario wordt als ‘ongeloofwaardig’ ter zijde gesteld. De Rb. Midden-Nederland neemt de bewijswaarde van het DNA-onderzoek juist weg door de verplaatsbaarheid te benadrukken en de overtuigingskracht van een alternatief scenario over te waarderen.

Het verschil in omgang met DNA-gegevens als bewijsmateriaal legt De Groot bij de traditionele juridische wijze van redeneren, waar bewijs voornamelijk op basis van schriftelijke stukken wordt gebaseerd en waar rechters weinig aandacht besteden aan de juistheid en overtuigingskracht van de aangeleverde stukken door instituten als de politie, het FO en het NFI. De rechter beschikt over geen of weinig natuurkundig en rechtspsychologisch wetenschappelijk denkvermogen.

18
Q

compenserende factor is bijv. dat advocaten vragen aan anonieme getuigen kunnen stellen via de rechter-commissaris.

A

compenserende factor is bijv. dat advocaten vragen aan anonieme getuigen kunnen stellen via de rechter-commissaris.

19
Q

In Nederland hebben we een negatief-wettelijk bewijsstelsel. ‘Wettelijk’, omdat het bewijs alleen maar met de in de wet opgesomde bewijsmiddelen mag worden geleverd. ‘Negatief’, omdat de rechter het feit niet bewezen mag verklaren als hij uit de bewijsmiddelen niet tot de overtuiging is gekomen dat het ten laste gelegde door de verdachte is begaan. Andere belangrijke kenmerken van het Nederlandse bewijsstelsel zijn: de bewijsminimumregels, de rechterlijke overtuiging en het kenmerk dat op de verdachte geen bewijslast rust. Deze worden hieronder besproken.

A

In Nederland hebben we een negatief-wettelijk bewijsstelsel. ‘Wettelijk’, omdat het bewijs alleen maar met de in de wet opgesomde bewijsmiddelen mag worden geleverd. ‘Negatief’, omdat de rechter het feit niet bewezen mag verklaren als hij uit de bewijsmiddelen niet tot de overtuiging is gekomen dat het ten laste gelegde door de verdachte is begaan. Andere belangrijke kenmerken van het Nederlandse bewijsstelsel zijn: de bewijsminimumregels, de rechterlijke overtuiging en het kenmerk dat op de verdachte geen bewijslast rust. Deze worden hieronder besproken.

19
Q

In Nederland hebben we een negatief-wettelijk bewijsstelsel. ‘Wettelijk’, omdat het bewijs alleen maar met de in de wet opgesomde bewijsmiddelen mag worden geleverd. ‘Negatief’, omdat de rechter het feit niet bewezen mag verklaren als hij uit de bewijsmiddelen niet tot de overtuiging is gekomen dat het ten laste gelegde door de verdachte is begaan. Andere belangrijke kenmerken van het Nederlandse bewijsstelsel zijn: de bewijsminimumregels, de rechterlijke overtuiging en het kenmerk dat op de verdachte geen bewijslast rust. Deze worden hieronder besproken.

A

In Nederland hebben we een negatief-wettelijk bewijsstelsel. ‘Wettelijk’, omdat het bewijs alleen maar met de in de wet opgesomde bewijsmiddelen mag worden geleverd. ‘Negatief’, omdat de rechter het feit niet bewezen mag verklaren als hij uit de bewijsmiddelen niet tot de overtuiging is gekomen dat het ten laste gelegde door de verdachte is begaan. Andere belangrijke kenmerken van het Nederlandse bewijsstelsel zijn: de bewijsminimumregels, de rechterlijke overtuiging en het kenmerk dat op de verdachte geen bewijslast rust. Deze worden hieronder besproken.