Week 6 Taal en communicatie Flashcards

1
Q

Taal

A

Universele psychologische vaardigheid van de mens wat gedeelde intentionaliteit brengt, helpt met communicatie van geloof en intentie en het beginpunt is van de menselijke cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Structuren van taal

A

Lexicon: woorden
Syntax and grammar: regelsysteem over hoe woorden bij elkaar passen om betekenis te hebben
Phonology: hoe woorden moeten klinken
Semantics: betekenis van woorden
Pragmatics: hoe taal gebruikt en begrepen moet worden in sociale context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Taalverschillen

A
  • self-other referents
  • pragmatics
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Self-other referents

A

Hoe noemen mensen zichzelf en anderen.
Engels: you
Frankrijk: vous en tu
Japan: nog uitgebreider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Pragmatics (Edward T. Hall)

A

High-context communication: veel van informatie is binnen de persoon, weinig in het expliciete deel van het bericht. Hoe het wordt gezegd is belangrijker dan wat er wordt gezegd. Meer gezegdes, tussen de lijnen lezen en ‘stilte is goud waard’

Low-context communication: grootste deel van informatie is in de expliciete code. Wat er wordt gezegd is belangrijker dan hoe. Directe communicatie. ‘ik meen wat ik zeg en ik zeg wat ik meen’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Low-context communication - voorbeeld

A

In landen zoals Duitsland of de Verenigde Staten wordt informatie meestal expliciet en direct gecommuniceerd. Wat wordt gezegd, is belangrijker dan hoe het wordt gezegd, en er wordt weinig aan de context overgelaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

High-context communication - voorbeeld

A

In veel Aziatische culturen, zoals in China, wordt veel informatie impliciet gecommuniceerd, zoals in lichaamstaal en oogcontact. Wat niet wordt gezegd is net zo belangrijk als wat wel wordt gezegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sapir-Whorf hypothesis

A

Stelt dat sprekers van verschillende talen anders denken door de verschillen in hun talen. Taal beïnvloedt dus cognitie. Dit wordt ook wel linguïstische relativiteit genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sapir-Whorf hypothesis - voorbeeld

A

Het boek 1984 van George Orwell stelt dat Newspeak de officiële taal is van Oceania en is ontworpen om de ideologische behoefte van de totalitaire partij genaamd Ingsoc, waar te maken. Hierin bestonden geen woorden van politieke of intellectuele waarde. ‘Vrij’ kon wel bestaan in de zin van ‘het kind is vrij van school’ maar niet in de zin van ‘intellectueel of politiek vrij’. Als het woord niet bestaat, kun je er ook niet over nadenken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bewijs tegen Sapir-Whorf hypothesis

A
  • Berlin & Kay, 1969: Kleurwaarneming is universeel en niet afhankelijk van taal.
  • Pinker, 1995: Gedachten kunnen geformuleerd worden zonder woorden, zoals het ervaren van emoties.
  • Breugelmans & Poortinga, 2006: Raramuri indianen in Mexico hebben slechts één woord voor schaamte en schuld. Ze maken wel onderscheid tussen de ervaring van schaamte en schuld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Non-verbale communicatie

A

Meeste communicatie is non-verbaal. Gezichtsuitdrukkingen, stemkarakteristieken, gebaren en lichaamshouding, interpersoonlijke afstand, aanraken en visuele aandacht/blik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gestures/ gebaren

A

Speech illustrations: gebaren die worden gebruikt om spraak te ondersteunen.

Eblemes: cultuurspecifieke gebaren die een bepaalde betekenis hebben zonder dat er spraak aan te pas komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gaze, touch and space

A

Deze vormen van communicatie verschillen enorm tussen culturen.

Contact cultures: culturen waarin mensen gewend zijn aan oogcontact, elkaar aanraken en dicht bij elkaar zijn.

Proxemics: culturen waarin meer afstand wordt bewaard.

Voice: para-linguïstische cues zoals toon, intonatie, snelheid of volume.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Process of communication

A
  1. Message: de informatie en betekenis wordt uitgewisseld wanneer mensen communiceren
  2. Encoding: proces waarbij mensen informatie selecteren, verankeren en signaleren.
  3. Signals: waarneembaar gedrag waarin boodschappen worden gecodeerd tijdens communicatie
  4. Channel: specifieke zintuiglijke kanalen waardoor signalen worden verzonden en ontvangen
  5. Decoding: proces waarbij signalen worden ontvangen en vertaald naar begrijpelijke boodschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Coderings- en decoderingsregels

A

Codering en decodering omvatten culturele filters, zoals etnocentrisme, emoties, stereotypen, enz. Mensen binnen culturen delen bepaalde coderings- en decoderingsregels. Dat wil zeggen, we hebben gedeelde verwachtingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Types of cultural communication

A

Intracultural communication: tussen mensen met dezelfde culturele achtergrond
Intercultural communication: tussen mensen met verschillende culturele achtergronden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Intercultural communication - obstacles

A

Deze obstakels kunnen mismatches creëren. We gaan er vaak van uit dat mensen min of meer hetzelfde zijn als wij en dezelfde verwachtingen hebben. Dit is echter vaak niet het geval in interculturele communicatie.
- assumption of similarities
- language differences
- nonverbal misinterpretation
- stereotypes
- tendency to evaluate
- stress/anxiety
- uncertainty/ambiguity

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Intercultural communication - improving

A

Mindfulness: mensen zijn bewust van hun eigen gewoonten, mentale scripts en culturele verwachtingen. Dit kan motivatie, kennis of vaardigheden gerelateerd zijn, hebben we de juiste kennis en vaardigheden om ons hieraan aan te passen?

Uncertainty-reduction: proces waarmee mensen de onzekerheid en stress van interculturele communicatie proberen te verminderen

Face: de bezorgdheid bij eigen presentatie in publiek en mogelijke schaamte die hierbij kan ontstaan. Hiervan bewust zijn en het behoud ervan.

Emotionregulation: vaardigheid om je negatieve emoties onder bedwang te houden, waardoor je beter mee doet in constructieve interculturele processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Tweetalig - voordelen cognitieve taken

A

Blootstelling aan meerdere talen in de omgeving zou effectieve communicatie versnellen. Daarnaast kunnen tweetalige mensen beter hun aandacht selecteren voor stimuli. Dit is gezien bij tweetalige kinderen, waarbij ze bij een geluidloze video het switchen van talen tussen tweetalige volwassenen visueel traceren, waarbij eentalige kinderen dat niet kunnen. Maar deze voordelen bestaan alleen in laboratorische setting of zijn omgeving specifiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Frame-switching

A

Het switchen tussen betekenis systemen wanneer er wordt geswitcht in taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Conformity

A

Overgeven aan echte of ingebeelde sociale druk.

Vaak hoger in collectivistische landen dan individualistische landen.

22
Q

Compliance (meegaan)

A

Overgeven aan sociale druk m.b.t. publiek gedrag, maar hun eigen privé geloof is niet veranderd.

23
Q

Obedience/ gehoorzaamheid

A

Vorm van meegaan dat ontstaat wanneer mensen directe bevelen opvolgen, vaak van een autoriteitsfiguur.

24
Q

Experiment Ash

A

Conformiteit.
37% gaf toe aan groepsdruk en gaf toch uiteindelijk het foute antwoord.
Na vele replicaties en meta-analyses bleek er 25% te zijn die meegingen.

Conformisme was het hoogst in collectivistische culturen

25
Q

Experiment Milgram

A

Gehoorzaamheid, shock toedienen.
Lastig uit te sluiten of er culturele factoren aan te pas komen vanwege weinig replicaties.

26
Q

Coorperation

A

Het menselijke vermogen van mensen op samen te werken aan een gezamenlijk doel, gebaseerd op cognitieve vaardigheden.
Hier bestaan culturele verschillen in, namelijk door de verschillende systemen van bekrachtiging en straffen in landen. Straf kan in gemeenschappen met hoog vertrouwen meer coöperatie aansporen in vergelijking tot gemeenschappen met laag vertrouwen.

27
Q

Social mindedness (ingesteldheid)

A

Kleine daden van interpersoonlijke goedheid, bijvoorbeeld aan de kant gaan als iemand erlangs wilt.

28
Q

Nielsen, 2022 - social mindedness

A

Laat zien dat op individueel niveau de relatie tussen sociale ingesteldheid en omgevingsbescherming nihil is.

Ze schrijven dit toe aan de ecologische denkfout

29
Q

Social mindedness - culturele verschillen

A

Meer sociaal ingestelde landen laten meer pro-sociale oriëntaties en uitvoering van omgevingsbescherming zien.

30
Q

Ingroups

A

Mensen met wie we een geschiedenis van gedeelde ervaringen hebben, waarschijnlijk ook samen een toekomst delen en bij wie we een zekere mate van intimiteit, vertrouwdheid en vertrouwen ervaren.

31
Q

Ingroup derogation/ afwijking

A

Als iemand een negatieve houding aanneemt ten opzichte van zijn eigen ingroup.

32
Q

Outgroups

A

Mensen die kwaliteiten van de ingroup missen.

33
Q

Infrahumanization

A

De overtuiging dat anderen minder menselijk zijn en we vergelijken ze met dieren of objecten.
Wordt geassocieerd met de perceptie van de outgroup

34
Q

Relational mobility

A

Verschil in de vrijheid en mogelijkheden die je krijgt om te kiezen en leven met interpersoonlijke relaties, ook van een andere groep.

Landen met hogere relationele mobiliteit rapporteren ook meer interpersoonlijk gedrag en psychologische neigingen voor het onderhouden van goede relaties

35
Q

Stereotypen

A

Een veralgemeend beeld van een bepaalde groep mensen, dat zowel positief als negatief kan zijn.

36
Q

Autostereotypes

A

Stereotypen over de eigen groep

37
Q

Heterostereotypes

A

Over andere groepen

38
Q

Confirmation bias

A

Negeren wat hun visie tegenspreekt en aannemen wat het zou versterken

39
Q

Collectieve dreiging

A

Angst dat het gedrag van een lid van de ingroup negatieve stereotypen over de eigen groep kan versterken

40
Q

Prejudice (vooroordeel)

A

Beoordeling van individuen op basis van lidmaatschap van een bepaalde groep
Bestaat uit een cognitief component (stereotype) en een affectief component (gevoelens ten opzichte van de groep)

41
Q

Explicit prejudice

A

Iemand zegt ronduit dat hij een negatief vooroordeel heeft over een bepaalde groep

42
Q

Implicit prejudice

A

Onbewuste vooroordelen

43
Q

Discriminatie

A

Het oneerlijk behandelen van anderen op basis van groepslidmaatschap

44
Q

Interpersonal discrimination

A

De oneerlijke behandeling van anderen op basis van groepslidmaatschap

45
Q

Institutional discrimination

A

Vindt plaats op het niveau van een grote groep, samenleving, organisatie of instelling

46
Q

Contacthypothese

A

Stelt dat wanneer er contact tussen groepen plaatsvindt, vooroordelen zullen verminderen, namelijk dat mensen in de twee groepen: gelijke status, gemeenschappelijke doelen, samenwerking tussen groepen, de steun van autoriteiten, wetten of gewoonten, en persoonlijke interactie moet hebben.

47
Q

Meta-analyse Pettigrew & Tropp 2006

A

Bevestigde contact hypothese: intergroepcontact vermindert vooroordelen, vooral wanneer de groepen gelijkwaardig zijn.

48
Q

Kende en collega’s

A

onderzocht of contact in egalitaire culturen een sterkere vermindering van vooroordelen veroorzaakt. Ze analyseerden gegevens van 36 landen en 187.000 participanten. In landen met meer gelijkheid, zoals Spanje, verminderde contact vooroordelen sterk. In minder egalitaire landen leidde contact soms tot meer vooroordelen. Dit komt door verschillende percepties tijdens het contact: meerderheden richten zich op overeenkomsten (bijvoorbeeld ‘we zijn allemaal Europeanen’), terwijl minderheden de ongelijkheden benadrukken. Bij minderheden is er juist angst om bevooroordeeld te worden.

49
Q

Methodological concerns

A

Er zijn onder deze onderzoeken wat methodologische zorgen. Zoals het vele gebruik van zelf-rapportage. Daarnaast zijn het misschien juist de contact interventies die zorgen voor het verminderen van vooroordelen, niet het contact op zich

50
Q

Mousa (2020)

A

In 2020 door Mousa is er dus wederom een onderzoek hier naar gedaan onder Christelijke en Moslimse voetballers in Irak. Hun expliciete attitudes bleven gelijk maar lieten in hun gedrag minder vooroordelen zien.