Week 1 Wat is cultuur? Flashcards

1
Q

Cultuur

A

Een unieke betekenis- en informatiesysteem dat gedeeld wordt door een groep, en generaties lang wordt doorgegeven. Het voorziet de groep van basisbehoeften om te overleven, geluk en welzijn na te streven en betekenis te ontlenen aan het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cultuur - functioneel

A

Bril waar we doorheen kijken. Een schema waarmee informatie geëvalueerd en georganiseerd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cultuur is gebouwd op basis van 4 bronnen

A
  1. Groepsleven
  2. Omgeving
  3. Middelen
  4. Ontwikkelde menselijke geest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cultuurpsychologie

A

Vakgebied van psychologie dat de culturele invloeden op psychologische processen en gedrag bestudeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cultuurpsychologie belangrijkste onderzoeksmethode

A

Intercultureel/ cross-cultureel onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

3 doelen cross-cultureel onderzoek

A
  1. Hypothese en bevindingen testen in verschillende culturele omgevingen
  2. Andere culturen verkennen om culturele en psychologische variatie te ontdekken
  3. Bevindingen integreren om een universelere psychologie te creëren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Latitudinale psychologie (Van de Vliert, 2023)

A

Houdt in dat de afstand van het land tot de evenaar bepaalde psychologische variabelen kan beïnvloeden. Zoals creativiteit, agressie, individualisme etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gemeenschap is niet hetzelfde als cultuur

A

Gemeenschap: algemene structuur van interpersoonlijke relaties tussen individuen of groepen
Cultuur: betekenis die met deze groepen of individuen wordt geassocieerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Land is niet hetzelfde als cultuur

A

Land: legale staat, waarin vele culturen naast elkaar kunnen bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ras

A

Sociaal geconstrueerd begrip, dat betekenis krijgt door cultuur. Hierdoor is het ook veranderlijk en onstabiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Etniciteit

A

Groepen gekarakteriseerd door gelijke nationaliteit, geografische afkomst, cultuur of taal.
Niet hetzelfde als ras!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Objectieve elementen

A

Fysieke, tastbare kenmerken die regelmatig voorkomen in een cultuur, zoals kleding, architectuur, kunst, voedsel, reclame, muziek, boeken en dergelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Subjectieve elementen

A

Alle delen van cultuur die niet fysiek zijn. De impliciete elementen vormen de focus van cultuurpsychologie
Waarden, overtuigingen, normen, houdingen en wereldbeelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hofstede

A

Bestudeerde werk gerelateerde waarden van IBM-werknemers.
Hieruit bottom-up benadering (factoranalyse van vier klassieke dimensies:
- Individualisme/collectivisme
- Power distance
- Masculinity
- Uncertainty avoidance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Individualisme/ collectivisme

A

Mate waarin leden van een samenleving afhankelijk zijn van elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Power distance

A

Mate waarin mensen in een land accepteren dat macht ongelijk verdeeld is. Machtsafstand in NL kleiner dan Japan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Masculinity

A

Mate waarin samenleving wordt gedreven door succes, geld en dingen (mannelijkheid), of door voor elkaar te zorgen en kwaliteit van leven (vrouwelijkheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Uncertainty avoidance

A

Mate waarin mensen in een land bereid zijn om onzekerheid te vermijden of accepteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Toevoeging Hofstede 2010

A
  • Longterm perspective
  • Indulgence (genot)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Longterm perspective

A

Mate waarin samenleving verbindingen met verleden behoudt om met heden en toekomst om te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Indulgence (genot)

A

Mate waarin mensen in een land vinden dat het goed is om vrij te zijn, impulsen moeten worden gevolgd en van de goede dingen in het leven moet worden genoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Minkov (2017) Kritische vragen Hofstede model

A
  • zijn de IBM-medewerkers representatief voor hun landen?
  • zijn de dimensies repliceerbaar?
  • hebben de dimensies interne betrouwbaarheid? (power lijkt component van ind/col)
  • hebben de dimensies voorspellende eigenschappen? (ecologische denkfout)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Social Axioma (Bond & Leung 2004)

A

Algemeen geloof of aanname over zichzelf, de sociale en fysieke omgeving en de spirituele wereld.
2 dimensies:
dynamisch externaliteit
gemeenschappelijk cynisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Dynamisch externaliteit

A

Geloof in externe kracht, een lot of spiritualiteit
vb. aansluiten bij een geloof, geeft betekenis aan het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Gemeenschappelijk cynisme

A

Pessimistische blik op de wereld
vb. Geven om gemeenschappelijke situaties brengt alleen problemen voor jezelf mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Normen

A

Algemeen aanvaarde gedragingen in een groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Tight vs. loose cultures (Gelfand 2011)

A

Tight: sterke normen en lage tolerantie voor afwijkend gedrag
Loose: zwakke normen en hoge tolerantie voor afwijkend gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wereldbeelden: het zelf (Marukus & Kitayama 1991)

A

Onafhankelijk zelfconstruct: focus ligt op anders zijn dan anderen. Anderen zijn belangrijk, maar geen deel van jou (westers)

Onderling (inter) afhankelijk zelfconstruct: focus ligt op verbonden zijn met anderen. Manier waarop je jezelf definieert overlapt met anderen (oosters)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Enculturatie

A
30
Q

Universaliteit van psychologische processen: 3 hoofdperspectieven

A

Absolutisme
Relativisme
Universalisme

31
Q

Absolutisme

A

Geloof dat psychologie overal hetzelfde is. Wordt niet ondersteund door bewijs

32
Q

Relativisme

A

Geloof dat de onderliggende psychologische processen van cultuur tot cultuur verschillen. Nuttig als bescherming tegen absolutisme

33
Q

Universalisme

A

Geloof dat de onderliggende psychologische processen hetzelfde zijn, maar hun uitingen kunnen verschillen.
In deze visie zijn er manifeste verschillen met latente (onzichtbare) overeenkomsten.

34
Q

Manifeste

A

Observeerbaar gedrag

35
Q

Latente

A

Onderliggende processen

36
Q

Om te praten over cultuurspecifieke psychologische processen, worden volgende termen gebruikt

A

Etics: aspecten van het leven die in elke cultuur gelijk zijn, universele psychologische begrippen (iedereen kan praten)

Emics: aspecten van het leven die verschillen per cultuur, cultuurspecifiek. (taal verschilt)

37
Q

Henrich et al (2010). Vier contrasten onderzocht

A

Modern industrialized vs. small scale societies
Western vs. non-western industrialized societies
American vs. other westerns
University vs non-university Americans

38
Q

Modern industrialized vs. small scale societies

A

Er zijn culturele verschillen in hoe we bepaalde stimuli interpreteren. Deelnemers uit geïndustrialiseerde samenlevingen zijn bijvoorbeeld gevoeliger voor de Müller-Lyer illusie dan deelnemers uit small scale societies

39
Q

Western vs. non-western

A

Westerse culturen zijn bijvoorbeeld individualistischer en dit is ook gekoppeld aan een lagere mate van conformiteit

40
Q

Americans vs. other Westerns

A

De VS worden beschouwd als het meest individualistische land ter wereld. De meeste mensen uit VS geloven dat hun successen of mislukkingen binnen hun controle liggen, terwijl mensen in andere westerse landen geloven dat externe factoren een grotere rol spelen in iemands successen en mislukkingen

41
Q

University vs. non-university Americans

A
42
Q

Cross-culturele studies kunnen naar verschillende aspecten kijken

A

Exploratory vs. hypothesetest
Aanwezigheid vs. afwezigheid van contextuele factoren
Structuur- vs. level-georiënteerd

43
Q

Exploratory vs. hypothesetest

A

Exploratory studies onderzoeken of er culturele verschillen of overeenkomsten bestaan
Hypotheseteststudies onderzoeken waarom culturele verschillen bestaan

44
Q

Aanwezigheid vs. afwezigheid van contextuele factoren

A

contextuele factoren zijn variabalen die cross-culturele verschillen kunnen verklaren

45
Q

Structuur- vs. level-georiënteerd

A

Structuur-georiënteerde studies vergelijken constructen, maten of realties met andere constructen over culturen heen.
Level-georiënteerde studies vergelijken verschillen tussen gemiddelde scores tussen culturen.

46
Q

Binnen deze studies, verschillende levels waarmee geanalyseerd wordt:

A

Individueel: individu geeft data

Ecologisch: landen of culturen geven data. (Dit deed Hofstede in zijn onderzoek)

Multilevel: betrekt meerdere levels waarvan data worden geanalyseerd.

47
Q

Belangrijk deze levels te onderscheiden, omdat je niet uit kan gaan van een Isomorfisme

A

Met andere woorden betekent dit dat we er niet vanuit kunnen gaan dat een relatie of associatie tussen variabelen op elk level hetzelfde is.

48
Q

Simpsons Paradox + voorbeeld

A

Er is een positieve trend voor elk van twee afzonderlijke groepen, maar er verschijnt een negatieve trend als de data worden gecombineerd

vb: Stel er zijn twee ziekenhuizen, een academisch (AZ) en een plaatselijk ziekenhuis (PZ). In beide worden operaties verricht. De meeste van deze operaties zijn succesvol (+), maar in sommige gevallen zijn er complicaties (–).

Simpsons paradox zegt nu dat het kan voorkomen dat als ziekenhuis AZ beter is in het uitvoeren van gemakkelijke operaties dan ziekenhuis PZ, en ziekenhuis AZ ook beter is dan ziekenhuis PZ bij moeilijke operaties, het toch kan voorkomen dat het lijkt dat ziekenhuis PZ beter is als gekeken wordt naar alle operaties.

49
Q

Ecologische denkfout

A

Ontstaat wanneer gegevens op het niveau van een land worden gebruikt om uitspraken te doen over individuen van dat land. Dat is problematisch, omdat variabelen die op landniveau gemeten zijn, niet noodzakelijk dezelfde betekenis hebben op individueel niveau.

50
Q

In dichotomieën denken

A

Bijvoorbeeld denken in individualistisch OF collectivistisch, in feite zijn dit dimensies en geen categorieën.

51
Q

Cultureel essentialisme

A

Hierbij gelooft men dat cultuur een centraal aspect is van iemands persoonlijkheid dat bepaalt wie hij is. Het omvat het geloof dat mensen uit een andere cultuur een volledig verschillend type persoon zijn. Dit moet vermeden worden en er moet rekening gehouden worden met situaties en individuele verschillen.

52
Q

Linkage studies

A

Onderzoeken empirisch de relatie tussen de variabelen en culturele variatie.
2 soorten:
Uitpak studies
Experimenten

53
Q

Uitpak studies

A

Algemene, niet-specifieke concepten worden vertaald naar specifieke, meetbare constructen waarvan hun bijdrage aan culturele variatie kan worden onderzocht.
Deze constructen worden ook context variabelen genoemd, die culturele constructen operationaliseren.

54
Q

Uitpak studies - Poortinga

A

Vergeleek context variabelen met het pellen van een ui.
We kunnen gedrag niet alleen verklaren aan de hand van cultuur, maar moeten het als het ware laag voor laag ‘pellen’. Hij ziet cultuur als plaats houder voor dat wat we nog niet weten

55
Q

Experimenten

A

Onderzoek waarbij er een variabele wordt gemanipuleerd om het effect hiervan te observeren bij andere variabele. 2 soorten:
1. Priming: manipuleren gedachtegang
2. Gedragsmatig: manipuleren omgeving

56
Q

Vertekening/ bias/ systematische fout

A

Systematische fout die vergelijkbaarheid van gegevens tussen culturen en groepen in gevaar brengt.
Een verstoring waarmee rekening moet worden gehouden.

57
Q

Bias

A

Verschil tussen culturen dat niet voor beide culturen hetzelfde betekent

58
Q

Equivalentie

A

(gelijkwaardigheid) is de mate van vergelijkbaarheid tussen culturen en groepen. Vaak worden verschillende meeteenheden gebruikt en moeten scores worden omgezet om gelijkwaardig te zijn. Denk aan kilometers (NL) vs. Miles (USA)

59
Q

3 soorten vertekeningen

A

Construct bias
Method bias
Interpretational bias

60
Q

Construct bias

A

Het gemeten construct is niet identiek tussen culturen/groepen.
In westerse culturen is geluk bijvoorbeeld gerelateerd aan persoonlijke prestaties en positief affect. In niet-westerse culturen is het gerelateerd aan interpersoonlijke verbondenheid en balans tussen positief en negatief affect.
- construct bias
- Model bias

61
Q

Oplossing constructbias

A

De onvolledigheid van deze constructen te erkennen en alle relevante gedragingen over cultuur heen te testen.

62
Q

Method bias

A

Heeft te maken met steekproeven, instrumenten en toediening
- Measurement bias
- Linguistic bias
- Response bias
- Sampling bias
- Procedural bias

63
Q

Measurement bias

A

Niet alle meetinstrumenten zijn even valide in alle culturen/ groepen
- Stimulus familiariteit: bekendheid stimuli
- Responsstijlen: systematische neiging om bepaalde antwoordcategorieën te gebruiken

64
Q

Linguistic/ item bias

A

Een item is bevooroordeeld als het een verschillende psychologische betekenis heeft in verschillende culturen. Dit kan een gevolg zijn van vertaling.

65
Q

Sampling bias

A

Interculturele variatie in steekproefkenmerken, zoals verschillen in geslacht, opleiding, SES of urbanisatie.

66
Q

Hiërarchische classificatie equivalentie

A
  1. constructuele equivalentie
  2. equivalentie van meeteenheden
  3. volledige score-equivalentie
67
Q

Constructuele equivalentie

A

Er is geen constructieve bias aanwezig. We meten hetzelfde in verschillende culturen

68
Q

Equivalentie van meeteenheden

A

Met conversie kunnen we gelijkwaardige scores verkrijgen (vergelijkbaar met omrekenen van miles naar km)

69
Q

Volledige score-equivalentie

A

Geen vertekening aanwezig. Dit is het doel, maar het is niet altijd haalbaar

70
Q

Bias kan op verschillende manieren geminimaliseerd worden:

A

Ontwerp: “Hoe kan ik mijn studie cultureel geschikt maken?” Keuze van instrument is belangrijk

Implementatie: “hoe kan ik mijn studie op een cultureel geschikte manier uitvoeren?” waarbij pilotstudies, standaardprotocollen en duidelijke instructies belangrijk zijn.

Analyse: “gedragen mijn items zich anders?”, waarvoor exploratieve/bevestigende factoranalyse en differentiële itemfunctioneringsanalyse kunnen worden gebruikt

71
Q

2 soorten onderzoek:

A

Kwalitatief: in natuurlijke omgeving. Veel ruimte voor bias

Kwantitatief: gebruik onafhankelijke- en afhankelijke variabelen. Quasi-experimenten. Moeilijk om variabelen te controleren en post-hoc culturele interpretaties zijn erg vatbaar voor bias

72
Q

Gemengde methoden

A

Zowel kwalitatieve als kwantitatieve. Kwalitatieve helpen om informatie te verzamelen over een cultuur waar we voor het eerst mee te maken hebben, om theoretische modellen te bouwen en om hypotheses te generen.
Kwantitatieve zijn nuttig om hypotheses te testen