Week 2 Culturele overdracht Flashcards

1
Q

Enculturatie

A

Alles wat je zonde instructie leert, maar door de mogelijkheden en kansen in je omgeving, het leren en overnemen van manieren van je eigen cultuur.
Dit proces is impliciet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Socialisatie

A

Systematische vorming van een individu door leren, het aanleren en internaliseren van regels en gedragspatronen onder invloed van een cultuur.
Expliciet en actief proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ecologische systeemtheorie Bronfenbrenner 1979

A

Microsysteem: directe omgeving (familie, school, vrienden)
Mesosysteem: de verbindingen tussen de microsystemen (relatie tussen familie en vrienden)
Exosysteem: indirecte omgevingen (werkplek ouders, massamedia, lokale politiek)
Macrosysteem: houdingen en ideologieën van de cultuur, religie, samenleving (culturele waarden, wetten)
Chronosysteem: invloed van tijd en geschiedenis op andere systemen (verhuizing, historische gebeurtenissen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ontwikkelingsniches (Harkness & Super 2021)

A

Enculturatie begrijpen. Probeert uit te leggen hoe de macrosystemen de microsystemen van een kind beïnvloeden, 3 delen:
- Fysieke en sociale omgeving
- Opvoedings- en verzorgingsgewoonten
- Psychologie van verzorgers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Familiestructuur (Whiting & Whitinh 1975)

A

Onderzochten 6 verschillende culturen op hun opvoedingsstijlen van ouders en gedrag van hun kinderen
Twee gezinsstructuren:
- Nucleaire
- Extended

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Nucleaire gezinsstructuur

A

Twee ouders, één kind en eventueel broers en zussen. Emotionele afstand tot kerngezinsleden is hetzelfde (vaak hecht), en geografische afstand tot grootouders.
Westers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Extended gezinsstructuur

A

Omvat grootouders en ooms/tantes. Woont vaak samen en andere familieleden hebben grotere rol in opvoeding kinderen.
Niet-westers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Parental ethnotheories

A

Bepaalde doelen en ideeën over hoe een kind moet worden opgevoed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ideeën

A

Gevormd door waarden, doelen en verwachtingen die ouders hebben over opvoeding en ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Feitelijke opvoeding

A

Gevormd door gedragingen en opvoedingsstijlen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vier opvoedingsstijlen Baumrind

A
  • Authoritarian
  • Permissive
  • Authoritative
  • Neglectful
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Authoritarian

A

Veel controle en weinig responsiviteit. Gekenmerkt door gehoorzaamheid en respect voor autoriteit en is gericht op volwassenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Permissive

A

Weinig controle en veel respons. Gekenmerkt door warmte, koestering en gebrek aan controle, is kindgericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Authoritative

A

Veel controle, veel respons. Gekenmerkt door vertrouwen, acceptatie en structuur
Kindgericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Neglecting

A

Weinig controle en weinig respons. Gekenmerkt door gebrek aan steun, aanmoediging en betrokkenheid.
Kindgericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Opvoedingsstijlen Kaukasische culturen

A

Autoritatief geassocieerd met hoge cijfers
Autoritair en tolerante stijlen met lage cijfers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Opvoedingsstijl Aziatische culturen

A

Bewijs gemengd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Opvoedingsstijlen collectivistische/individualistische cultuur

A

Autoritair mogelijk geassocieerd met positieve ouderlijke kenmerken, terwijl het in individualistische culturen geassocieerd is met negatieve ouderlijke kenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Domein specifieke benadering (Grusec & Davidov 2010)

A

Ouders reageren verschillend afhankelijk van kind, situatie en context.
Domeinen zijn:
Bescherming
Controle
Wederkerigheid
Begeleid leren
Groepsparticipatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Moderniseringstheorie (Inglehart & Baker 2000)

A

Stelt dat menselijke sociale ontwikkeling uiteindelijk zal convergeren naar Westerse patronen. Met ontwikkeling van niet naar wel geïndustrialiseerde en van rurale naar stedelijke samenlevingen zullen onderlinge afhankelijke relaties verzwakken en zal SES ontwikkeling toenemen, leidt tot meer individualisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Value of Children (VOC) (Kagitcibasi 1982, 2002)

A

Kijken naar de waarden van kinderen en motivaties om kinderen te nemen wanneer een land van interdependent naar onafhankelijk verschuift.
- Ruraal: kind economische waarde
- Verstedelijkt: Kind psychologische waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Autonomous related self

A

Als een cultuur ruraal naar verstedelijk gaat (meer onafhankelijk werd), nam de economische afhankelijkheid ook af, maar de psychologische waarde bleef gelijk, waardoor de familie niet naar nucleair veranderde. Materiele onafhankelijkheid is niet incompatibel met emotionele afhankelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

familiemodel of Interdependence

A

Uitgebreid gezin waarin mensen zowel economisch als psychologisch van elkaar afhankelijk zijn. Veel voorkomen in agrarische plattelandsgemeenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

familiemodel of Independence

A

Kinderen hebben een lage economische waarde en hoge psychologische waarde, waar geen psychologische afhankelijkheid is. Typisch voor westerse kerngezinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Familiemodel of psychological interdependence

A

urban/ ontwikkelde contexten met collectivistische inslag. Minder economische afhankelijkheid, maar wel psychologisch afhankelijkheid. Typisch voor stedelijke contexten in collectivistische omgevingen (Istanboel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Kagiticibasi verfijnde model over het zelf

A

Interafhankelijke zelf = heteronoom + verwant
Zelfstandig = autonoom + afgescheiden
Autonoom zelf = neemt eigen beslissingen maar staat emotioneel dicht bij andere mensen. (stedelijke context - collectivistisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Prototypische eco-sociale context (Keller 2007)

A

Independent= weerspiegels stedelijke middenklasse in geïndustrialiseerde samenlevingen (WEIRD), nadruk op eigen doelen en uniciteit.
Interdependent = landelijke gebieden met weinig inkomen/onderwijs, handhaven van sociale harmonie, respect voor ouderen en gehoorzaamheid is belangrijk
Autonomous: mix tussen bovenstaande

28
Q

Gedrag moeders in verschillende culturen (Keller 2007)

A

Independent: face to face contact en objectstimulatie; minder lichaamscontact. Moeder-kind dyade. Baby wordt gezien als gelijke met eigen wil en voorkeuren. Zowel kind als moeder tijd alleen nodig (Duitsland)

Interdependent: lichamelijk contact; minder face to face en objectstimulatie. Hecht sociaal netwerk, geen exclusieve moeder-kind dyade. Kind wordt gezien is leerling. Huid-op-huid contact voor geluk kind (Kameroen)

Autonomous-related: exclusief moeder-kind dyade binnen hecht sociaal netwerk. Typisch voor stedelijke, hoogopgeleide contexten. (Costa Rica, Istanboel)

29
Q

Co-sleeping

A

Westers: kind slaapt na 10-12 weken apart.
Interafhankelijk: veel langer, opbouw relatie kind

30
Q

Mead 1978: 3 soorten culturen (m.b.t. enculturatie leeftijdsgenoten)

A

Post-figuratief
Co-figuratief
Pre-figuratief

31
Q

Post-figuratief + voorbeeld

A

Culturele verandering verloopt langzaam. Er is een lage invloed van leeftijdsgenoten en socialisatie vindt voornamelijk plaats doordat ouderen kennis op kinderen overbrengen

vb. In Amish gemeenschappen in VS leren kinderen vooral van ouders en grootouders, leeftijdsgenoten hebben relatief weinig invloed

32
Q

Co-foguratief + voorbeeld

A

Culturele verandering vindt sneller plaats. Zowel volwassenen als leeftijdsgenoten hebben invloed in socialisatieproces.

vb. Stedelijke samenlevingen zoals Zuid-Korea en Brazilië, leren jongeren van zowel traditionele waarden van ouders als moderne normen van vrienden, zoals sociale media gebruik

33
Q

Pre-figuratief + voorbeeld

A

Culturele verandering vindt zo snel plaats dat volwassenen misschien moeten leren van jongere mensen. Grote invloed van leeftijdsgenoten

vb. In stad als Tokyo leren kinderen sneller omgaan met nieuwe technologieën dan hun ouders, waardoor ouders van hun kinderen leren

34
Q

Temperament

A

Relatief stabiele stijl van omgaan met de wereld die vanaf geboorte bestaat:
-Makkelijk: regelmatig, flexibel, licht intens, ontvankelijk
-Moeilijk: intens, onregelmatig, teruggetrokken, negatieve stemming
-Slow warmup: tijd nodig om overgang te maken in activiteiten en ervaringen

35
Q

Goodness of fit

A

Mate waarin temperament van kind overeenkomt met verwachtingen en waarden van ouders

36
Q

Specifieke temperament dimensies

A

-Activiteitsniveau
-Lachen en glimlachen
-Angst
-Leed aan beperkingen
-Kalmeerbaarheid
-Oriëntatieduur

37
Q

Hechtheidstheorie - biases/vooroordelen

A

Gehechtheid wordt vaak toegeschreven aan gevoeligheid van ouder. Dit kan verschillende betekenissen hebben in verschillende culturen.
Daarnaast wordt de strange situation test gebruikt, maar in verschillende culturen is het contact met moeder anders, valt dit dan te wijten aan gevoeligheid?

38
Q

Piagets cognitieve ontwikkeling - biases/vooroordelen

A

Er zijn culturele verschillen in leeftijd waarop kinderen bepaalde stadia bereiken. Dit zegt niet noodzakelijk iets over de cognitieve ontwikkeling van kinderen.

39
Q

Vygotsky’s socioculturele theorie van cognitieve ontwikkeling - biases/vooroordelen

A

cognitieve ontwikkeling niet te onderscheiden van cultuur. Scaffolding en de zone van proximale ontwikkeling staan centraal in deze theorie. De zone van proximale ontwikkeling is een zone waarin kinderen nog niet in staat zijn om een taak zelfstandig uit te voeren, maar met enige hulp van anderen zijn ze hier wel toe in staat. De hulp van anderen wordt scaffolding genoemd, waarbij kinderen worden gestimuleerd om op een hoger niveau te denken.

40
Q

Onderscheid 3 regels van jonge kinderen

A

Moreel: voor iedereen
Conventioneel: gelden voor bepaalde groepen en kunnen veranderen
Persoonlijke regels: gelden voor individuen en kunnen veranderen

41
Q

Morele redeneervaardigheden (Kohlberg)

A

Preconventioneel: regels volgen om straf te voorkomen en beloning te krijgen

Co-conventioneel: naleving van regels o.b.v. goedkeuring van anderen en regels van samenleving

Postconventioneel: moreel redeneren gebaseerd op individuele principes en geweten

42
Q

Morele redeneervaardigheden - verband culturen

A

Eerste twee fasen zijn universeel. Derde is gerelateerd aan Westerse overtuiging dat moreel redeneren het hoogste niveau is op individueel niveau

43
Q

Drieledige ethische benadering van moraliteit (Jensen 2011)

A

Beschrijft morele ontwikkeling voor breder scala aan culturen
Ethiek van autonomie: nadruk individuele rechten en rechtvaardigheid

Ethiek van gemeenschap: nadruk op interpersoonlijke relaties en gemeenschap

Ethiek van goddelijkheid: nadruk op centrale rol van religieuze overtuigingen en spiritualiteit

44
Q

Acculturatie

A

Fenomeen dat optreedt wanneer groepen individuen met verschillende culturen langdurig met elkaar in contact komen, wat resulteert in een verandering van de oorspronkelijke culturele patronen in een of beide groepen.

45
Q

Acculturatie - individueel niveau

A

Verwijst naar de veranderingen die een individu ervaart na contact met een of meer culturen en/of deelname aan het proces van culturele verandering in zijn culturele groep.

46
Q

Verschillende soorten acculturerende groepen

A
  • Etnocultural groups: sedentair, vrijwillig (Welsh, Engelsen, leren in het VK hebben vrijwillig contact met elkaar)
  • Indigenous people: sedentair, niet vrijwillig (Inheemse Amerikanen kwamen onvrijwillig in contact met westerse kolonisatoren)
  • Immigrants: permanente migranten, vrijwillig (Duitse man die in NL woont en werkt)
  • Refugees (vluchtelingen): permanent, niet vrijwillig (mensen die asiel kregen)
  • Sojourners: tijdelijk, vrijwillig (internationale studenten)
  • Asylum seekers (asielzoekers): tijdelijk, niet vrijwillig
47
Q

Acculturatieomgeving

A

Situatie waarin je te maken hebt met twee culturen, wanneer iemand zich hierin bevindt heeft hij twee opties:
1. Culturele maintenance: kenmerken eigen cultuur behouden
2. Culturele adoptie: overnemen kenmerken van cultuur van vestiging

48
Q

Eendimensionale conceptualisering Gordon 1964

A

Liep van cultural maintenance tot cultural adoptation

49
Q

Tweedimensionale conceptualisering Berry 1990
4 acculturatieoriëntaties

A

Integration: veel maintenance, veel adoptation - behorend tot beide culturele groepen

Separation: veel maintenance, weinig adoptation - erfgoedcultuur behouden zonder gastcultuur over te nemen

Assimilation: weinig maintenance, veel adoptation - werpt erfgoedcultuur af en neemt gastcultuur over

Marginalization: weinig maintenance, weinig adoptation - meest disfunctionele oriëntatie en vaak geen bewuste keuze

50
Q

Interactive Acculturation Model (Bourhis et al 1997)

A

Kijkt naar de attitudes van majority in cultuur. 2 aspecten staan centraal:
1. of mensen geloven dat het aanvaardbaar is dat immigranten hun thuiscultuur behouden
2. of mensen geloven dat het aanvaardbaar is dat immigranten hun nieuwe cultuur overnemen

Integration: ja op 1 en 2
Assimilation: nee tegen , ja op 2
Segregration: ja op 1, nee 2
Exclusion/individualism: nee en 2

51
Q

Fusiemodel (LaFrombroise)

A

Stelt dat wanneer twee culturen nauw met elkaar in contact komen, er een nieuwe, derde cultuur ontstaat die elementen van beide bevat

52
Q

Acculturatie wordt vaak gezien als domein specifiek

A

Keuze voor behoud of aanpassing kan afhankelijk zijn van de situatie. Het kan zijn dat je op werk de gastcultuur overneemt, maar thuis je eigen cultuur behoudt.
Deze kennis -> acculturation framework

53
Q

Acculturation framework (Arends-Toth & Van de vijver 2006)

A
  1. Je kunt bepaalde acculturation conditions hebben (voorwaarden)
  2. Deze beïnvloeden hoe je je gedraagt en welke acculturation orientation je toepast (maintenance/adoptation)
  3. Dit beïnvloedt op zijn beurt de acculturation outcomes
54
Q

Acculturation conditions

A
  • Kenmerken van ontvangende samenleving
  • Kenmerken van samenleving van herkomst
  • Kenmerken van immigrantengroep
  • Persoonlijke kenmerken (familie)
55
Q

Acculturation Outcomes

A
  • Psychologisch welzijn
  • Sociaal-culturele competentie in mainstream cultuur
  • Sociaal-culturele competentie in etnische cultuur
56
Q

One state methode

A

Hierbij wordt gevraagd om te kiezen welke van de aangeboden statements het beste bij jou past. Limitaties zijn echter dat er lastig een middelpunt gekozen kan worden, omdat je kwantitatief niks weet.

57
Q

Two statement methode

A

Hier krijg je twee statements die je moet scoren op een schaal, bijvoorbeeld 1 tot 5. Hierdoor kan je werken met gemiddelde, mediaan en modus. Echter, hierdoor kan je mogelijk inzicht in de data verliezen.

58
Q

Four statement methode

A

Hier krijg je vier statements die je moet scoren op een schaal. Deze statements zijn 2 statements in 1. Bijvoorbeeld ‘Ik vind Nederlandse vrienden belangrijk EN ik vind Buitenlandse vrienden belangrijk.’ Hier is er ook sprake van limitaties. Namelijk dat het goede cognitieve en mentale staat vereist om de vragen te beantwoorden. Ook de interpretatie van participanten kan verschillen, wederom om het twee vragen in een zijn.

59
Q

Vignette methode

A

Hier wordt een beschrijving gegeven van een persoon die zich moet aanpassen aan een nieuwe cultuur. Hier wordt gevraagd in hoeverre je het eens bent met alles wat die persoon heeft gedaan. Echter, deze vele aspecten maken de vraag soms lastig wat wederom cognitieve en mentale capaciteiten vereist. Het is daardoor niet altijd duidelijk op welk deel van de vraag de participanten antwoord op geven.

60
Q

Acculturation gap

A

Neemt toe als de communicatie tussen vader en kind slecht is, en neemt af als dit beter is.

61
Q

Beleid en acculturatie: 3 dimensies

A

Multiculturalisme: erkennen en waarderen van het onderdeel zijn van een groep en zijn diversiteit

Colorblindness: minimaliseren van verschillen, benadrukken van individuen en gelijke behandeling

Assimilationisme: minderheidsgroep past zich aan, aan de menigte

62
Q

Schoolprestaties en toebehoren bij de 3 dimensies

A

Algemeen scoort de menigte hoger op beide school prestatie als toebehoren t.o.v. de minderheidsgroep

De “gap” van toebehoren werd verminderd met het beleid op multiculturaliteit en ook bij assimilationisme

De “gap” van prestatie werd verminderd met het beleid van colorblindness

Wanneer minderheidsgroepen het gevoel hadden meer gelijk behandeld te worden voelde ze zich meer betrokken en gemotiveerd en presteerde zij beter

63
Q

Compartmentalized Identity

A

Waarbij beide identiteiten elkaar niet in de weg zitten, zoals Turken die wonen in Rotterdam. Uit onderzoek blijkt dat dit ligt aan de hoeveelheid ervaren discriminatie. Er is dus geen bestaand conflict maar dit wordt gecreëerd uit sociaal-politieke context.

64
Q

Tridimensional acculturation

A

Hiermee wordt bedoeld dat toebehoren meer betrekt dan alleen je eigen cultuur en die van degene waar je bij wilt horen. Er is sprake van een derde partij.

Ook van de Vijver et al., (2019) hebben dit ondervonden bij studenten die studeren in het buitenland. Zij zoeken buiten mensen van hun eigen cultuur ook studenten die in dezelfde situatie zitten. Bepaalde condities in jouw situatie wijzen jouw op een oriëntatie die jou naar je uitkomst brengen. De oriëntatie kan dan zijn jouw eigen cultuur, de nieuwe cultuur, of in het geval van de studenten, de medestudenten in dezelfde situatie.

65
Q

Remote acculturation

A

Acculturatie zonder een migrant te zijn.

vb. Media of toerisme. Denk aan junkfood advertenties die je vaak in Amerika zou zien. Als dit gedaan wordt bij Jamaicaanse adolescenten, dan neemt de Jamaicaanse oriëntatie af, en de Amerikaanse neemt toe

66
Q

Return migration

A

Return of failure: door sociale/politieke factoren niet aan kunnen passen. Terug aanpassen gaat makkelijk
Return of conservatism: met doel om terug te keren, vaak voor werk en houden zich vaak aan culturele voorschriften van eigen land
Return of retirement
Return of innovation: bij terugkomst van plan veranderingen aan te brengen door wat ze geleerd hebben aan kennis of waarden

67
Q

Reacculturation

A

Vaak verwachten ze bij terugkomst een gevoel van nostalgie wat echter verkeerd kan uitpakken, omdat dat land door de jaren heen flink is veranderd. Bij terugkomst kan er wederom een proces van acculturatie ontstaan, zeker bij tweede generatie immigranten. Die worden vaak niet meer geaccepteerd door de mono culturele mensen die daar nog wonen. In Turkije wordt hier de naam Almanci aan gegeven.