Week 4 Cultuur en cognitie Flashcards

1
Q

Cognitie + basisprocessen

A

Alle mentale processen die worden gebruikt om zintuiglijke informatie om te zetten in kennis. Drie basisprocessen:
Attention: informatie verkrijgen door onze zintuigen
Perception: hoe we de wereld om ons heen zien
Thinking: complex mentaal proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verklaringen optische illusies

A

Carpenterd world: mensen in geïndustrialiseerd en geürbaniseerde gemeenschappen zijn gewend aan het zien van rechthoekige vormen. Onbewust verwachten zij rechte hoeken te observeren.

Front-horizontal foreshortening: interpreteren van verticale lijnen als horizontale lijnen. Verticale lijnen die dichter aansluiten creëren illusie van afstand.

Symboliseren van drie dimensies in twee: Westerse culturen kijken meer naar papier, plaatjes en platte schermen oftewel 2D vormen, waardoor ze mogelijk gewend zijn om dergelijke plaatjes als muller-lyer illusie te herkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Attention onderscheid

A

Analytic cognitie: vooral westers, gericht op afzonderlijke objecten, is logisch en richt zich op oorzaak-gevolgrelaties. Contextonafhankelijk en deterministisch

Holistic: vooral oosters, richt zich op omgeving en onderlinge afhankelijkheid van elementen. Biedt meerdere verklaringen voor gebeurtenissen, is contextafhankelijk en legt nadruk op relatie tussen object en omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Veranderingsblindheid - verschil Japan/USA

A

Amerikanen waren meer geneigd om op te merken wanneer een object in focus werd verwijderd dan wanneer een omgevingsobject werd verwijderd. Japanners andersom.
Verschillen in focus in aandacht, waarbij USA meer richt op de informatie in het brandpunt en Japanners meer op omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fundamental attribution error

A

Houdt in dat westerlingen de neiging hebben om het gedrag van anderen te verklaren door interne factoren (dispositionele attributies), zoals persoonlijkheid. Daarentegen verklaren ze hun eigen gedrag vaker door externe factoren (situationele), zoals omstandigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Self-serving bias

A

Succes wordt toegeschreven aan interne factoren en falen aan externe factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hollistische cognitie - attributies

A

Nadruk ligt vaker op externe factoren bij het verklaren van gedrag, zoals sociale rollen en verplichtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Positive logic determinism

A

Dingen worden als goed of slecht gezien en er is één juist oplossing.
Westers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Naive dialectical

A

Waarbij tegenstellingen worden geaccepteerd en beide kanten als deels juist kunnen worden gezien
Oosters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Social orientation hypothesis (Varnum, Grossman, Kitayama, Nisbett)

A

Verschillende sociale oriëntaties hebben invloed op hoe we de wereld zien en over de wereld denken. In onafhankelijke culturen is er een neiging om te focussen op een enkel aspect (analytic) en in onderling afhankelijke culturen is er een focus op de context en relaties (holistic)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom de social orientation hypothesis een overgeneralisatie is:

A
  • Culturele verschillen in cognitie kunnen gevolg zijn van situationele- of experimentele factoren
  • Attributievertekeningen blijven meer universeel dan gedacht, het ligt aan beschikbare informatie
  • Er werd verwacht dat analytic- interne locus en holistic- externe locus, maar dit is niet gevonden
  • Sommige delen van ons geheugen zijn meer universeel dan gedacht
  • Effecten van opleiding worden niet in acht genomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Conclusie culturele verschillen oost en west

A

Kunnen niet makkelijk verklaard worden aan de hand van hun culturele systemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Intelligentie

A

Is wat een IQ-test meet, namelijk kennis, het vermogen om problemen op te lossen en vaardigheden om kennis toe te passen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Intelligentie - groepsverschillen, verklaringen

A

In de VS scoren Aziatische Amerikanen bijvoorbeeld hoger op intelligentie dan Europese Amerikanen
- Nature: aangeboren, genetisch
- Opvoeding (nurture): omgevingsverschillen
- Methodologie: betrouwbaarheid en validiteit van de metingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Onderzoek intelligentie Afrika (Lynn & Verhanen)

A

Ze claimde dat het gemiddelde IQ in Afrika 70 is, en dat mannen slimmer zijn dan vrouwen.
Verschillende vragen:
1. Is dit racistisch?
2. Is dit goede wetenschap?
3. Wat is de rede voor het gevonden groepsverschil?
4. Wat betekent intelligentie op cross-cultureel gebied?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Is dit racistisch?
A

Lynn is dit zeker. Dit betekent alleen niet dat zijn onderzoek dit ook is, hiervoor moet naar wetenschappelijke argumenten worden gekeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. Is dit goede wetenschap?
A

Nee, het gebruik van westerse instrumenten en deze toepassen in Afrika vertaalt niet juist en heeft niet dezelfde betekenis.

Ondanks de tests zoals Cattell Culture Fair Intelligence Test, bleken 27 van 46 items nog steeds cultureel vertekend. Hierdoor zijn verschillen vaak moeilijk te verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de rede voor het gevonden groepsverschil?

A

Nature: The Bell Curve stelt dat IQ vooral erfelijk is. Hierdoor zijn culturele verschillen te verklaren door genetica. Maar etniciteit en ras zijn sociale constructen, dus kunnen niet corresponderen aan genetische variatie.

Nurture: Het Flynn effect laat zien dat IQ scores stijgen over de jaren en over generaties. Dit laat toont aan dat het niet genetisch kan zijn.
Daarnaast laat Stereotype threat zien dat wanneer er een wijd bekend stereotype bestaat over een groep, dit een dreiging vormt waardoor ze zich anders gaan gedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
  1. Wat betekent intelligentie op cross-cultureel gebied?
A

Psychometrische benadering, Spearman: intelligentie wordt gezien als een enkelvoudige algemene factor. Deze vormt de basis voor verschillende mentale vaardigheden. Uni dimensional benadering van intelligentie -> één onderliggende factor

Multidimensionale modellen, Sternberg: intelligentie bestaat uit verschillende onafhankelijke dimensies. 3 vormen: analytic, creativity, practical intelligence.
Intelligentie wordt cross-cultureel begrepen als vaardigheden en capaciteiten om effectief culturele doelen te behalen, zoals onderhouden gezien, wat zowel emotionele als cognitieve vaardigheden vereist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Emoties

A

voorbijgaande neurofysiologische reacties op gebeurtenissen die gevolgen hebben voor ons welzijn en een onmiddellijke gedragsreactie vereisen. Ze omvatten gevoelens, fysiologische reacties, expressief gedrag, gedragsintenties en cognitieve veranderingen

21
Q

Basic emotions

A

Universele emoties, die worden getriggerd door biologisch systeem

22
Q

Self-conscious emotions

A

Betrokken bij zelfreflectie, zoals schaamte, schuld en trots

23
Q

A model of Emotion Elicitation

A

Emoties worden algemeen hetzelfde opgewekt.
Het begint bij een trigger waardoor wij onze omgeving gaan scannen. Als wij iets waarnemen moeten we eerst bepalen wat dat voor ons betekent waarna wij emotie ervaren wat zich uit in gedrag

24
Q

Paul Ekman - basisemoties

A

Ontdekte dat zes emoties een hoge herkenningsgraad hadden, dus noemde hij ze de zes basisemoties
woede, angst, walging, verbazing, vreugde en verdriet.
Basisemoties waren hetzelfde voor de stammen als voor westerlingen, wat aantoonde dat het aangeboren en dus universele emoties zijn

25
Q

Meer universaliteit op basis van de basis emoties:

A
  • Antecedents
  • Appraisal
  • Physiology
  • Subjective experience
  • Recognition
  • Universality in coherence among emotion response systems
26
Q

Antecedents

A

Iedereen reageert gelijkwaardig op dezelfde stimuli

27
Q

Physiology

A

Bij bepaalde emoties worden corresponderende neurale paden gevonden

28
Q

Subjective experiences

A

In elke cultuur is de emotionele ervaring hetzelfde

29
Q

Recognition

A

Het herkennen van dezelfde emoties is in veel culturen hetzelfde

30
Q

Universality in coherence among emotion response systems

A

De onderdelen van emotionele expressie - gezicht, stem en fysiologische reactie - zijn voor iedereen aanwezig

31
Q

Appraisal

A

Iedereen reageerde hetzelfde; boos bij obstructie van doel; angst bij bedreiging van gezondheid; walging bij besmetting etc.

32
Q

Twee maniren waarop cultuur basisemoties reguleert:

A
  • Front-end calibration
  • Back-end calibration
33
Q

Front-end calibration

A

Cultuur regelt waar mensen in eerste plaats emotioneel van worden. Dit betekent dat een en dezelfde gebeurtenis verschillende emoties kan oproepen afhankelijk van de cultuur.

34
Q

Back-end calibrations

A

Cultuur regelt emotionele uitingen en gedragingen nadat emoties zijn uitgelokt. Er zijn culturele normen die culturele displayregels worden genoemd en die regelen hoe individuen uit verschillende culturen hun emoties uiten in situaties

35
Q

Manieren waarop culturele normen het tonen van emoties kunnen beïnvloeden:

A
  • deamplification
  • amplification
  • neutralization
  • qualification
  • masking
  • simulation
36
Q

Deamplification

A

Verzwakking, ik ervaar emoties en druk het minder uit

37
Q

Amplification

A

Versterking, ik ervaar emotie en druk het versterkt uit

38
Q

Neutralization

A

Ik ervaar emotie en druk het niet uit

39
Q

Qualification

A

Ik ervaar emotie en koppel er een ander emotielabel aan

40
Q

Masking

A

ik ervaar een emotie en toon een andere

41
Q

Stimulation

A

Ik ervaar geen emotie, maar druk er wel een uit

42
Q

Friesen 1972

A

Displayrules spelen een belangrijke rol in hoe dezelfde universele emoties worden uitgedrukt in verschillende situaties

Japan/Amerikanen kijken naar openhartoperatie. Wanneer experimentator erbij kwam, probeerde ze walging te onderdrukken, maar de Amerikanen deden dit minder lang

43
Q

Mutsumoto 1991

A

Individualistische culturen zijn hoger in hun expressie, vooral bij positieve emoties.

Vragen hoe gepast het is om emotie in verschillende contexten te uiten.

44
Q

Matsumoto, Kasei & Kooken 1999

A

Amerikanen overdrijven de expressie bij de ervaring
Japanners stellen de expressie en de ervaring gelijk

45
Q

Cultural construction of Emotional Experience

A

Socially engaging emotions: gebaseerd op onderlinge afhankelijkheid en de relatie met anderen zoals vriendelijkheid, respect, sympathie etc (collec)

Socially disengaging emotions: gebaseerd op onafhankelijkheid en autonomie zoals trots, eigenwaarde en frustratie (indv)

46
Q

Emotional complexity

A

Wanneer positieve en negatieve emoties naast elkaar bestaan.
Gelinkt aan dialistic thinking, namelijk als je tegenovergestelde gedachte kan accepteren kan dat ook voor emoties

47
Q

Categorieën van emoties:

A

Cultuur-specifiek: emotie die alleen kan worden beschreven binnen bepaalde cultuur met specifiek woord. Denk aan ‘gezellig’.

Hypercognition: identificeren van verschillende variaties in emoties en hier woorden aan toekennen

Hypocognition: minder variaties in herkennen van emoties

48
Q

Ideal/ realistic affect

A

De herkenning van bepaalde emoties door culturen sluit andere culturen niet uit van ervaring ervan. Het geeft alleen aan dat het in de ene cultuur belangrijker is dan in de ander.
Ideal: wat volgens de cultuur het liefst wordt ervaren
Realistic: wat iedereen daadwerkelijk ervaart