Week 6 Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van een miskraam?

A

Als zwangerschap (ongewenst) eindigt voor 16de week (Nederland)
-> < 24e week (internationaal)
Spontane miskraam: het zwangerschapsproduct is spontaan uitgedreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de meest voorkomende obstetrische complicatie?

A

Miskraam: 10-15% van zwangerschappen leidt tot geboorte kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn mogelijke complicaties ven een miskraam?

A
  • Ernstig bloedverlies (shock)
  • Sepsis
  • Psychologische problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de DD bij zwangerschap, bloedverlies en buikpijn?

A

Zwangerschap:
- Lokalisatie intra-uterien: vitaal vs niet-vitaal, niet-specifiek vaginaal bloedverlies (innestelingsbloeding?) vs miskraam
- Lokalisatie extra-uterien: vitaal vs niet-vitaal, EUG
Gynaecologische oorzaken:
- Cervix afwijkingen, infecties- chlamydia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat voor diagnostiek wordt gedaan bij zwangerschap + buikpijn en bloedverlies?

A

 Vitale kenmerken: hartfrequentie, bloeddruk
 Onderzoek: vaginaal toucher, speculum
 Echoscopie
 Laboratorium: Hb, Ht, bloedgroep Rhesus, (hCG: urine/serum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de uitslagen van diagnostiek bij een intacte/ vitale zwangerschap?

A

 Vaginaal toucher: gesloten stugge portio
 Niet pijnlijk tenzij andere oorzaak
 Echo: intra-uterien: embryo met crown-rump length (CRL) conform ? weken
 Hartactie + (Kloppend hartje)
 hCG serum is niet nodig (detectie zwangerschap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de uitslagen van diagnostiek bij een miskraam?

A

 Vaginaal toucher: portio kan week aanvoelen en voor ≥1 vinger geopend zijn
 Echo: intra-uterien: vruchtzak met/zonder kleine embryonale pool, geen hartactie
 hCG serum: niet bepalen: kan te laag voor 8 weken (afhankelijk van activiteit trofoblast)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de vuistregel voor echoscopie bij een miskraam?

A

Vuistregel: in een vruchtzak met grootste diameter van ≥25 mm moet een embryo ≥7mm met hartactie aanwezig zijn
Niet vitale zwangerschap: lege vruchtzak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat moet je doen bij twijfel of er een miskraam is?

A

Herhaal echo na 1 week en soms na nog 1 week

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de uitslagen van diagnostiek bij een EUG?

A

 Vaginaal toucher: stugge gesloten portio, adnex (li/re) pijnlijk – voorzichtig: gevaar bloeding!
 Echo: Geen vruchtzak in utero, ‘Adnexal mass’ bij ovarium, +/- vrij vocht in Cavum Douglasi
 hCG serum > 2000 IU/l

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer moet je een hCG prikken bij verdenking op miskraam?

A

Bij bloedverlies en pijn maar niks in baarmoederholte→ hCG bepalen, <1500 mogelijk dat niks wordt gezien op de echo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het beleid bij een miskraam?

A

 Expectatief
 Curettage
 Medicamenteus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van een expectatief beleid bij een miskraam?

A

Nadelen:
 Kan lang duren, onzekerheid
 Veel pijn/bloedverlies
 Kans op incomplete miskraam
 Kans op infectie
Voordelen:
 Meest natuurlijk
 Geen operatieve complicaties (tenzij..)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van een medicamenteus beleid bij een miskraam?

A

Nadelen:
 Meer kans op incomplete miskraam
 Mogelijk meer kans op infectie
 Langer durend bloedverlies
Voordelen:
 Niet invasief
 Patiënte heeft het ‘in eigen hand’
 Lijkt ‘natuurlijk’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van een curettage bij een miskraam?

A

Nadelen:
 Invasief
 Kans op perforatie uterus
 Kans op cervix laceratie
 Kans op syndroom van Asherman
Voordelen:
 Geplande ingreep
 Minder kans op incomplete miskraam
 Minder kans op ernstig bloedverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn mogelijke complicaties na een curettage?

A

 Cervixlaceratie (cervixinsufficientie)
 Uterusperforatie
 Syndroom van Asherman
 Anaesthesie complicaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het syndroom van Asherman?

A

 Intra-uteriene adhesies tgv trauma/ lokale infectie
 Menstruatiestoornissen (a-/hypomenorroe en dysmenorroe)
 Infertiliteit, herhaalde miskramen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke cardiovasculaire veranderingen treden op tijdens de zwangerschap?

A

Vrouw krijgt veel meer bloedvolume, vasculaire weerstand gaat dalen, BD daalt een beetje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is hypertensie?

A

 BP = CO X SVR
 Korotkoff 1 en 5 // gevalideerde automatische meter
 Systolisch >= 140 mmHg
 Diastolisch >= 90 mmHg
 Pre-existent
 Ontstaan tijdens de zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke soorten hypertensie in zwangerschap zijn er?

A

 Chronische hypertensie (voor de zwangerschap of in eerste 20 w): essentiële of secundaire hypertensie
 Zwangerschapshypertensie (de novo na 20 w, verdwijnt na 6 weken): zonder proteinurie, of pre-eclampsie: met proteinurie//orgaanfalen//IUGR
 Gesuperponeerde pre-eclampsie: bestaande hypertensie met de novo proteinurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het beleid bij chronische hypertensie en zwangerschapshypertensie?

A

 Zwangerschapscontroles (risico op preeclampsie en IUGR +- 25%)
 Proteinurie controles
 Behandeling bloeddruk
 Inleiding 37- 39 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de tekenen van pre-eclampsie?

A

 Hypertensie
 Proteinurie
-> 300mg/24h
-> EKR > 30
-> Orgaanfalen: nier/lever/neuro/bloed
-> IUGR
-> S-Flt1/PlGF: angiogene factoren geproduceerd door de placenta
 Oedeem (handen, voeten en gelaat)
 Onvoorspelbaar
 Uniek voor zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe ontstaat pre-eclampsie?

A

Aandoening placenta:
1. Gestoorde cardiovasculaire adaptatie (1 trim)
2. Gestoorde trofoblastinvasie (ingroei placenta in spierwand bloedvaten baarmoeder, 1 trim)
3. Intervilleuze hypoxie (2 trim)
4. Oxidatieve stress
5. Endotheeldysfunctie (S-flt1, Plgf)
6. Vaatspasme + lekkage
7. Pre-eclampsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de kenmerken van het ontstaan van pre-eclampsie?

A

 Multifactorieel (vb genetisch, migraine,…)
 Heterogeen (vroeg-laat)
 Wisselwerking cardiovasculair – placenta
 Ziekte van de placenta (malplacentatie) na maladaptatie-> vroege PE (+ IUGR)
 Minder CV reserve (late pre-eclampsie) bij grote placentaire bulk-> late PE (meerling, macrosomie,…)
 Endotheelschade
 Maakt moeder ziek
 Maakt foetus ziek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn risicofactoren voor het ontstaan van pre-eclampsie?

A

Vaker bij eerste zwangerschap, bepaalde cardiovasculaire aandoeningen of al eerder meegemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de incidentie van zwangerschapshypertensie en pre-eclampsie?

A

 Zwangerschapshypertensie 10 %
 Pre-eclampsie 3 %
 HELLP syndroom 0.05 %

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de symptomen van pre-eclampsie?

A

-Persistent/ frequent ernstige hoofdpijn
-Wazig zien en lichtgevoeligheid
-Kortademigheid
-Extreme misselijkheid/ overgeven
-Zwelling in gezicht of extremiteiten
-Snelle gewichtstoename
-Bovenbuikpijn, vooral rechts beneden de ribben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het beloop van pre-eclampsie?

A

 Onvoorspelbaar: kan snel omslaan en zeer ernstig worden
 Kan lang stabiel blijven (klinisch niet zieke patiente)
 Vroeg (1/3) (voor 32 weken) – laat (2/3)
 Wisselende expressie
 Bloedvaten in gans het lichaam: alle orgaansystemen kunnen aangetast worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de cardiovasculaire gevolgen van pre-eclampsie?

A
  • Hypertensieve crisis
  • Oedeem
  • Longoedeem: capillair lek, diastolische cardiale dysfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn de cerebrale gevolgen van pre-eclampsie?

A
  • Hoofdpijn: visusstoornissen, hyperreflexie
  • Eclampsie: tonisch-clonisch insult
  • CVA: ischemisch, haemorrhagisch, systolische HT >160mmHg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de DD bij convulsies tijdens de zwangerschap?

A
  • Eclampsie tot tegendeel bewezen
  • DD: epilepsie, hersentumor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de renale gevolgen van pre-eclampsie?

A
  • Proteinurie
  • Oligurie
  • Cola urine
  • Nierfunctiestoornissen: prerenaal, renaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is HELLP syndroom?

A

Leverschade:
- Hemolyse
- Elevated liverenzymes
- Low platelets
- Epigastrische pijn, bandgevoel
- Leverruptuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn ernstige kenmerken van pre-eclampsie?

A

 RR diastolisch ≥ 110 mm Hg en/of systolisch ≥ 160 mmHg
 Proteinurie > 5 g/24 uur
 Oligurie van minder dan 500 ml in 24 uur
 Cerebrale of visuele stoornissen
 Longoedeem of cyanose
 Pijn in epigastrio of de rechter bovenbuik
 Gestoorde leverfuncties
 Trombocytopenie
 Foetale groeivertraging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wie krijgt preventie voor pre-eclampsie?

A

 PE / IUGR in VG
 HT
 DM
 BMI>30
 APLS
 AMA/AIZ/NZ/nullipariteit/ relatie<6m/eiceldonatie/…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe wordt preventie voor pre-eclampsie gegeven?

A

 ASA
 Calcium
 Life-style: Beweging !!!
 Correctie hemodynamische aanpassing?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe wordt pre-eclampsie behandeld?

A

 Opname
 Behandeling bloeddruk (AHT)
 Preventie eclampsie ( MgSO4)
 Longrijping < 34 weken (Steroiden, duurt 48u)
ENIGE BEHANDELING IS PARTUS
 Expectant management: vroeg premature termijn-> nog een paar dagen winnen voor kind, maternale en foetale conditie, klinische bewaking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe wordt pre-eclampsie medicamenteus behandeld?

A

Antihypertensieve therapie: preventie hypertensieve complicatie + voldoende placentaire perfusie, 120 mmHg > syst < 160 mmHg (mag iets lager), 80 mmHg > diast < 110 mmHg (mag iets lager)
-> Oraal: methylfopa, nifedipine, labetalol, PP enalipril
-> IV: nicardipine, labetalol
Magnesiumsulfaat IV: cerebrale protectie + preventie/ behandeling eclamptisch insult, positief op uitkomst premature foetus (maternale en foetale neuroprotective)
Longrijping < 34 weken
-> Betamethasone (2x12mg) IM, dexamethasone (4x6mg) IM
-> Gefluoreerde steroiden // transplacentaire passage
 Longrijping, bescherming foetale hersenen, darm, infectie,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe wordt eclampsie behandeld?

A

 ABCDE
 MgSO4: preventie nieuwe insulten
 Altijd moeder eerst !!!
 Partus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Bij hoeveel weken wordt een bevalling geinduceerd bij pre-eclampsie?

A

 Na 37 weken: bevalling
 Bij ernstige pre-eclampsie: na 34 weken bevalling
 Expectatief beleid met maternale en foetale monitoring kan bij respectievelijk PE en ernstige PE enkel overwogen worden < 37 en < 34 weken als moeder en kind stabiel zijn in klinische omgeving.
 Bij verslechtering (eclampsie, HELLP, longoedeem, foetale nood) bevallen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de kenmerken van pre-eclampsie tijdens het kraambed?

A

 Meestal treedt snel herstel op na geboorte van placenta
 Soms kan pre-eclampsie zich toch pas voor het eerste postpartum manifesteren of kan postpartum nog even verergering optreden
 Na initiële daling in de eerste dagen postpartum stijgt de bloeddruk vaak nadien weer even
 CAVE tensiecontrole (ACE–inhibitor)
 Regelmatig complicaties
 Voldoende zorg: controle tensie (huisarts, ziekenhuis), aandacht voor symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is de belangrijkste risicofactor voor cardiovasculaire ziekte?

A

(Vroege) pre-eclampsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat voor nazorg wordt gegeven na pre-eclampsie?

A

 FUPEC
 Vrouwen ≥ 45 jaar met pre-eclampsie of zwangerschapshypertensie in de voorgeschiedenis: overweeg screening om de vijf jaar op hoge bloeddruk en DM
 Lifestyle
 Pharmacologisch: tensiecontrole, lipidemetabolisme
 Implicaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke fysiologische veranderingen treden bij de vrouw op bij zwangerschap?

A
  • Oiv oestrogeen vaatverwijding→ compenseren met hogere hartslag en CO
  • Slapper worden vaten kan risico zijn bij pre-existente ziekten van de vaatwand
  • Hemodilutie: lichaam houdt meer vocht vast dan dat er ery’s worden gemaakt, daling Hb
  • Hypercoagulabiliteit status als voorbereiding op partus→ hoger risico op trombose
  • GFR gaat omhoog→ hyperfiltratie, kan nierschade ontstaan bij pre-existente nierproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke hormonen scheidt de placenta uit?

A

 Oestradiol
 Progesteron
 hCG
 Prolactine
 PAPP-A
 Groeihormoon
 Cortisol
 Vasopressine
 PTHrp
 HPL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hoe verandert de behoefte aan schildklierhormoon tijdens de zwangerschap?

A

Meer schildklierhormoon nodig:
- Hoeveelheid thyroxine bindend globuline stijgt→ biologisch niet meer beschikbaar. Totaal T4 stijgt evenredig
- Foetus afhankelijk van maternaal schildklierhormoon
- Meer type 3 deiodase (in placenta)→ breekt schildklierhormoon af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoe wordt er voor meer schildklierhormoon productie gezorgd tijdens de zwangerschap?

A

hCG lijkt moleculair veel op TSH→ bindt aan TSH receptor op schildklier→ meer productie→ vrij T4 stijgt (overcompensatie), mn 1e en begin 2e trimester, dip TSH door negatieve terugkoppeling
Hyperthyreoidie is dus normale fysiologie tijdens de zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hoe worden vrouwen met een hypothyreoidie voorafgaand aan de zwangerschap behandeld?

A

Dosis LT4 moet omhoog omdat schildklier niet voldoende gestimuleerd kan worden door hCG. 25% ophogen, 5-6 weken later steady state, rond 12 weken naar 50% ophogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn de TSH en FT4 waarden bij schildklierafwijkingen?

A

Hypo: TSH te hoog, FT4 te laag
Subhypo: TSH te hoog, FT4 normaal
Hyper: TSH onderdrukt, FT4 te hoog
Subhyper: TSH te laag, FT4 normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Hoe behandel je hypothyreoidie tijdens de zwangerschap?

A

 Subklinische hypothyreoïdie kan je overwegen te behandelen, maar er is weinig goed bewijs voor een positief effect.
 Hypothyreoïdie komt weinig voor (0.3%) maar behandel je altijd (levothyroxine)
 Anders hoger risico op miskraam, preeclampsie, vroeggeboorte en suboptimale hersenontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

In welke periode is de periode afhankelijk van maternale schildklierhormoon?

A
  • Processen hersenontwikkeling starten in 5e week zwangerschap, schildklierhormoon reguleert de ontwikkeling
  • Foetale schildklier kan pas genoeg FT4 maken rond 18-20 weken
  • In die periode afhankelijk van maternale schildklierhormoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat zijn de gevolgen van te hoge of lage maternale schildklierhormoon voor de foetale hersenontwikkeling?

A

Associatie met lager IQ, lager grijze stof massa en lager volume cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Welke schildklier antistoffen zijn er?

A

Thyreoperoxidase antistoffen (TPOAbs)
- Niet functioneel, marker voor hypothyreoïdie, risicofactor postpartum thyreoïditis
- Pathognomisch voor Hashimoto’s thyreoïditis (95% of hypothyroidism)
Thyreoglobuline antistoffen (TgAbs)
- Niet functioneel, aspecifiek
- Alternatieve marker voor Hashimoto, maar ook hoog bij Graves
TSH receptor antistoffen (TRAbs)
- Functionele antistoffen, passeren de placenta, kunnen stimuleren of blokkeren
- Pathognomisch voor Morbus Graves, héél soms oorzaak hypothyreoïdie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is de betekenis van TPOAb positiviteit voor schildklierfunctie tijdens de zwangerschap?

A
  • Verminderde stimulatie van de schildklier tijdens zwangerschap
  • TPOAb ook mogelijk als er nog geen hypo is, marker dat het gaat ontwikkelen (risico 35%).
  • Minder restcapaciteit schildklier→ minder reactie hCG. Extra controleren in zwangerschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is de DD bij hyperthyreoidie tijdens de zwangerschap?

A

 Zwangerschaps hyperthyreoïdie – hoog hCG-induced (0,3-15%)
 Ziekte van Graves’ disease – Oogklachten? Struma? Andere autoimmuunziekte? (0,05%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat zijn de risico’s van hyperthyreoidie tijdens de zwangerschap?

A

Zwangerschapshyperthyreoidie: geen
Ziekte van Graves: miskraam, preeclampsie, voreggeboorte, laag geboortegewicht, hartfalen, foetale hyperthyreoidie (functionele TSHR-Ab over de placenta getransporteerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hoe wordt hyperthyreoidie tijdens de zwangerschap behandeld?

A

Zwangerschapshyperthyreoidie: nooit, soms propranolol, schildklier controle na 4 weken
Ziekte van Graves: altijd, antischildklier medicatie (PTU of strumazol), monitoren moeder en kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn de effecten van antischildklier medicatie tijdens de zwangerschap?

A
  • Tijdens 1e trimester 3-5% meer risico op aangeboren afwijkingen, proberen te vermijden behalve als vrouw voor het eerst presenteert met Graves
  • De medicijnen kunnen ook de placenta passeren
  • FT4 min in hoogste 30% referentie om hypothryreoidie bij foetus te voorkomen
  • Effect medicijnen op schildklier moeder is weerspiegeling effect op schildklier foetus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Hoe worden de foetus en moeder gemonitord bij de ziekte van Graves?

A

Foetus: hartslag, groei, grootte schildklier
Maternaal: TSH en FT4, TRAb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat zijn de kenmerken van diabetes gravidarum?

A
  • Combinatie insuline resistentie en/of insuline tekort
  • Vaak asymptomatisch, screening bij risicofactoren (eerdere DG, obesitas, tweeling, PCOS, etniciteit, vg macrosomie)
  • Gouden standaard diagnose = OGTT (oral glucose tolerance test)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Hoe vaak komt diabetes gravidarum voor?

A

70-80% bevolking in Nl komt in aanmerking voor screening, 5-10% heeft afwijkende suikertest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat zijn de risico’s van diabetes gravidarum?

A
  • Hoge glucose waarden kunnen via de placenta naar het kind gaan→ hyperglycemisch, foetale alvleesklier maakt insuline→ anabool hormoon→ meer vetweefsel + groei→ macrosomie, mogelijk hypoglycemie na geboorte
  • Ook risico op vaatschade (preeclampsie, vroeggeboorte), diabetes na de zwangerschap, schouder dystocie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Hoe wordt diabetes gravidarum behandeld?

A

 Dieet: altijd, focus op minder koolhydraatinname
 Insuline: veilig, passeert placenta niet, risico op hypo’s, meer gewichtstoename
 Metformine: veilig, passeert placenta, mogelijk nadelig effect op metabool profiel kind
( Sulfonylurea: veilig, passeert placenta, meer macrosomie en neonatale hypoglykemie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Is abortus overal wettelijk toegestaan?

A

In vrijwel alle landen is abortus bij wet toegestaan (behalve in Malta, Andorra, Vaticaan, enkele Latijns-Amerikaanse en Afrikaanse landen oa Senegal), alleen de voorwaarden verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Welke voorwaarden kunnen aan abortus gekoppeld worden?

A
  • Strikt verboden
  • Voor levensbedreigende situaties
  • Bedreigend voor fysieke gezondheid
  • Bedreigend voor mentale gezondheid
  • Verkrachting of incest
  • Foetale afwijkingen
  • Economische of sociale redenen
  • Op verzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Hoeveel abortussen worden veilig uitgevoerd?

A

55%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat zijn de gevolgen van legalisering van abortus?

A
  • Abortuscijfer daalt
  • Abortus wordt veiliger
  • Abortusproblematiek wordt transparant
  • Goede nazorg
  • Anticonceptie bespreekbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Hoe staat abortus in het wetboek van strafrecht?

A
  • Abortus is strafbaar, tenzij uitgevoerd in een instelling met een vergunning
  • Uitgevoerd door een arts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat is de abortuswet?

A

Vanaf 1984
Abortus op sociale gronden toegestaan (baas in eigen buik)
- Noodsituatie
- 24 weken grens (levensvatbaarheid)
- In de wet staat niet 34 wk, termijn is gekoppeld aan levensvatbaarheid van de foetus buiten de baarmoeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Hebben jongeren toestemming van hun ouders nodig voor een abortus?

A

Jongeren <16 hebben in beginsel toestemming nodig van (een van) de ouders of voogd. Jongeren die een abortus willen laten doen zonder toestemming van de ouders, worden eerst naar het FIOM of een andere maatschappelijk werk instelling verwezen

71
Q

Wanneer mogen jongeren abortus doen zonder toestemming van ouders/ voogd?

A

Wilsbekwame vrouwen van 12 t/m 15:
- Als de verrichting kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de minderjarige vrouw te voorkomen
- Als de minderjarige vrouw ook na weigering van de ouders/ voogd om toestemming te geven, de verrichting weloverwogen blijft wensen

72
Q

Wat zijn de wetten voor late zwangerschapsafbreking?

A
  • Na 24 weken ernstig foetale afwijkingen beoogd gevolg overlijden van de ongeborene
  • Zwangere geeft aan uitdragen niet te kunnen opbrengen en vraagt om afbreking (existentiele nood bij ernstige congenitale afwijkingen kind, beoogd vervroegd overlijden)
  • Doorslaggevend criterium voor strafbaarheid ligt in overlevingsmogelijkheden voor de pasgeborene
  • Melden niet-natuurlijke dood bij gemeentelijke lijkschouwer
  • Melder officier van justitie, toestemming tot begraven of cremeren?
73
Q

Welke categorieen late zwangerschapsafbreking zijn er?

A

Categorie 1 is niet levensvatbaar, categorie 2 is uitzichtloos lijden/ beperkte kans op overleven

74
Q

Wat staat in het wetboek van strafrecht over late zwangerschapsafbreking?

A

Na 24 weken:
- Categorie 1 strafbaar, maar vervolging wordt niet verwacht als aan zorgvuldigheidseisen voldaan is
- Categorie 2 wel strafbaar, officier van justitie beoordeelt of aanleiding tot strafvervolging
Meldingen cat 1 en 2 beoordelingscommissie Late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging pasgeborenen

75
Q

Hoe verloopt de procedure van late zwangerschapsafbreking?

A
  • Er moet zekerheid zijn over de diagnose en prognose.
  • (Meewegen: oa mate van lijden, verwachte levensduur, verwachte mogelijkheid tot communicatie etc.)
  • Ieder verzoek wordt in team overleg besproken door gynaecologen en andere teamleden in centrum waar de afdeling prenatale diagnostiek huist.
  • Team: tenminste 2 gynaecologen (1 niet behandelaar) , kinderarts, deelspecialist zoals kinderchirurg of klinisch geneticus. Evt
    verpleegkundige en maatschappelijk werkende betrekken. Verwijzers kunnen uitgenodigd worden.
  • Binnen het team moet consensus bestaan over diagnose en prognose.
  • Cat 2 consultatie gewenst ander centrum, tenminste 1 onafhankelijke arts
  • Nauwkeurige verslaglegging
76
Q

Wat dient het overlegteam na te gaan omtrent een late zwangerschapsafbreking?

A
  • of het verzoek tot zwangerschapsafbreking gerechtvaardigd is in het licht van de zekerheid van de diagnose en prognose en van de ernst van de aandoening(en);
  • of de ouders in voldoende mate zijn voorgelicht over de aard en de ernst van de aandoening en de prognose en of deze informatie door de ouders is begrepen;
  • of de ouders het verzoek vrijwillig en weloverwogen hebben gedaan;
  • of de kinderarts bereid is bij (eventuele) levendgeboorte en bevestiging van de diagnose het prenatale beleid (laten overlijden) te continueren;
  • of het medisch hoofd, c.q. het plaatsvervangend hoofd c.q. de medisch directeur geïnformeerd zijn over de voorgenomen zwangerschapsafbreking
77
Q

Welke typen abortusvergunningen zijn er?

A

Vergunning is noodzakelijk
- Abortus in het eerste trimester
- Abortus in het tweede trimester (14 - 24 weken)

78
Q

Wat is de overtijdbehandeling?

A

Een vroege abortus die wordt verricht binnen
maximaal 44 dagen na de eerste dag van de
laatste menstruatie (16 dagen ‘overtijd’)

79
Q

Hoeveel abortussen vonden in Nl in 2022 plaats?

A
  • 35 606 totaal aantal abortus
  • 91,5 % in abortuskliniek
     193 aantal abortus per 1000 levendgeborenen
     9,9 per 1000 vrouwen van 15-45jr
     9 % vrouwen woonachting buiten Nederland
     6.8% op basis van prenatale diagnostiek (was ruim 10%)
    Cat 30-34 jaar meeste afbrekingen, gevolgd door 25-29
80
Q

Bij welke zwangerschapsduur vindt afbreking het vaakst plaats?

A
  • Voor 8 weken: 65%
  • Na 13 weken : 15%
81
Q

Welke behandelingen voor zwangerschapsafbreking zijn er?

A

Medicamenteuze behandeling
Instrumentele abortus: instrumenteel leegmaken van de baarmoeder.
NB Gelijkwaardige behandelingen

82
Q

Wat wordt in de intake gesprek voor een abortus besproken?

A
  • Verzoek tot afbreking moet door de vrouw worden gedaan, vrijwillig en na zorgvuldige overweging.
  • Informatie behandeling, methoden, risico ́s.
  • Alternatieven bespreken, zoals adoptie.
  • Begeleiding aanbieden, nazorg aanbieden.
  • Anticonceptie bespreken.
83
Q

Waaruit bestaat een medicamenteuze abortusbehandeling?

A

200-600 mg mifepristone (dag 0): maakt receptoren gevoeliger voor medicijnen of hormonen die samentrekking baarmoeder induceren + maakt baarmoederhals weke
400-800 mcg misoprostol (dag 1, 2 of 3): geeft contracties van de baarmoeder

84
Q

Wat zijn de resultaten van medicamenteuze abortus behandeling?

A

75-85% aborteert binnen 24u

85
Q

Wat zijn de voorkeursmethoden voor 2e trimester abortus?

A

Ziekenhuis: medicamenteuze methoden
Abortuskliniek: chirurgische methoden
NB Kans op complicaties neemt toe met de zwangerschapsduur

86
Q

Wat zijn de psychische gevolgen van abortus bij indicatie foetale afwijkingen?

A

Bij 20% van de vrouwen komen psyschische gevolgen 1 jaar na de afbreking voor, zoals rouw, verdriet, angst, depressie

87
Q

Welke soorten cellen zijn er?

A

Totipotente zygote→ snel na de bevruchting cell fate decisions gemaakt, pluripotente cellen (embronale stamcellen)→ multipotent (bv volwassen stamcellen, kunnen maar 1 celtype maken)→ unipotent

88
Q

Hoe communiceren embryonale stamcellen met elkaar?

A

Trofoblastcellen zenden LIF signaal uit, embryoblast zenden FGF signaal uit

89
Q

Hoe werken chromatine remodeling en histon modificaties?

A

Transcriptiefactoren werken samen met chromatinen. Staarten histonen kunnen gemodificeerd worden→ covalente bindingen met stoffen waardoor chromatine geinactiveerd wordt, of negatief geladen groepen die DNA open zetten

90
Q

Beschrijf het proces van chromatine remodeling

A

TF bindt aan DNA→ recruteert chromatine remodelleringscomplexen→ veranderen staarten. Readers lezen wat op de staart zit→ recruteren complexen zodat bij deling dezelfde status is

91
Q

Wat is DNA methylering?

A
  • CpG specifiek: C kan gemethyleerd worden als het voor een G zit.
  • 70% CpG gemethyleerd
  • CpG eilanden zijn meestal ongemethyleerd
  • Vaak betrokken bij gene silencing
92
Q

Beschrijf het proces van DNA methylatie

A
  1. De novo methyltransferases 3a en 3b zetten methyl op DNA
  2. Dnmt1 is kopieermachine
    Genebody vaak ook gemethyleerd om te voorkomen dat polymerase 2 halve transcripten kan maken
93
Q

Wat is epigenetica?

A

De studie van omkeerbare erfelijke veranderingen in genfunctie die optreden zonder wijzigingen in de sequentie van het DNA

94
Q

Hoe verandert epigenetische informatie tijdens de ontwikkeling?

A
  • Begint naief, tijdens ontwikkeling neemt de kleurcode steeds meer toe
  • Verschillen tussen individuen door SNPs en omgevingsfactoren
95
Q

Welke resets van epigenetische informatie vinden plaats?

A
  1. Tijdens oogenese en spermatogenese DNA naïef gemaakt, op bepaalde posities moeten weer nieuwe dingen klaargezet worden
  2. Na bevruchting nog een keer alles eraf gehaald
96
Q

Hoe efficient is reproductief klonen?

A

Heel weinig embryo’s overleven het klonen, overlevenden hebben overgrowth syndrome en gaan eerder dood

97
Q

Wat is het effect van klonen op de epigenetische resets?

A
  • Epigenetische info niet goed verwijderd→ foute info: 2e reset is niet goed genoeg.
  • Grote verschillen tussen controle en kloons in genexpressie: heel veel genen die aangedaan zijn in kloons zijn geimprint
98
Q

Waarom zijn uniparentale embryo’s niet levensvatbaar?

A

Door ouder-specifieke, mono-allelische expressie van genen:
-> Normaal staan beide allelen aan. Bij geimprinte genen staat maar 1 allel aan, ander gemethyleerd. Het effect is een enkele ipv dubbele dosis gen-expressie. Liggen in groepen bij elkaar, gecoördineerd gereguleerd.

99
Q

Waarom bestaat genomic imprinting?

A

Merendeel geimprinte genen komen ook in placenta tot expressie:
▪ Groei-effecten (paternale genen stimuleren groei maar maternale genen remmen groei)
▪ Transport voedingsstoffen
▪ Interacties feto-maternale oppervlakte

100
Q

Wat zijn de effecten van verlies van genomic-imprinting?

A

Deletie in imprinted gene locus leidt tot uniparentale disomie. Van chr 15 leidt tot:
- Prader Willy syndrome (2x m): taal, motor en ontwikkeling achterstand, obesitas
- Angelman syndrome (2x p): mentale retardatie, ongecontroleerd lachen, non verbaal

101
Q

Hoe worden geimprinte loci gereguleerd?

A

Imprinting centers (IC) controleren alle omliggende genen, DNA methylering op bepaalde posities, specifiek voor germline. Imprinting gebeurt tijdens de oogenese en spermatogenese, imprints worden daarna niet verwijderd

102
Q

Hoe erft imprinting over?

A

Autosomale dominate overerving, maar het fenotype komt alleen tot uiting wanneer het defecte gen via de vader overerft

103
Q

Wat gaat er mis bij klonen mbt imprinting?

A

Imprints belangrijk voor embryonale groei maar later in leven niet meer zo belangrijk, imprinting centers verliezen soms DNA methylering maar maakt dan niet meer uit, wel probleem voor kloons

104
Q

Wat zijn induced pluripotent stemcells?

A

Embryonale stamcellen gemaakt uit volwassen somatische cellen door TF die normaal in embryonale stamcellen belangrijk zijn in te brengen

105
Q

Hoe kunnen induced pluripotent stemcells toegepast worden?

A
  • Pathologie/ disease modeling
  • Geneesmiddel onderzoek
  • Therapie/ vervanging
106
Q

Wat zijn de hoogrisicogroepen voor chlam, gonorroe, syfilis, hep B en hiv?

A
  • MSM
  • Sekswerkers en klanten
  • Personen uit een soa-endemisch gebied
  • Veel wisselende seksuele contacten (3+ in afgelopen 6 mnd)
  • Partner uit 1 van voorgaande groepen
  • <25 die niet tot deze groepen behoren alleen verhoogd risico op chlam
  • Gevangenissen en gesloten omgevingen
107
Q

Wat zijn de top 3 SOA’s?

A
  1. chlamydia trachomatis
  2. condylomata acuminata
  3. herpes genitalis
108
Q

Hoe worden SOA’s overgedragen?

A
  • via sperma, bloed, vaginaal vocht en bij contact van slijmvliezen
  • vaginaal, oraal, anaal contact, seksattributen
  • intraveneus drugsgebruik, zwangerschap, tatoeages
109
Q

Welke soa-gerelateerde syndromen zijn er?

A

urethritis
fluor en vaginitis
epididymitis
pelvic inflammatory disease
balanoposthitis
proctitis
genitale ulcera
inguinale lymfadenitis

110
Q

Wat zijn de meest voorkomende verwekkers van soa’s in Nederland?

A

chlamydia trachomatis infectie inclusief
lymfogranuloma venereum
gonorroe
syfilis
herpes genitalis
HPV infecties/anogenitale wratten
scabiës
HIV infecties

111
Q

Hoe worden soa’s ingedeeld?

A
  • bacterieel (CT, NG, syfilis)
  • viraal (HSV, HBV, HPV, HIV)
  • parasitair (scabiës, pediculosis pubis)
112
Q

Waarnaar moet je vragen bij vaginale klachten of klachten passend bij epididymitis of urethritis?

A

afscheiding urethra, afscheiding uit de anus
pijnlijk, branderig, geïrriteerd gevoel bij het plassen, jeuk of irritatie
koorts, koude rillingen, andere algemene ziekteverschijnselen
bij een vrouw: afscheiding, contactbloedingen, intermenstrueel bloedverlies, pijn in de onderbuik
bij een man: pijn en zwelling van de bijbal, roodheid en zwelling van het scrotum

113
Q

Waarnaar moet je vragen bij mogelijke proctitis?

A

bloed, slijm of pus bij de ontlasting
pijn bij defecatie
diarree
loze aandrang
krampen

114
Q

Wat voor LO en AO doe je bij een soa-consult?

A

Lichamelijk onderzoek:
* Als de patiënt geen klachten heeft, is LO niet nodig
* Inspectie van het anogenitale gebied, speculumonderzoek, vaginaal toucher en/of (facultatief) proctoscopie.
Aanvullend onderzoek:
* afname ‘kweekmateriaal’
* afname bloed
* urineonderzoek

115
Q

Wat zijn de kenmerken van chlamydia?

A
  • Bacterieel
  • Chlamydia trachomatis
  • Seksueel contact, orogenitaal, moeder-kind
  • Incubatie tijd 1-3 weken
116
Q

Wat zijn de verwekkers van chlamydia?

A
  • urogenitale infecties en conjunctivitis - serotypes D, E, F, G, H, I, J en K;
  • trachoom - serotypes A, B en C;
  • lymphogranuloma venereum - Serotypes L1, L2 en L3;
117
Q

Wat zijn de symptomen van chlamydia?

A
  • Man: uretritis, proctitis
  • Vrouw: veranderde fluor, contactbloedingen, buikpijn, dyspareunie, cervicitis, uretritis, proctitis
  • 70-95% van de Ct-infecties bij vrouwen verloopt asymptomatisch en >50% bij mannen. Ongeveer 25% van de LGV-infecties is asymptomatisch
118
Q

Wat zijn mogelijke complicaties van chlamydia?

A
  • Vrouw: PID, infertiliteit / EUG, tubair ovarieel abces
  • Man & vrouw: SARA (sexually acquired reactive arthritis)
  • Man: epididymitis
119
Q

Hoe wordt chlamydia gediagnosticeerd?

A
  • Man: NAAT/PCR 1e straals urine
  • Vrouw: NAAT/PCR via vaginale selfswab
  • Receptief anale seks < 6 maand/anale klachten: NAAT/PCR proctum
    Als je geen klachten hebt hoef je niet getest te worden
120
Q

Wie wordt gewaarschuwd worden bij chlamydia?

A
  • Symptomatisch? partners laatste 4 tot 6 weken
  • Asymptomatisch? partners laatste 6 maanden
121
Q

Wat is de verwekker van gonorroe?

A
  • Bacterieel
  • Neisseria Gonorrhoeae
  • Seksueel contact, orogenitaal, moeder-kind
  • Incubatietijd 2 dagen tot 3 weken (gem. 8 dagen)
122
Q

Wat zijn de symptomen van gonorroe?

A
  • Vrouw (30-60% asymptomatisch): toegenomen fluor, tussentijds bloedverlies, dysurie, proctitis, purulente faryngitis
  • Man (10% asymptomatisch): uretritis, dysurie, pussige afscheiding (“druiper”), proctitis, purulente faryngitis
  • Anorectale gonorroe: vaak asymptomatisch, irritatie, jeuk, afscheiding
123
Q

Wat zijn mogelijke complicaties van gonorroe?

A
  • Vrouw: bartholinitis, PID / tubair ovarieel abces, EUG
  • Man: epididymitis, prostatitis, bij chronische infectie: uretrale stricturen
124
Q

Hoe wordt gonorroe gediagnosticeerd?

A
  • NAAT/PCR
  • grampreparaat (sneldiagnostiek man)
  • kweek + resistentie bepaling
  • Man: NAAT/PCR 1e straals urine , kweek urethra uitstrijk
  • Vrouw: NAAT/PCR selfswab vaginaal
  • Receptief anale seks <6 maand/anale klachten/MSM: NAAT/PCR proctum
125
Q

Wie wordt gewaarschuwd bij gonorroe?

A
  • symptomatisch: partners 4-6 weken
  • asymptomatisch: partners laatste 6 maanden
126
Q

Wat is de verwekker van condylomata acuminata?

A
  • Viraal
  • Humaan papilloma virus (HPV) nr. 6 en 11
  • Seksueel contact, vingers, handdoeken, moeder-kind
  • Incubatietijd 1-8 maanden, gemiddeld 3 maanden
127
Q

Hoe wordt condylomata acuminata gediagnosticeerd?

A
  • Klinische diagnose
  • zelden biopt / HPV typering
  • Soms inwendig; proctoscopie /speculumonderzoek /urethroscopie
128
Q

Wat is de verwekker van herpes genitalis?

A
  • Viraal
  • Herpes simplex virus type I (20%), type II (80%)
  • Seksueel contact, orogenitaal, moeder-kind
  • Incubatietijd 2 tot 12 dagen
129
Q

Wat zijn de symptomen van herpes genitalis?

A
  • Soms asymptomatisch
  • Erosies, blaasjes met helder vocht → indrogen en korstvorming
  • Prodromaal soms jeuk of branderigheid
  • Regelmatige re-activatie
130
Q

Hoe wordt herpes genitalis gediagnosticeerd?

A

NAAT HSV 1/2 op materiaal uit blaasje/erosie/korst

131
Q

Wat is de verwekker van hep B?

A
  • Viraal
  • Hepadnaviridae familie
  • Seksueel contact, moeder-kind, bloed-bloed
  • Incubatietijd 4 weken – 6 maanden (gemiddeld 2-3 maanden)
132
Q

Wat zijn de symptomen van hep B?

A
  • Via seks, bloed, transfusie, zwangerschap
  • Vaak asymptomatisch
  • 90% spontane genezing, 10% chronisch
  • Dragers 5-10% -> actieve vs inactieve chronische infectie
  • 40.000 dragers in Nederland
  • Presentatie: acute hepatitis (90% genezing, immuun)
  • Symptomen: moeheid, malaise, koorts, icterus
133
Q

Hoe wordt hep B gediagnosticeerd?

A
  • Anti HBc (indien positief HBsAg en andere serologische parameters)
  • Indien HBsAg positief verwijzing internist/infectioloog
134
Q

Wie moet gewaarschuwd worden bij een hep B infectie?

A
  • meldingsplicht
  • bron- en contact opsporing GGD
135
Q

Aan wie wordt een hep B vaccinatie geadviseerd?

A

Personen met hoger risico:
* MSM
* sekswerkers
* Seksuele partners/huisgenoten van HBsAg pos. personen
* intraveneus druggebruikers

136
Q

Wat is de verwekker van syfilis?

A
  • Bacterieel (spirocheet)
  • Treponema Pallidum
  • Seksueel contact, moeder-kind
  • Incubatie tijd: gemiddeld 3 weken tot primaire laesie, 6 weken tot 12 maanden tot secundaire stadium
137
Q

Wat zijn de symptomen van syfilis?

A
  • stadium I: pijnloos ulcus, lymfeklierzwelling
  • Stadium II: roseolen, exantheem, haaruitval, wratachtige afwijkingen (condylomata lata), algemene ziekteverschijnselen
  • Stadium III: gummata, neurosyfilis, vasculaire syfilis
138
Q

Hoe wordt syfilis gediagnosticeerd?

A

Verdenking stadium I: donkerveldmicroscopie, kliniek, serologie
EIA’s en CLIA’s zijn twee geautomatiseerde treponemale screeningstesten die in
toenemende mate de handmatige TPPA- en TPHA-testen hebben vervangen. Een positieve EIA- en/of CLIA-uitslag bevestigen met een andere treponemale test (TPHA/TPPA/westernblot).
Een non-treponemale test (RPR) (ook VDRL) volgt ter bepaling van de ziekteactiviteit.

139
Q

Wie moet gewaarschuwd worden bij een syfilis infectie?

A
  • stadium I: alle partners laatste 3 maanden
  • Stadium II: alle partners laatste 6 maanden
140
Q

Wat voor nazorg moet worden gegeven bij syfilis?

A
  • Controle: VDRL/RPR en klinisch (neurologisch) follow up
  • Neurologische afwijkingen of geen goede reactie op therapie: liquoronderzoek t.u.v. neurosyfilis
141
Q

Wat is de verwekker van HIV?

A
  • Viraal
  • Human Immunodeficiency Virus
  • Seksueel contact, bloed-bloed, moeder-kind
  • window fase: tot 3 maand na laatste risico contact
142
Q

Wat zijn de symptomen van HIV?

A
  • 50-80% griepachtige verschijnselen en/of rash binnen 2-4 weken
  • AIDS: opportunistische infecties, neurlogische ziektebeelden en neoplasieën
143
Q

Hoe wordt HIV gediagnosticeerd?

A
  • Combitest serologie HIV-1 en HIV-2 inclusief p24 antigeen
  • HIV sneltest
  • Confirmatie: Western Blot
144
Q

Hoe kan iemand besmet worden met scabiesmijt?

A

Besmettingsweg: Langdurig (min 15 min) of frequent direct huid-huidcontact, gezamenlijk gebruik van bed, kleding, etc. Bij scabies crustosa kan de besmetting via in de lucht aanwezige huidschilfers verlopen.
Incubatietijd: 2-6 weken. Korter bij een herinfectie (1-4 dagen). Langer bij
immuungecompromitteerde personen (tot 10 weken).
Besmettelijke periode: Vanaf het moment dat er mijten op de huid zitten (1-2 weken na besmetting), tot 12 uur na de start van de eerste behandeling incl. hygiënevoorschriften. Een tweede behandeling is noodzakelijk voor een effectieve behandeling

145
Q

Wat zijn de symptomen van scabiesmijt?

A

Jeuk, blaasjes, rode bultjes, krabeffecten en ‘gangetjes’ op voorkeurslocaties

146
Q

Wat zijn de symptomen van trichomonas?

A

Jeuk of irritatie, een onaangename geur van de fluor en in typische gevallen toegenomen purulente afscheiding met belletjes. In sommige gevallen kan een ‘strawberry cervix’ (opgezwollen en rode baarmoedermondmet witte stippen) gezien worden bij
speculumonderzoek.
Trichomoniasis tijdens zwangerschap kan complicaties veroorzaken zoals prematuriteit of prematuur breken van de vliezen.

147
Q

Wat is de verwekker van MPXV?

A

MPXV dringt het lichaam binnen via de slijmvliezen (oro- of nasofarynx dan wel proctumslijmvlies) of via de (niet-intacte) huid. Initiële virusreplicatie vindt plaats ter plaatse van inoculatie met verplaatsing naar regionale lymfeklieren.
De incubatietijd van mpox is gemiddeld 6 tot 13 dagen (spreiding 5-21 dagen)

148
Q

Hoe wordt MPXV gediagnosticeerd?

A

Detectie van viraal DNA middels NAAT

149
Q

Hoe wordt MPXV behandeld?

A

Tecovirimat

150
Q

Hoe vindt gasuitwisseling in de placenta plaats?

A
  • Moederlijk bloed stroomt via spiraalarterien in de baarmoederwand de placenta in en via venen uit
  • Chorionplaat met chorionvilli met aftakkingen navelvene en -arterien, omgeven door moderlijk bloed in de intervilleuze ruimte
  • AA. umbilicales verspreidt zich via de arterien in de chorionvilli, waar gasuitwisseling plaatsvindt, via v. umbilicalis terug naar foetus
151
Q

Hoe is de placenta opgebouwd?

A
  • Foetale zijde bekleed met het amnionvlies
  • Decidua= deel endometrium dat deel uitmaakt van de placenta en na de geboorte wordt uitgestoten, grenst aan het chorionvlies. Aan de maternale zijde cotyledonen met daartussen septae
152
Q

Welke afwijkingen in ontwikkeling van de placenta kunnen optreden?

A
  • Abnormale plaats van innesteling: placenta praevie is een voorliggene placenta, wat kan resulteren in vaginaal vloedverlies, complicaties en/of niet vaginaal kunnen bevallen
  • Abnormale vorm
153
Q

Welke soorten abnormale vormen van de placenta zijn er?

A
  • Placenta bilobata (2- of meerlagig) of een bijplacenta
  • Velamenteuze insertie van de navelstreng: de vaten lopen door de vliezen heen, waardoor de foetale vaten kunnen scheuren bij een vliesscheur
  • Marginale insertie van de navelstreng: aan zijkant placenta aangehecht, meestal onschuldig
  • Circumvallate placenta: chorionplaat is te klein
154
Q

Waardoor wordt een villus omgeven?

A

Synctiotrofoblast (te herkennen aan veel paarse kernen), produceert hCG, grenst aan maternaal bloed
Daaronder cryptoblastcellen (te herkennen door kleuring p53)
Epitheelmarkers als Ker8 kunnen ook voor beiden gebruikt worden

155
Q

Waaruit bestaat de decidua voor een groot deel?

A

Extravilleuze trofoblastcellen, zorgen voor openhouden van de spiraalarterien

156
Q

Welke subtypes trofoblastcellen zijn in een a terme placenta te onderscheiden?

A
  • Interstitiele mononucleaire (en multinucleaire) cellen: verspreid in het decidua mesenchym
  • Endovasculaire cellen: in lumen spiraalvormige slagaders of vervangen de endotheelcellen
  • Intramurale cellen: in de tunica media van spiraalvormige slagader
  • Epitheliale lijnen: vormt samen met maternale endotheelcellen de basale plaat van de decidua basalis
157
Q

Welke veranderingen ondergaan de chorionvilli gedurende de zwangerschap?

A
  • Toename totale oppervlak
  • Toename aantal bloedvaten in de villi
  • De kernen van synctiotrofoblastcellen clusteren
  • De cytotrofoblastlaag verdwijnt
    Hierdoor verloopt gaswisseling beter, afstand tussen maternale en foetale bloed wordt kleiner
158
Q

Hoe krijgt de embryo voedingsstoffen in de eerste 8 weken van de zwangerschap?

A
  • Placenta nog niet functioneel
  • Ontwikkeling bij lage zuurstofconcentraties
  • Diffusie voedingsstoffen van het endometrium naar de chorionholte (extra-embryonale coeloom) en intervilleuze rumten
  • Dooierzak speelt mogelijk rol in transport van chorionholte naar embryo
  • Diffusieafstand wordt korter verder in de zwangerschap
159
Q

Welke cellagen zitten tussen het maternale en embryonale bloed?

A
  • Begin: synctiotrofoblast, cytotrofoblast, bindweefsel en enotheelcellen embryonale bloedvat
  • Cytotrofblast begint te verdwijnen na 4 maanden
  • Einde: synctiotrofoblast en endotheel-> placenta-bloedbarriere. Soms fuseren de basale lamina van de 2 lagen
160
Q

Hoeveel maternaal bloed stroomt de placenta in?

A

150 ml 3-4x p/m verschoond: 450-600 ml p/m

161
Q

Wanneer komt de uteroplacentaire circulatie op gang?

A

Na 9-11 weken, daarvoor zijn de spiraalarterien afgesloten door proppen extravilleuze cytotrofoblastcellen

162
Q

Wat zijn de functies van extravilleuze cytotofoblastcellen?

A

Aanpassen spiraalarterien, zorgen voor vaatverwijding:
- Afbraak van gladde spiercellen
- Vervanging endotheel door cytotrofoblastcellen
- Aanleg van de ECM met fibronectine
Verankeren chorionvilli aan de decidua

163
Q

Wat gebeurt er als de afsluiting van de spiraalarterien door trofoblastpluggen niet goed verloopt?

A

Vaten gaan te vroeg open-> maternaal bloed komt in de intervilleuze ruimte-> zuurstofschade ter plaatse aan de trofoblast. Kan zorgen voor vaginaal bloedverlies, vroeggeboorte en groeivertraging

164
Q

Wat gebeurt er bij een aanlegstoornis van de spiraalarterien?

A
  • Afsluiting vaak minder optimaal, te vroeg open gaan vaak begin van miskraam
  • Als modulatie spiraalarterien door trofoblastcellen niet goed verloopt kan pre-eclampsie ontstaan door hypoperfusie van de intervilleuze ruimte
165
Q

Welke afweeronderdrukkende factoren voorkomen immunoreactiviteit van moeder tegen kind?

A
  • Gespecialiseerde extravilleuze cytotrofoblastcellen (EVT’s) in de decidua: brengen HLA-antigenen tot expressie (C, E, G)
  • Veel leukocyten in de decidua, waaronder gespecialiseerde decidua NK-cellen (dNK, 70%), macrofagen (20-25%) en T-cellen (5-10%, mn Treg). Vormen een immunologische barriere
166
Q

Hoe kan een intra-uteriene infectie tot stand komen?

A
  • Opstijgend vanuit de cervix: chlamydia, neisseria genorrhoea, beta-hemolytische streptokokken
  • Hematogeen: Listeria monocytogenes, lues, hiv, hepatitis
167
Q

Wanneer is er sprake van een intra-uteriene infectie?

A
  • Koorts
  • Pussige vaginale afscheiding
  • Gestegen infectieparameters
168
Q

Wat is het beleid bij intra-uteriene infectie en zwangerschap?

A

Baby zsm geboren laten worden, geen weeenremming

169
Q

Wat is het beleid bij vroegtijdig gebroken vliezen zonder intra-uteriene infectie?

A

Baby voorbereiden op vroeggeboorte bij 24-34 weken door corticosteroidinjecties (2x met interval 24u)
- Tijdens inwerkingstijd weeenremmers (tocolyse): mn nifedipine (Ca-antagonist) of een oxytocine-antagonist

170
Q

Welke bevindingen kunnen gezien worden bij echo van de navelstrengarterie doorbloeding?

A
  • Normaal: voorwaartse stroom gedurende de hele hartcyclus van de foetus, positieve einddiastolische flow
  • Verhoogde foetoplacentaire weerstand: traag/ stilstaand bloed, einddiastolische nul-flow. Bv door vaatafwijkingen, te kleine placenta of placenta infarct
  • Reversed einddiastolische flow: achterwaartse stroom
171
Q

Wat zijn markers voor pre-eclampsie?

A

sFlt-1, endoglin

172
Q

Uit welke structuren bestaat het diafragma urogenitale?

A

Omsluit urethra, vagina en rectum:
- M. transversus perinei profundus
- M. sphincter urethrae externus

173
Q

Welke conjugata zijn er?

A
  • Conjugata anatomica (11 cm): afstand tussen promontorium en achterste bovenrand symphysis pubica
  • Conjugata vera (obstetrica, min 11 cm voor vaginaal bevallen): promontorium tus midden symphysis
  • Conjugata diagonalis (12,5-13 cm): promontorium tot onderrand symphysis