Week 6 Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van een miskraam?

A

Verlies gewenste zwangerschap <16 wkn.
→ Internationaal < 24 wkn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de complicaties van een miskraam?

A
  • Ernstig bloedverlies (shock)
  • Sepsis
  • Psychologische problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn symptomen bij een miskraam?

A
  • Bloedverlies is abnormaal (behalve innestellingbloeding in het begin).
  • Normaal gesproken bij vaginaal toucher: gesloten stugge portio en niet pijnlijk.
  • > 8 wkn moet er een kloppend hartje te zien zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de vuistregel bij echoscopie van een embryo?

A

In een vruchtzak met grootste diameter van ≥25 mm moet een embryo van ≥7 mm met hartactie aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de opties na het vaststellen van een miskraam?

A
  1. Expectatief
  2. Medicamenteus (R/Misoprostol): meer kans op incomplete miskraam.
  3. Curettage
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de complicaties na een curettage?

A
  • Cervixlaceratie
  • Uterusperforatie
  • Syndroom van Asherman
  • Anaesthesie complicaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het syndroom van Asherman?

A

Medische aandoening waarbij er littekenweefsel (adhesies) in de baarmoeder ontstaat, vaak als gevolg van beschadiging aan het baarmoederslijmvlies (endometrium). Dit kan leiden tot gedeeltelijke of volledige vergroeiing van de wanden van de baarmoeder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe zit het met abortus wereldwijd?

A
  • In vrijwel alle landen wettelijk toegestaan behalve: Oman, het Vaticaan en enkele Latijns-Amerikaanse en Afrikaanse landen.
  • Alleen de voorwaarden die aan het te verrichten van een abortus worden gesteld verschillen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe zit het met abortus bij minderjarigen?

A
  • < 16 jr. (12-15 = wilsbekwaam)→ in beginsel toestemming nodig van ouders/voogd.
    → anders eerst naar FIOM/andere maatschappelijk werk instelling.

Uitzonderingen toestemming ouders/voogd
1. Verrichting kennelijk nodig teneinde ernstig nadeel voor minderjarige vrouw te voorkomen.
2. Minderjarige na weigering ouders/voogd, de verrichting weloverwogen blijft wensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat staat er in het wetboek van strafrecht over abortus?

A
  • Strafbaar, tenzij uitgevoerd in een instelling met een vergunning.
  • Uitgevoerd door een arts.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer mag erg late zwangerschapsafbreking plaatsvinden (> 24 wkn.)?

A
  • > 24 wkn. ernstige foetale afwijkingen beoogd gevolg overlijden van ongeborene.
  • Zwangere geeft aan uitdragen niet te kunnen opbrengen en vraagt afbreking (existentiële nood bij ernstige congenitale afwijkingen bij het kind, beoogd vervroegd overlijden).
  • Doorslaggevend criterium voor strafbaarheid ligt in overlevingsmogelijkheden voor pasgeborene.
  • Melden niet-natuurlijke dood bij gemeentelijke lijkschouwer.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat valt er onder categorie 1 en 2 in het wetboek van strafrecht over abortus bij late zwangerschap?

A
  1. Niet levensvatbaar.
  2. Ongeborene geen kwaliteit van leven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de overtijdsbehandeling?

A

De benaming van een vroege abortus die wordt verricht binnen max. 44 dgn na de eerste dag van de laatste menstruatie (16 dgn “overtijd”).
→ Hoeft niet gerapporteerd te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 2 medicamenteuze middelen zijn er voor abortus?

A
  • Mifepristone
  • Misoprostol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat valt er onder pre-eclampsie?

A
  • Hypertensie
  • Proteinurie/orgaanfalen/IUGR (Intra-Uteriene Groei Retardatie= groeivertraging)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 2 belangrijke structuren worden aangelegd bij de cranio-caudale (anterior-posterior) as?

A
  1. Primitiefknoop (knoop v. Hensen)
  2. AVE (anterior visceral endoderm)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de functie van de Hox-genen?

A
  • Definiëren de AP identiteit van lichaamssegmenten.
  • Definiëren de positionele identiteit van de wervels.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe wordt de hoofd-staartzijde gevormd?

A
  1. In het midden van de hypoblast vormt een groep gespecialiseerde cellen.
  2. Deze gaan naar 1 kant van de hypoblast en vormen de AVE (craniaal).
  3. Zo ver mogelijk van de AVE vormt er een groepje cellen op de epiblast (primitiefstreek, caudaal).
  4. Primitiefstreek vormt met knoop.
  5. Mesoderm vormt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke moleculen worden er in de primitiefknoop gemaakt en wat is hun functie?

A

Chordin en Noggin

  • Signaal moleculen belangrijk bij de dorsoventrale asvorming en ontwikkeling zenuwstelsel.
  • Zijn morfogeen
  • Remmen de werking van Bone Morphogenetic Proteins (BMPs) die voor ventrale structuren zorgt.
  • Balans van Chordin/Noggin en BMP factoren in gradiënten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de functie van AVE?

A

Vooral belangrijk voor de ontwikkeling van de hersenen, hoofdregio en hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de belangrijke transcriptiefactoren in de AVE?

A
  • Hesx-1
  • Lim-1
  • Otx-2
22
Q

Welk proces vindt plaats in de primitiefstreek?

A

Gastrulatie = vorming mesoderm

23
Q

Hoe wordt het mesoderm genoemd waaruit de somieten ontstaan?

A

Paraxiaal mesoderm

24
Q

Hoe weten somieten of ze thoracale of cervicale wervels moeten gaan vormen?

A

Thoracaal
Somieten weten al voor hun vorming wat ze gaan worden.

Cervicaal
Somieten passen zich aan de omgeving aan.

25
Q

Vertel iets over HOX-genen:

A
  • Bij mutaties kunnen lichaamsstructuren op verkeerde plaatsen verschijnen, een fenomeen dat bekendstaat als homeotische transformatie.
  • Zoogdieren hebben vier HOX-genclusters (HOXA, HOXB, HOXC, HOXD), elk met ongeveer 10-13 genen.
  • HOX genen met hetzelfde getal zijn homoloog en kunnen elkaars functie overnemen.
  • Worden van 3’ naar 5’ uitgepakt.
26
Q

Welke Hox mutaties kennen we?

A
  • HOXA2: microtia
  • HOXA13: hand-foot-genital syndroom; abnormale vingers, hypospady
  • HOXB1: facial abnormalities
  • HOXD13: abnormal hand and foot
27
Q

Wat doe je bij een zwangere vrouw met hypothyreoïdie?

A

Behandelen met levothyroxine.

28
Q

Wat is de functie van het schildklierhormoon tijdens de zwangerschap?

A
  • Regulatie ontwikkeling van het brein.
  • Timing en hoeveelheid zijn belangrijk. (5-18/20 wkn.)
29
Q

Wanneer spreken we van een hypo-, sybhypo-, hyper- en subhyperthyreoïdie?

A
  • Hypo: ↑TSH, ↓FT4
  • Subhypo: ↑TSH, ~FT4
  • Hyper: ↓TSH, ↑FT4
  • Subhyper: ↓TSH, ~FT4
30
Q

Welke schildklierantistoffen hebben we?

A
  • TPOAb
  • TgAbs
  • TRAbs
31
Q

Wat is het beeld bij TPOAb positiviteit?

A

Verminderde stimulatie van de schildklier.

32
Q

Wat is een risico bij zwangeren met de ziekte van Graves?

A

Foetale hyperthyreoïdie

33
Q

Welke foetale bewakingstechnieken zijn er?

A
  1. Cardiografie (CTG)
  2. ST-analyse (STAN foetaal electrocardiogram)
  3. Microbloedonderzoek (MBO)
34
Q

Wat wordt er geregistreerd bij CTG en wat is het doel?

A
  • Registratie van foetale HF (bovenste lijn) en contractie van de uterus (onderste lijn).
  • Doel: herkenning van foetale hypoxie en asfyxie.
35
Q

Wat zijn kenmerken van een CTG?

A
  • Kan zowel uit- als inwendig worden gemeten.
  • Hoge negatief voorspellende waarde.
  • Lage positief voorspellende waarde.
  • Het invoeren van CTG heeft niet geleidt tot minder ‘cerebral palsy’
36
Q

Via welke richtlijn wordt het CTG geclassificeerd?

A

FIGO

37
Q

Wat is een normale foetale HF en wanneer spreken we van tachy- en bradycardie?

A
  • Normaal: 110-150
  • Tachy: >150
  • Brady: <110
38
Q

Wat is prenatale asfyxie?

A

Conditie van verminderde gasuitwisseling of inadequate bloedstroom die leidt tot hypoxemie en hypercapnie van het kind, die (tijdelijk) optreden rond de geboorte.

39
Q

Hoe verkrijgt een foetus zuurstof?

A

Via de placenta via maternaal bloed.
→ bij uterus contracties tijdelijk stop, wel reservecapaciteit.

40
Q

Wat is opvallend aan de foetale circulatie?

A
  • Recht-links shunt
  • Lage BD
  • Snelle HF
  • Lage O2 spanning
  • Hoog Hb
  • Hoge affiniteit voor O2
  • Goed O2 transport
41
Q

Wat is de klinische definitie voor perinatale asfyxie?

A
  1. Ernstige metabole of gemengde acidemie (pH <7) vastgesteld in monster aterieel navelstrengbloed.
  2. APGAR-score ≤3 gedurende ≥5 min na geboorte.
  3. Klinische neurologische gevolgen in de directe neonatale periode, zoals convulsies, hypotonie, coma of hypoxisch-schemische encefalopathie.
42
Q

Wat zijn de oorzaken van asfyxie?

A

Vier hoofdoorzaken:
1. Maternaal
2. Placentair
3. Umbilicaal
4. Foetaal

43
Q

Wat zijn de maternale oorzaken voor asfyxie?

A
  1. Hypovolemie/shock, meestal door verbloeding.
  2. Ernstig longlijden.
  3. Hartgebreken.
  4. Compressie van de v. cava inferior door de uterus (bij plat liggen).
44
Q

Wat zijn de placentaire oorzaken voor asfyxie?

A
  1. Insufficiëntie, met name bij:
    - Zwangerschapshypertensie
    - Pre-clampsie
    - Foetale groeivertraging
  2. Abruptio placentae
  3. Placenta praevia (placenta ligt laag in de baarmoeder), met (veel) bloedverlies.
  4. Hypertonie en polysystolie (weeënstorm) van de uterus.
45
Q

Wat zijn de umbilicale oorzaken voor asfyxie?

A
  1. Navelstrengcompressie (door weeën, bij weinig vruchtwater).
  2. Omstrengeling van het kind.
  3. Knoop
  4. Navelstrengprolaps/uitgezakte navelstreng.
46
Q

Wat zijn de foetale oorzaken voor asfyxie?

A
  1. Infecties (parvo B19, stijgende bact. bij gebroken vliezen).
  2. Hartritmestoornis
  3. Foetomaternale transfusie
  4. Foetale bloedafbraak door bloedgroepantagonisme.
47
Q

Wat zijn de beschermingsmechanismen van de foetus tegen asfyxie?

A
  1. Affiniteit foetaal HbF voor O2.
  2. Redistributie foetale bloedstroom (‘brain sparing’).
  3. Autoregulatie van de foetale cerebrale circulatie.
48
Q

Wanneer spreken we van maternale sterfte?

A

Sterfte door direct of indirecte oorzaken tijdens zwangerschap, bevalling of binnen 43dagen na de partus.

49
Q

Noem voorbeelden van directe en indirecte maternale sterfte:

A

Direct

  • Pre-eclampsie (vaak)
  • Trombo-emb. (vaak)
  • Fluxus (bloeding)
  • Sepsis

Indirect

  • Cardiovasculair (vaak)
  • Cerebrovasculair
50
Q

Wat zijn risicofactoren voor maternale sterfte?

A
  1. Hoge leeftijd
  2. Allochtone herkomst van de moeder
  3. Keizersneden
  4. Obesitas
  5. Chronische aandoening zoals HVZ of diabetes
51
Q

Wat doet magnesium sulfaat mbt. maternale sterfte?

A

Het halveert het risico op pre-eclampsie wat een van de grootste oorzaken is voor maternale sterfte.