Week 5 Flashcards

1
Q

Wat kunnen de submicrocopische en monogene oorzaken zijn bij mannen voor sub-/infertiliteit?

A
  • Y-deleties
  • CBAVD/CF
  • Dystrophia myotonica
  • Kallmann syndroom
  • SRY gendefect
  • Partieel androgeenongevoeligheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat kunnen de submicrocopische en monogene oorzaken zijn bij vrouwen voor sub-/infertiliteit?

A
  • Fragiele X premutatie
  • SRY gendefect
  • Enzymdeficiëntie steroidsynthese (AGS)
  • Compleet androgeenongevoeligheid (AOS/XY-female)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vertel iets over dystrophia myotonica:

A
  • Ookwel ziekte van Steinert
  • Autosomaal dominant met anticipatie (kan over de generatie ernstiger worden).
  • Chr. 19, DMPK-gen, CTG-repeat
  • Bij mannen→ kans op testisatrofie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vertel iets over het Kallmann syndroom:

A
  • Autosomaal dominant of recessief, X-linked (KAL-1 gen)
  • Hypogonadotroop hypogonadisme
  • Anosmie (niet kunnen ruiken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vertel iets over het Fragile X syndroom:

A
  • Mentale retardatie bij aangedane mannen
  • FMR1 gen op Xq27.3
  • Trinucleotide aandoening (CGG) (volle mutatie >200 repeats)
  • Bij pre mutatie: FXTAS (m), POI (v)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vertel iets over de ziekte Duchenne:

A
  • Spierzwakte: dystrofine
  • Moeder vaak draagster (X-linked recesssief)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is lyonisatie?

A

Hypothese dat inactivatie van 1 van de X-chromosomen bij vrouwen er voor zorgt dat, voor enzymen waarvan het gen op het X-chromosoom ligt, er geen verschil is in enzymactiviteit tussen mannen (met 1 X) en vrouwen (met 2 X).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat voor een soort overerving is hemofilie?

A

X-linked recessief
- A: stollingsfactor VIII (8)
- B: stollingsfactor IX (9)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke stollingsfactorfactor gaat omhoog bij de zwangerschap?

A

8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vertel iets over incontinentia pigmenti:

A
  • X-linked dominant
  • IKBKG/NEMO gen op chr. Xq28
  • NEMO nodig voor NF-kappaB (rol in immuun)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er in de primitiefstreek?

A

Gastrulatie→ In deze fase wordt de enkellaagse blastula gereorganiseerd tot een meerlagige structuur die de gastrula wordt genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het doel van prenatale screening?

A

WEL

  • Betrokkenen in staat stellen tot het maken van een voor hen zinvolle, weloverwogen keuzes.

NIET

  • Zoveel mogelijk afwijkingen detecteren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom doen we prenatale diagnostiek?

A
  • Vaststelling obstetrisch beleid
    1. Plaats bevalling
    2. Tijdstip van partus
    3. Wijze van bevallen
  • Vaststelling neonataal beleid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de NIPT?

A

Non Invasieve Prenatale Test

  • Test die de KANS op foetale chromosoomafwijkingn aangeeft.
  • Bloed van zwangere vrouw wordt afgenomen→ celvrij DNA van moeder en kind (placentair→cytotrofoblast) worden geanalyseerd.

Screent op:
1. Trisomie 21 (Down syndroom): 96% bevestigd
2. Trisomie 18 (Edwards syndroom): 98% bevestigd
3. Trisomie 13 (Patau syndroom): 53% bevestigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doe je met een array bij prenatale screening?

A

Mbv. vruchtwater→ onderzoek bij foetale structurele afwijkingen.
(kleinere resolutie→ daardoor meer bevindingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn beperkingen bij echodiagnostiek?

A
  1. Afwijking te klein om te zien.
  2. Afwijking nog niet te detecteren.
  3. Beeldvorming is beperkt.