Week 5: Perceptuele-Motorische functie Flashcards

1.Beschrijf de visuele en motorische systemen 2.Identificeer de link tussen perceptie en beweging 3.Evalueer hoe schade aan specifieke hersengebieden perceptie en beweging beïnvloedt 4.Vergelijk verschillende stoornissen binnen het perceptueel-motorische domein

1
Q

Naast zicht, reuk, smaak, audio en somatosensorische sensorsystemen zijn er nog twee andere belangrijke systemen: het vestibulaire systeem en proprioceptie

A

Het vestibulaire systeem is verantwoordelijk voor ons evenwicht en ruimtelijke oriëntatie. Het bevindt zich in het binnenoor en bestaat uit de halfcirkelvormige kanalen en de otolietorganen (sacculus en utriculus). Dit systeem detecteert bewegingen van het hoofd en helpt ons bij het behouden van balans en stabiele visuele waarneming terwijl we bewegen.
Proprioceptie:

Proprioceptie is het zintuig dat ons in staat stelt om de positie en beweging van ons lichaam en onze ledematen te voelen, zonder dat we daar bewust naar hoeven te kijken. Het geeft ons informatie over de kracht en snelheid van spierbewegingen en de positie van onze gewrichten. Deze informatie komt van sensoren in spieren, pezen en gewrichten, waardoor we nauwkeurig kunnen bewegen en coördineren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar kruisen de twee visuele systemen (van de ogen naar V1, primaire motor cortex). Er zijn ook routes in het brein. De dorsale en de ventrale. Bij de dorsale hebben we het over waar, dus spatiale lokalisatie en actie, deze gaat van de V1 -> V2 -> ?

De ventrale route gaat naar de temporale kwab en heet de wat route, dus object herkenning (karakteristieken van objecten). Deze gaat via de V1 -> V2-> ?

A

Optic chiasm

D:V1 -> V2 -> MT (oftewel V5)
V: V1 -> V2 -> V4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Zet de karakteristieken van de visuele ventrale en dorsale routes bij de juiste.

Herkenning/identificatie, visueel begeleid gedrag, hoge temportele frequenties - beweging, hoge spatiale frequentie - details, lange termijn bewaarde representaties , snel, bewustzijn laag, alleen erge korte termijn bewaring herinnering, hoge bewustzijn, langzaam, egocentrisch/ kijker-gecentreerd en allocentrisch of object-gecentreerd.

A

V: Herkenning/ Id, hoge spatiale frequenties- details, lange termijn bewaarde representaties, hoge bewustzijn , langzaam en allocentrisch of object gecentreerd.

D: Visueel begeleid gedrag, Hoge temoporele frequenties - beweging, snel, lage bewustzijn, korte termijn behouding van herinneringen, egocentrisch/kijker-gecentreerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer er visuele stoornissen van lagere orde / basisstoornissen zijn, is het meestal gerelateerd aan beschadiging binnen het …. of ….

A

visuele pad (ogen) dof V1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stoornissen in visuele perceptie die niet kunnen worden gekarakteriseerd als eenvoudige gezichtsvelddefecten / hogere -orde zijn meestal gerelateerd aan beschadigingen binnen ……….

A

Secundaire visuele corticale gebieden (V4 en V5)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem voorbeelden van Visuele stoornissen van lagere orde / basisstoornissen.

A

Bitemporaal verlies: Verlies van het gezichtsveld aan de buitenste (temporale) zijden van beide ogen.

Homonieme hemianopsie (R): Verlies van het rechter gezichtsveld in beide ogen.

Quadrantanopsie (R gedeeltelijk): Gedeeltelijk verlies van een kwart van het rechter gezichtsveld.

Quadrantanopsie (R temporaal): Verlies van het rechter temporale kwadrant van het gezichtsveld in beide ogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem voorbeelden van cognitieve visuele stoornissen (Hogere orde).

A

Achromatopsie: Kan geen kleur zien; ziet “kleuren” in een zwart-wit film -

Akinetopsie: onvermogen om beweging waar te nemen; kijken naar de wereld onder een stroboscooplicht.

Agnosieën - onvermogen om te weten, te benoemen, te identificeren en betekenis te ontlenen aan perceptuele stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Achromatopsie, waar schade?

A

Geassocieerd met bilaterale laesies die gebied V4 (medial occipital tempal area) omvatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Akinetopsie, waar schade?

A

Geassocieerd met schade aan het mediale temporale gebied (medial temporal)V5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ontstaat agnosie

A

Zintuiglijke waarneming van een waargenomen stimulus is losgekoppeld van herinneringen aan de waargenomen stimulus. Er is dus geen deficit in geheugen/herinneringen, maar een verstoring in de route/pathway die specifieke stimuli verwerkt (hogere orde).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Mensen die wel kunnen zien, en verbaal het object kunnen identificeren, maar het object niet kunnen tekenen, hebben …..agnosie

A

apperceptieve agnosie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mensen die het object kunnen zien, kunnen tekenen, maar niet kunnen benoemen. (ze kunnen het niet linken aan hun kennis / herinneringen)

A

Associatieve agnosie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is kleurenagnosie?

A

Kleurenagnosie is het onvermogen om kleuren te herkennen en te onderscheiden, hoewel de kleurwaarneming zelf intact blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is (object-agnosia) voorwerpsagnosie

A

Voorwerpsagnosie is het onvermogen om objecten te herkennen of te benoemen, zelfs wanneer kleurwaarneming en andere visuele functies normaal zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is simultanagnosie?

A

Simultanagnosie is het onvermogen om de algemene betekenis van een volledige afbeelding of vorm waar te nemen, ondanks het vermogen om afzonderlijke details of elementen te herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is prospagnosie?

A

Prospagnosie is het onvermogen om bekende gezichten te herkennen, vaak geassocieerd met beschadiging van het fusiforme gezichtsgebied (FFA).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem (cognitieve) visuele stoornissen voor de waar route (dorsaal)

A

Akinetopsia, Simultanaagnosia, optic ataxia en Balint’s syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Optic Ataxia

A

Optic ataxia is een neurologische stoornis waarbij patiënten moeite hebben met het nauwkeurig uitvoeren van doelgerichte bewegingen naar visuele doelen, zelfs als hun visuele waarneming en begrip van de omgeving intact zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Balint’s syndroom. Wat is het en waar schade

A

Het Balint syndroom is een zeldzame neurologische aandoening die wordt gekenmerkt door een triade van symptomen: simultanagnosie (moeite met het waarnemen van het geheel), optische apraxie (moeite met het richten van de ogen en handen naar visuele doelen), en oculomotorische apraxie (problemen met het vrijwillig bewegen van de ogen).

Ten gevolge van laesies aan de posterieure pariëtale kwab.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem (cognitieve) visuele stoornissen voor de wat route (ventrale)

A

Topographagnosie, cerebral achromatopsia, prosopagnosie, pure alexia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is pure alexia?

A

Pure alexia, ook wel bekend als alexia zonder agrafie, is een aandoening waarbij iemand het vermogen verliest om te lezen, ondanks het behoud van andere taalvaardigheden zoals schrijven en spreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is object agnosia?

A

Object agnosia is een aandoening waarbij patiënten moeite hebben om objecten te herkennen en te identificeren, zelfs als hun zicht en andere cognitieve functies intact zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is cerebral achromatopsia?

A

Cerebral achromatopsia is een vorm van kleurenblindheid die wordt veroorzaakt door schade aan de hersenen, waarbij patiënten geen kleuren kunnen waarnemen, hoewel hun ogen normaal functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is Topographagnosie?

A

Topographagnosie is een aandoening waarbij patiënten moeite hebben met het herkennen van bekende plaatsen of het navigeren door hun omgeving, ondanks normaal zicht en oriëntatievermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke test kunnen we gebruiken om te testen of mensen visuele agnosie hebben

A

Poppelreuter Test (superimposed figures) used in the assessment of visual agnosia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Kan agnosie voor komen in andere zintuigen/contexten

A

Ja , bijvoorbeeld auditieve agnosie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is auditieve agnosie?

En vat is het verschil tussen apperceptieve en associatieve auditieve agnosie?

A

Onvermogen om gesproken woorden of omgevingsgeluiden te herkennen ondanks een behouden gehoor

-Apperceptieve auditieve agnosie; onvermogen om een woord te herhalen of een geluid te imiteren

-Associatieve auditieve agnosie; onvermogen om de bovenstaande taken normaal uit te voeren, maar zal niet in staat zijn om verschillende voorbeelden van geluiden te matchen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Tactiele agnosie

A
  • onvermogen om een voorwerp te herkennen door aanraking (zonder visuele input) ondanks de fysieke mogelijkheid om het voorwerp te manipuleren

-Unilateraal hersenletsel; contralaterale hand is agnostisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Asomatognosie

A
  • het gevoel hebben dat lichaamsdelen ontbreken, vervagen of verdwenen zijn
  • beschadiging van de rechter achterste pariëtale cortex of motorische cortex
30
Q

Verschil hallucinaties en illusies

A

Beide sensorische decepties, maar illusies zijn misinterpretatie van stimuli van een extern object. Hallucinaties is dingen zien, horen of voelen die niet echt bestaan, in de volle overtuiging dat ze werkelijkheid zijn (terwijl er geen stimulus is).

31
Q

Charles Bonnet syndroom

A

Het Charles Bonnet een aandoening waarbij verstandelijk gezonde mensen dingen zien die er in werkelijkheid niet zijn. Ze zijn hier wel bewust van. Gerelateerd aan verminderde overdracht binnen visueel systeem

32
Q

Anton syndroom

A

Het Anton syndroom is een zeldzaam neurologisch verschijnsel waarbij patiënten blindheid of ernstige visuele beperkingen ervaren, maar tegelijkertijd geloven dat ze normaal kunnen zien. Dit wordt vaak geassocieerd met hersenletsel, beschadigde bilaterale V1 gebieden (occi kwab)

33
Q

Wat is de beweging hiërarchie (laag naar hoog)

A
  • Reflexen
  • Automatische bewegingen
  • Vrijwillige bewegingen
34
Q

Wat zijn de Cortical Motor Areas

A

M1 (Primaire motor cortex), The premotor area, supplementary motor area, and pre-supplementary motor

35
Q

Waar of niet
I: M1 en de PMC hebben directe verbindingen met het ruggenmerg om beweging te beïnvloeden.
II: PFC-gebieden beïnvloeden M1 en PMC, niet het ruggenmerg

A

Waar

36
Q

Beinvloeden PFC-gebieden wel of niet de M1 en PMC

Beinvloeden ze wel/ niet het ruggenmerg

A

PFC-gebieden beïnvloeden M1 en PMC, niet het ruggenmerg

37
Q

Mediale versus laterale motorsystemen hoort bij interne of externe cueing/stimuli

A

lateral - external’
medial - internal

38
Q

Bij schade aan de ……. motorisch systeem is extern gecued bewegingen beperkt, maar ……… blijft behouden

A

laterale motor systeem , zelfstandige beweging

39
Q

Bij schade aan de mediale motorisch systeem kan iemand last krijgen van….

A

Automatismes en akinetisch mutisme: s een syndroom, een gevolg van hersenletsel waarbij de persoon niet meer / verminderd spreekt (mutisme) en niet / verminderd beweegt (akinesie

40
Q

Motor systemen & functies

A
41
Q

Basale gangla & Corticale Motor areas. Hoe interacteren ze?

A

Reverse loop curcuits die corticale activiteit moduleren: Directe route is opwindend; indirecte route is remmend

42
Q

Parkinson’s een neurodegeneratieve stoornis, waarbij er een verlies is aan …………….in de ………… Dit is verbonden aan een vermindering van ………………levels in de striatum. Hierdoor wordt de indirecte ….. pad actiever. Dat zorgt op zijn beurt dat er een ………… is aan opwinding / excitatie naar de thalamus en cortex. Waardoor mensen met parkinsons langzamer bewegen, tremor hebben of stijfheid in het lichaam.

A

Dopamine producerende cellen; substantia nigra, dopamine, inhiberende, vermindering

43
Q

Huntington’s is ook een neurodegeneratieve ziekte, waarbij de oorzaak hiervan één gene (dominant). Dit heet de mutant Huntington gene. Dit gen heeft een toegenomen aantal van CAG herhalingen. Waardoor het giftig is (neuron degeneratie) voor de ….. en de ……… (basal ganglia). Je ziet het aan de brein door een vergrote ventrikels, meer ………. (want veel brein cellen zijn dood)

A

caudate & putamen; vloeistof

44
Q

Parkinsons vs Huntingtons. Beide basale ganglia gerelateerd maar bij Parkinsons een ……….. van de motor drive en bij Huntingtons een ……………..

A

onder stimulatie; over stimulatie

45
Q

Apraxie, wat zijn de twee componenten?

A

Ideation; het hebben van een (juist) idee van wat er gedaan moet worden

Productie; het uitvoeren van de taak

46
Q

Verschil tussen ideomotor apraxia en ideational apraxie

A

Ideomotor apraxie
Moeite met uitvoeren van complexe bewegingen op commando, hoewel begrip van de handeling behouden blijft. (Ze kunnen zelfs zeggen wat ze moeten doen), maar hebben problemen met het uitvoeren van specifieke bewegingen (bv. zwaaien, knippen) wanneer hierom gevraagd wordt.
VB:
Bij ideomotore apraxie weet je waar een bepaald voorwerp voor bedoeld is, maar weet je niet meer welke bewegingen je erbij moet maken. Als je bijvoorbeeld je veters wilt strikken, dan weet je niet meer hoe je met je vingers een lus maakt.
VB: weten welk voorwerp ze moeten pakken maar weten niet meer hoe ze dit moeten gebruiken of verwerken. Tandenborstel gebruiken in oor stopen of rondom gezicht, niet bij tanden.

Ideationale apraxie: Onvermogen om een reeks van handelingen te plannen en uit te voeren, zelfs als de individuele stappen afzonderlijk begrepen worden. Onvermogen om een sequentie van handelingen uit te voeren die nodig zijn voor dagelijkse taken (bv. tandenpoetsen).
-> Vaak geassocieerd linker frontoparietale schade, die de planning en organisatie van complexe handelingen beïnvloeden.
VB: Patiënten met ideationele apraxie hebben het moeilijk om een taak te plannen die uit verschillende stappen bestaat, bijvoorbeeld zich aankleden. Ze kunnen wel nog bewegingen imiteren.
VB 2: Als je vraagt poets je tanden, dan weten ze niet waarmee. (weten niet wat voor object ze moeten gebruiken om een bepaalde activiteit uit te voeren)Dus kunnen ze een hamer pakken en de beweging uitvoeren.

47
Q

Cerberal palsy, een ontwikkelingsstoornis. Er zijn vier types.

A
  1. Monoplegia, effectueert één ledemaat (meestal een arm)
  2. Hemiplegia, effectueert een kant van het lichaam.
  3. Diplegia, effectueert symmetrische delen van het lichaam (armen of benen)
  4. Quadriplegia, effectueert alle vier de ledematen
48
Q

Er zijn een aantal symptomen die mensen met ceberale palsy last van kunnen hebben. Ik noem ze op en jij zegt welke breingebieden daarachter kunnen zitten.

  1. Stijve spieren en spasticiteit is geassocieerd met schade to of ontwikkeling verschillen in de….
  2. Niet beheersbare bewegingen (dyskinesie), stop-gaan bewegingen
  3. Slechte balans en coördinatie (ataxie)
  4. Gemixte of een combinatie van twee of meer types
A
  1. De cortex in het algemeen
  2. Basale ganglia
  3. Cerebellum
  4. Cortex en cerebellum, verschillende gebieden.
49
Q

Dyskinesie

A

onbedoelde overmatige bewegingen van het lichaam

50
Q

Wat meten de volgende testen en welke testen kunnen iets meten:
1. Hand dynamometer
2. Motor snelheid
3. Computeriseerde Archimedes Spiral test
4. Coördinatie
5. Locomotie
- Gait/looppatroon
- Balans

A
  1. Spier kracht
  2. Computeriseerde vinger tappen test
  3. Fijne motorische vaardigheden
  4. Purdue pegboard test
    • Dual taak, Voorkeur en maximum snelheid
      - Remberg balans test (ogen open en dicht)
51
Q

Afasie een indeling
- Taalbegrip slecht, maar vloeiend spreken =
- Taalbegrip slecht en niet vloeiend spreken =
- Taalbegrip goed en vloeiend spreken
- Taalbegrip goed maar niet vloeiend spreken

A
  • Wenicke
  • Globaal
  • Amnestisch
  • Broca
52
Q

Amnestische afasie

A

Dit type afasie wordt gekenmerkt door woordvindingsproblemen. De taalproductie is vloeiend, maar er is sprake van pauzes, omschrijvingen en ‘lege taal’. Het taalbegrip is relatief goed, hoewel grammaticaal complexe zinnen problematisch kunnen zijn.

53
Q

Globale afasie (Tag Tag)

A

Een ernstige vorm waarbij mensen niet of nauwelijks kunnen spreken en moeite hebben met het begrijpen van taal

54
Q

Lokalisatie van Broca afasie, motorische en expressieve afasie

A

Linker inferieure frontale gyri

55
Q

Moeite met het vinden van de juiste woorden en het vormen van zinnen, ondanks intacte spraakmotoriek.

A

Expressieve afasie

56
Q

Moeite met het produceren van spraak door beperkingen in de motorische controle van de spraakspieren.

A

Motorische afasie

57
Q

Welke types afasie is gelokaliseerd in de linker temporale gyrus

A

Wernicke- (sensorische of receptieve) afasie

58
Q

Een probleem met het begrijpen van taal

A

Receptieve afasie

59
Q

Taalproblemen en praktijk
- De patiënt herhaalt voortdurend de zin “Ik weet het niet” zonder echte communicatieve intentie.

A

Taalautomatisme

60
Q

De patiënt gebruikt herhaaldelijk de zin “Ik heb het koud” in verschillende contexten, zelfs wanneer dit niet relevant is voor het gesprek.

A

Stereotype

61
Q

Tijdens het gesprek zegt de patiënt “tafel” in plaats van “kabel”, hoewel het woord qua klank vergelijkbaar is.

A

Parafasie - Fonematisch

62
Q

De patiënt vervangt het woord “bank” door “stoel”, hoewel de betekenis van beide woorden enigszins verwant is.

A

Parafasie - Semantisch

63
Q

De patiënt gebruikt het woord “flibbergabber” om naar een “telefoon” te verwijzen, hoewel dit geen bestaand woord is.

A

Neologisme (gebruik van woorden die niet bestaan of niet begrepen worden door anderen)

64
Q

De patiënt blijft herhalen “auto, auto, auto” tijdens het gesprek, zelfs nadat het onderwerp van het gesprek is veranderd.

A

Persevereren

65
Q

Wanneer iemand vraagt “Wilt u dit speelgoed hebben?”, herhaalt de patiënt simpelweg het woord “speelgoed, speelgoed” zonder begrip van de vraag.

A

Echolalie (de officiële benaming voor wanneer mensen herhalen wat ze hebben gehoord.)

66
Q

De patiënt spreekt moeilijk verstaanbare woorden uit als gevolg van zwakte of onjuiste controle over de spieren die betrokken zijn bij spraak.

A

Dysartrie

67
Q

De spraak van de patiënt klinkt monotoon en mist normale intonatiepatronen.

A

Dysprosodie

68
Q

Dat is wel eens een keer ‘t probleem heb ik dat ik ‘t over een onderwerp dat ik iemand iets wil mededelen welk bijvoorbeeld, en dan wil het wel eens wel gaan, dat de tegenover mij bevindt, of wel begrijpt, of ik begrijp niet al van wat zij zeggen

A

Paragrammatisme: een patiënt veel lange, grammaticaal ingewikkelde zinnen maakt waarvan de structuur niet klopt:

69
Q

Agrammatisme/ telegramstijl voorbeeld

A

…spreken eh…langzaam…niet zo goed…).

Mensen met agrammatische afasie produceren (sterk) vereenvoudigde constructies. Agrammatisme is te herkennen aan:

70
Q

Conductieafasie

A

kenmerkt zich door een opvallende stoornis in het nazeggen. De spontane taalproductie is vloeiend en grammaticaal correct, maar wordt veelal gekenmerkt door fonologische parafasieën. Aangezien het auditieve taalbegrip relatief gespaard is gebleven, is de patiënt zich meestal van zijn fouten bewust, wat kan leiden tot al dan niet geslaagde pogingen om zichzelf te verbeteren (conduite d’approche, valse starts