Week 1: Introductie Flashcards

Twee voor de prijs van uno hunny: Hoorcollege en Literatuur ✨🤗💫☯🦋☀

1
Q

Wat doen klinische neurologen?

A

Het diagnosticeren en behandelen van de gedragsmatige (gemoedstand, neurologische cognitieve functionering) gevolgen van hersenstoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem de zes neurocognitieve domeinen

A

Taal, leren en geheugen, executief functioneren, perceptief - motorisch functionering, complexe aandacht en sociale cognitie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik noem een aantal symptomen, jij bepaald in welk neurocognitief domein deze stoornis in zit. Voorbeeld: Aphasia -> Taal

Aandacht tekort
Amnesie
Alexia/Agrafie
Acalculie
Agnosie
Apraxie
Executieve disfunctioneren

A

Aandachts tekort -> Complexe aandacht
Amnesie -> Herinnering en leren
Alexia/Agrafie -> Taal; lezen en schrijven
Acalculie -> Taal; aritmetisch
Agnosie -> Perceptie; visueel, akoestisch en tactiel
Apraxie -> Motorisch plannen
Executieve disfunctioneren -> Executieve funtie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Neurocognitieve stoornissen hebben in de DSM twee categorieën: Mild en major. Omschrijf de verschillen/criteria

A

Belangrijke neurocognitieve stoornis:
a. Bewijs van substantiële cognitieve achteruitgang in een of meer van de cognitieve domeinen: leren en geheugen, aandacht, taal, perceptie, praxis, executief functioneren of sociale cognitie
b. De cognitieve tekorten zijn voldoende om de onafhankelijkheid in het dagelijks leven te belemmeren
c. Niet te wijten aan een delier
d. Niet te wijten aan een andere mentale stoornis
Met of zonder gedragsstoornis

Milde neurocognitieve stoornis
a. Bewijs van bescheiden cognitieve achteruitgang in een of meer cognitieve domeinen
b. De cognitieve tekorten zijn onvoldoende om de onafhankelijkheid in het dagelijks leven te belemmeren
c. Niet te wijten aan een delier
d. Niet te wijten aan een andere mentale stoornis
Met of zonder gedragsstoornis Neurocognitief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Veroorzaken neurocognitieve stoornissen ziektes zoals Alzheimer’s of Parkinson, of vice versa?

A

Neurocognitieve stoornissen zijn aandoeningen die de hersenfunctie aantasten en kunnen resulteren in een verlies van cognitieve vaardigheden zoals geheugen, aandacht en probleemoplossend vermogen. Ziekten zoals de ziekte van Alzheimer en de ziekte van Parkinson zijn bekende oorzaken van neurocognitieve stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de Mini-Mental State Examinition en wat meet het?

A

De Mini-Mental State Examinition is een instrument gebruikt voor het screenen van cognitieve beperkingen bij ouderen. De test evalueert de cognitieve functies: aandacht en oriëntatie, geheugen, registratie, herinnering, berekening, taal en praxis. Een lage score op de MMSE komt overeen met een laag cognitief niveau.

De MMSE wordt wereldwijd door artsen gebruikt als diagnosticum en screeningsinstrument ter opsporing van dementie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bekende oorzaken van neurocognitieve stoornissen? (zoals Parkinson’s ziekte, Parkinson’s ziekte of Huntington’s ziekte)

A

▪ Door traumatisch hersenletsel
▪ Door hiv-infectie
▪ Multiple sclerose(MS)
▪ Vasculaire neurocognitieve stoornis
▪ Frontotemporale neurocognitieve stoornis
▪ (…) met Lewy-lichaampjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kan (neurocognitieve stoornis door) Alzheimer’s ziekte definitief gediagnosticeerd worden?

A

Ja, de ziekte van Alzheimer kan definitief gediagnosticeerd worden, maar dit gebeurt meestal postuum, door middel van een autopsie. Tijdens de autopsie kunnen pathologen de aanwezigheid van kenmerkende amyloïde plaques en neurofibrillaire tangles in het hersenweefsel bevestigen, wat als een definitief bewijs voor de ziekte van Alzheimer wordt beschouwd.

Nee, bij levende patiënten enkel ‘waarschijnlijke’ / vermoedelijke ziekte van Alzheimer:
a. Bewijs van een oorzakelijke genetische AD-mutatie uit de familieanamnese of genetisch onderzoek.
b. Duidelijke achteruitgang in geheugen + in 1 ander cognitief domein
c. Gestaag progressieve, geleidelijke achteruitgang in cognitie, zonder langdurige plateaus
d. Geen aanwijzingen voor gemengde etiologie (d.w.z. afwezigheid van andere neurodegeneratieve of cerebrovasculaire ziekten of andere ziekten die waarschijnlijk bijdragen aan cognitieve achteruitgang)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke testen worden doorgaans gebruikt om dementie te screenen?

A

Cambridge Cognitive Examinatie - Revised
Wechsler Memory Scale
Trail Making Test A and B
Neuropsychiatric questionnaire
Obeservation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Alle type dementie

A

Dementie is een verzamelnaam voor tientallen ziektes. De meest voorkomende vormen van dementie zijn de ziekte van Alzheimer, vasculaire dementie, frontotemporale dementie en Lewy body dementie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat meten de volgende dementie screening testen?:
Cambridge Cognitive Examinatie - Revised; Wechsler Memory Scale; Neuropsychiatric questionnaire;
Trail Making Test A and B.

A

Cambridge Cognitive Examinatie - Revised: de mate van dementie te meten en het niveau van cognitieve stoornissen te bepalen. De meting beoordeelt oriëntatie, taal,
geheugen, praktijk, aandacht, abstract denken, perceptie en berekening.

Wechsler Memory Scale: een testbatterij om verschillende geheugen- en werkgeheugenvaardigheden in kaart te brengen bij volwassenen.

Trail Making Test A and B: Deze taak meet cognitieve flexibiliteit oftewel het vermogen tot concept shifting

Neuropsychiatric questionnaire: een korte beoordeling van neuropsychiatrische
symptomatologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gnosis

A

Het is het ontkennen een ziekte te hebben en een gebrek aan inzicht in de gevolgen die de ziekte heeft voor het eigen functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hetero anamnese, wat is het en wat vraag je uit?

A

Als er informatie over de medische voorgeschiedenis en achtergrond van een patiënt ingewonnen wordt bij een andere persoon dan de patiënt zelf, spreekt men van een heteroanamnese.

Waarom iemand gekomen is, specifieke cognitieve problemen, emotie, gedrag, persoonlijkheid, opleiding/ functie, thuissituatie en familie en medische geschiedenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Praxis
(Denk aan de tandeborstel)

A

De praxis is de cognitieve component van de motoriek. Apraxie is gedefinieerd als het onvermogen om een complexe of aangeleerde handeling uit te voeren dat niet wordt verklaard door een elementaire stoornis van de motoriek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoeveel kans heeft iemand met een milde neurocognitieve stoornis om dementie / ernstige neurocognitieve stoornis binnen drie jaar?

A

50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de pathofysiologie van een milde neurocognitieve stoornis?

A

Abnormale proteïne/ eiwit accumulatie in de hersenen of veroorzaakt door psychologische factoren, tijdelijke veranderingen door vitamine tekort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pathofysiologie van Alzheimer’s ziekte?

A
  1. Amyloïde plaques: het beta-amyloïde eiwit dat betrokken is bij de ziekte van Alzheimer wordt gevormd door de afbraak van een groter eiwit dat de amyloïde precursor wordt genoemd. Het komt voor in verschillende moleculaire vormen die zich verzamelen tussen neuronen. Van de vorm beta-amyloïde 42 wordt gedacht dat deze bijzonder giftig is. In de hersenen van Alzheimer klonteren abnormale hoeveelheden van dit natuurlijk voorkomende eiwit samen tot plaques die de celfunctie verstoren.
  2. Neurofibrillaire tangles: abnormale ophopingen van een eiwit genaamd tau die zich verzamelen in neuronen. Door abnormale chemische veranderingen bij de ziekte van Alzheimer kleeft tau aan andere tau-moleculen en vormt draden die uiteindelijk samenklonteren tot klitten in neuronen. Deze klitten blokkeren het transportsysteem van de neuronen, wat de synaptische communicatie tussen neuronen schaadt.
  3. Verlies van neuronale verbindingen en celdisfunctie
    Als bij de ziekte van Alzheimer de neuronen in de hersenen beschadigd raken en niet meer goed werken, kunnen de verbindingen tussen netwerken van neuronen verbroken worden en krimpen de hersengebieden. In de laatste stadia van Alzheimer is dit proces - hersenatrofie genoemd - wijdverspreid, wat resulteert in een aanzienlijke celdood en het verlies van hersenvolume veroorzaakt.
  4. Chronische ontsteking Chronische ontsteking kan veroorzaakt worden door de ophoping en schadelijke afscheiding van slecht functionerende gliacellen. Gezonde gliacellen helpen de hersenen vrij te houden van afval (vernietigt afval en gifstoffen). Wanneer microglia er niet in slagen om afval, puin en eiwitophopingen, waaronder beta-amyloïde plaques, op te ruimen, kan Alzheimer ontstaan
  5. Vasculaire bijdragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Franz Joseph Gall geloofde I: dat de mens verschillende mentale functies heeft die worden vertegenwoordigd door onafhankelijk functionerende delen in de buitenste gebieden van de hersenen. Hij geloofde dat we de functies konden terugvinden door bulten op de schedel te onderzoeken. II: Of het idee dat er een sterke relatie bestaat tussen hersenen en gedrag…

Welke is juist?

A

I. Is juist (frenologie). Hij maakte een grote stap naar lokalisatie van functies in het brein.

II is onjuist, hoewel dit idee niet onjuist was, maar dit idee werd ontwikkeld middels de casus van Phineas Gage (Schade linker frontale kwab, persoonlijkheid verandering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Conduct aphasia

A

Iemand die kan begrijpen en spreken, maar kan niet gesproken woorden herhalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar zit Broca’s gebied en Wernicke’s-?

A

Linker frontale kwab -> Broca (spraak beperkt (taal productie) / niet vloeiend)

Linker temporale kwab -> Wernicke (taal vloeiend, maar geen woord begrip)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is visuele agnosia en wie onderzocht het?

A

Lissauer onderzocht het onvermogen om voorwerpen/objecten te herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Lissauer stelde voor dat object herkenning twee aparte fasen heeft. Welke en wat gebeurt er als er schade / beperking is in deze fasen?

A

Stadia
1. Apperceptie: de kenmerken van het object waarnemen

Stoornis in de eerste leidt tot onvermogen om individuele kenmerken te combineren tot het concept als geheel (apperceptieve agnosie - patiënten kunnen het object niet herkennen en kopiëren)

  1. Associatie: de kenmerken zijn gekoppeld aan eerdere kennis over het object, bijv. waar wordt het voor gebruikt.

Als de tweede fase verstoord is, kunnen patiënten het object kopiëren, maar niet herkennen wat ze getekend hebben (associatieve agnosie).

21
Q

Wie is één van de oprichters van experimentele psychologie?

A

Wilhelm Wundt

22
Q

Franciscus Donders ontwikkelde meerdere rectie tijd taken zoals: Simpele reactie tijd test, keuze reactie tijd taak & gaan/niet-gaan reactie tijd taak. Wat meten deze testen?

A

Response tijden, maar specifieker:
Simpele reactie tijd test: detectie
keuze reactie tijd taak: discriminatie
gaan/niet-gaan reactie tijd taak: inhibitie

23
Q

Wie is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van psychometrie? En dat heeft op zijn beurt gezorgd voor?

A

Francis Galton, Het kunnen meten van individuele verschillen tussen mensen.

24
Q

Omschrijf Luria’s functionele theorie / Luria’s Three Functional Unit Model ? (Tip: A.I.O.)

A

Volgens de theorie zijn alle hersengebieden betrokken in drie functionele eenheden, die op elkaar inwerken om bij te dragen aan informatieverwerking:

  1. De subcortiale hersengebieden - regelt arousal en
    aandachtsprocessen (activatie)
  2. De posterieure hersengebieden - verwerkt sensorische informatie (input)
  3. De voorste hersengebieden - plannen en organiseren acties (output)

Binnen elke eenheid wordt informatie verwerkt in drie hiërarchische georganiseerde zondes: Primaire, secundaire en tertiaire.

25
Q

I: Dubbele dissociatie ondersteund het argument voor functionele differentiatie.
II: Dubbele dissociatie vind plaats wanneer een patient met en laesie / beschadiging in regio X is beperkt in taak A

A

I: waar
II: Nope, Dat is dissociatie. Bij dubbele dissociatie kijken ze naar patient B met een laesie in regio Y, die een intacte functionering laat zien op taak A, maar niet in taak B.

26
Q

Wie studeerde patient H.M. en wat hebben we geleerd van zijn casus?

A

Brenda Milner, ze breide de kennis over specifieke herinnering functies uit middels haar onderzoek naar H.M.. Bij deze patient is het volgende gebeurt: Na de operatie bleek de patiënt te lijden aan een ernstige vorm van anterograde amnesie (een onvermogen om nieuwe feiten of gebeurtenissen te onthouden). Als hij bekenden tegenkwam, was het steeds alsof hij hen voor het eerst ontmoette. Zelfs schokkende voorvallen waren na enkele minuten geheel uit zijn geheugen verdwenen.

Het geheugen voor feiten of gebeurtenissen die zich hadden afgespeeld in de periode ver vóór de operatie, was echter nog nagenoeg intact. Ook bleken zijn motorische vaardigheden nog intact te zijn. Hij kon nieuwe dingen aanleren (zoals het natekenen van een sterfiguur in spiegelbeeld) en blijvend beheersen, zonder dat hij zich herinnerde hoe hij die geleerd had. Dit was een bewijs dat in de hersenen verschillende geheugensystemen bestaan.

Vooral de hippocampus bleek een belangrijke rol te vervullen bij het onthouden van nieuwe feitelijke kennis, ook wel declaratief geheugen genoemd.

27
Q

Kaplan en Goodglass ontwikkelde testen voor?

A

Het meten van taal stoornissen, zoals de Boston Naming test. En executieve functies (Kaplan), zoals de Delis-Kaplan Executive Funtion system battery.

28
Q

Semantische herinnering en episodische herinneringen

A

Semantisch en meer algemene kennis en episodisch is meer herinnering van gebeurtenissen

29
Q

The cognitive theory

A

Cognitieve theorie probeert menselijk leren, socialisatie en gedrag te begrijpen door te kijken naar de interne cognitieve processen in de hersenen.

30
Q

Welke neuro imaging test/ techniek is het beste om de structurele connecties/verbindingen te meten? (De witte stof banen in de hersenen).

A

Diffusion tensor imaging

31
Q

Wat meten fundtionele neuroimaging methods?

A

Ze zijn in staat om de connectiviteit tussen hersengebieden in kaart te brengen (functionele verbindingen).

32
Q

Neuropsychologie werd door welke man in Nederland opgericht?

A

Betto Deelman

33
Q

Emperische cyclus

A

Observatie (onderzoeksvraag) -> Inductie (hypothese geformuleerd)-> Deductie (voorspelling wat ze verwachten en operationalisering)->Testen (data verzamelen)-> Evaluatie (Resultaten geïnterpreteerd)

34
Q

Type I en Type II fouten

A

Type I is een foute verwerping van de H0, dus een foute positief.

Type II is een foute acceptatie van de H0, dus een foute negatieve

35
Q

Welke soorten onderzoek word er gedaan in de neuropsychologie?

A

Beschrijvend/Observatie onderzoek, Correlationeel, experimenteel en quasi-experimenteel

36
Q

Per protocol analyse

A

Woedt in onderzoek gebruikt. Participanten vallen vaak uit en in deze analyse worden alle patiënten die niet het onderzoek hebben voltooit, worden uitgesloten.

37
Q

Intentie-om-te behandelen analyse (intention-to-treat)

A

analyseert men de resultaten van de patiënten volgens de interventie waar ze initieel aan toegewezen waren, ongeacht of ze de toegewezen behandeling volgden en ongeacht hun evolutie in de studie (dus ongeacht of ze die behandeling hebben voltooid of ontvangen, om randomisatie te behouden)

38
Q

Open- science

A

de toenemende bewustheid bij onderzoekers dat de wetenschap toegankelijk en transparant moet zijn. Open-science wil de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek verbeteren. FAIR- principes teven richtlijnen voor open science.

39
Q

Belangrijke FAIR principes (richtlijnen open-science).

A
  1. bekendmaking van stimuli, gecodeerde data en analyse scripts
  2. resultaten open access zonder kosten
  3. null-findings rapporteren
  4. pre-registratie, voor data collectie de onderzoeksvraag, hypotheses en waarschijnlijke analyse methodees delen.
40
Q

Neuropsychiatrie model

A

De relatie tussen brein, gedrag, emotie en cognitie onderzoeken. Naast neuropsychologische testen, kijken onderzoekers ook naar de persoonlijkheid (beoordeling) als ze onderzoek doen naar de oorsprong van psychiatrische stoornissen.

41
Q

Bij een neuropsychologische examination, kunnen angst/gemoedstand symptomen en vermoeidheid/stress factoren als apart beschouwd van cognitie worden?

A

Nee, ze kunnen namelijk een negatieve impact hebben op de patient’s cognitief functioneren

42
Q

Vijf verschillende voorbeelden van validiteit

A

Face, content, concept/construct, criterion en ecologische validiteit

43
Q

Face validiteit

A

De mate waarin een test in eerste instantie meet wat het hoort te meten?

44
Q

Content validiteit

A

De mate waarin items van een test representatief zijn voor de domeinen van ale mogelijke items over het concept, dat gemeten word. Bijv. Meet de intelligentie test alle domeinen van intelligentie?

45
Q

Concept/ construct validiteit

A

Is de test een goede reflectie van een theoretisch concept.

46
Q

Criterion validiteit

A

De mate waarin test scores gebruikt kunnen worden om scores op een doel variabele te voorspellen> Doel variabele is de ‘criterion’.

47
Q

Ecologische validiteit

A

De mate waarin een test een cliënt functioneren in zijn gebruikelijke omgeving voorspeld

48
Q

Anosognosie

A

Een gebrek aan bewustzijn en begrip van een ziekte of zelfs niet bewust zijn van de ziekte.

49
Q

Waarom zijn performance validiteitstesten belangrijk? En wat is van belang bij een cut-off point? Wat betekent een lagere performance dan het cut-off point?

A

Performance validiteitstesten zijn belangrijk om te beoordelen of iemand zich voldoende inspant en of de prestaties opzettelijk zijn beïnvloed. Bij het vaststellen van een cut-off point is het belangrijk om een balans te vinden tussen sensitiviteit (het correct identificeren van ware positieven) en specificiteit (het correct identificeren van ware negatieven). Een prestatie onder het cut-off point duidt op onvoldoende mentale inspanning, wat kan wijzen op opzettelijke onderprestatie.

50
Q

Noem de drie patiënten rechten

A

Het recht om een rapport te zien voordat het wordt gepubliceerd, het recht om te corrigeren en recht om de publicatie van het rapport te stoppen/blokkeren

51
Q
A