week 3 Hoofdstuk 4 Flashcards

1
Q

meest voorkomende aandoening

A

gegeneraliseerde angststoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

angststoornis ontstaat door gevaarlijke aanhoudende sociale omstandigheden(perspectief)

A

sociaalcultureel perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gegeneraliseerde angststoornis

A

buitensporige gevoelens van angst en zorgen over gebeurtenissen en activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

angststoornis ontstaat uit drie soorten angst, realistische angt, neurotische angst en morele angst (perspectief)

A

Psychodynamisch perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

angststoornis ontstaat door ontkenning van iemands ware gedachten en emoties (perspectief

A

humanistisch perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

angststoornis wordt veroorzaakt door problematisch gedrag en disfunctioneel denken (perspectief)

A

cognitief-gedragsmatig perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

angstoornis wordt verklaart door biologische factoren. angstreacties zijn verbonden met hersencircuitsbiologisch (perspectief)

A

biologisch perspectief (angststoornis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

metacognitieve theorie (angststoornis)

A

piekeren gebruiken als copingstrategie en het als iets slechts zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

intolerantie van onzekerheidstheorie (angststoornis)

A

het niet kunnen verdragen dat er negatieve dingen kunnen gebeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vermijdingstheorie (angststoornis)

A

angststoornis veroorzaakt een grotere lichamelijke opwinding en zorgen maken vermindert deze opwinding juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke therapie is zeer effectief voor een gegeneraliseerde angststoornis

A

kortdurende psychodynamische therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fobie

A

intentse en aanhoudende angst, verlangen omggevreesde object/situatie te vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

agorafobie

A

angst voor openbare plaatsen of andere situaties waarin er weinig mogelijkheden zijn om te ontsnappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

fobie is aangeleerd gedrag. Het kan overgenomen worden door observeren (perspectief)

A

(cognitief-gedragsmatig perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

paraatheid

A

aanleg om bepaalde stimuli te vrezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

exposure behandeling

A

blootstellen van mensen aan dingen waar ze bang voor zijn

17
Q

systematische desensibilisatie (fobie)

A

systematisch leren ontspannen in aanwezigheid van de fobie

18
Q

flooding (fobie)

A

herhaaldelijk blootstelling aan fobie om de persoon te laten zien dat hij bang is voor iets dat ongevaarlijk is

19
Q

modeling (fobie)

A

therapeut confronteert de fobie terwijl cliënt toe kijkt.

20
Q

sociale angststoornis

A

angst voor sociale of prestatie situaties

21
Q

onrealistische overtuigingen hebben over sociale vaardigheden en sociale interacties. Vermijden die om rampen te voorkomen (perspectief)

A

cognitief-gedragsmatig perspectief

22
Q

paniekstoornis

A

terugkerende paniekaanvallen

23
Q

biologische challenge test (paniekstoornis)

A

procedure om paniek te veroorzaken en paniekstoornis te beoordelen

24
Q

obsessieve-compulsieve stoornis

A

obsessies en dwanghandelingen die angst veroorzaken en het dagelijks functioneren belemmeren

25
Q

obsessie is het resultaat van impulsen van het id en dwang is het resultaat van een verdedigingsactie van het ego (perspectief)

A

psychodynamisch perspectief

26
Q

personen proberen gedachten te neutraliseren met acties (perspectief

A

gedrags-cognitief perspectief

27
Q

welk stofje heb je minder bij OCD

A

lage serotonine niveau

28
Q

trichotillomanie

A

herhaaldelijk te eigen haar uitrekken

29
Q

excoriation

A

je eigen huid plukken herhaaldelijk

30
Q

body dysmorphic disorder

A

obsessief geloven dat je een fout hebt in je fysieke verschijning