Week 3 - HC Flashcards
Welk effect hebben de volgende stoffen op het ileum?
Isoprenaline, fenylefrine, propranolol, fentolamine, fysostigmine, atropine.
Isoprenaline = ß1,ß2 -agonist, leidt tot relaxatie van ileum, want sprake van sympathicus stimulatie.
Fenylefrine = ∂-agonist, leidt tot relaxatie van ileu want sprake van sympathicus stimulatie.
Propranolol = ß1/ß2-antagonist, leit tot remming van isoprenaline dus remming van relaxatie.
Fentolamine = ∂-antagonist; leidt tot remming van femylefrine dus remming van relaxatie.
Fysostigmine = acetylcholinesterase remmer, leidt tot meer contractie door verhoging van concentratie van ach (parasympatische activatie).
Atropine = muscarinereceptorantagonist, leidt tot mediatie van effect van fysostigaine door blokkeren van muscarine receptor waar ach perifeer op aangrijpt.
Wat is propranolol?
ß-antagonist neemt effect van ß2-receptoren; vasodilatatie.
Wat zijn de in en uit stroom kleppen?
Instroom = mitralis en tricuspidalis.
Uitstroom = pulmonalis en aortaklep.
Wat zijn de belangrijkste functies van het bloedcirculatiesysteem?
- Transport van voedingstoffen en afbraakproducten
- Warmtetransport
- Doorgeven krachten/druk
- Snelle chemische signalering - Hormonen en neurotransmitters.
Wat zijn fysische kenmerken van het circulatiesysteem?
- Gesloten systeem
- Goede verdeling over de organen
- Grote drukverschillen
- Pulserende flow vs continu flow
Uit welke twee pompen bestaat het hart van zoogdieren?
- LV + LA voor grote circulatie (hoge druk)
- RV + RA voor kleine circulatie (lage druk)
Wat geldt er bij de Wet van Pascal (bij stilstaande vloeistof)?
- Vloeistof oefent even grote druk uit in alle richtingen.
- Druk in horizontaal vlak is overal gelijk.
- Druk neemt wel toe met de diepte.
Hoe kan bloed stromen?
Vloeistofdruk = kracht per oppervlakte-eenheid op een object in de vloeistof.
Oorzaken van druk = zwaartekracht, versnelling en krachten van buitenaf.
Wat is het verband tussen flow en snelheid en wat zijn het?
Flow (F) = De maat voor de hoeveelheid vloeistof per tijdseenheid in m3/s.
Snelheid (v) = snelheid van deeltje in m/s.
F = v * A (oppervlakte)
Wat is de continuiteitsvergelijking?
De flow in = flow out.
Bloed is incomprensible (volume verandert niet).
v1 A1 = v2 A2 = constant
Wat betekent de continuiteitsvergelijking in het lichaam?
Een vat dat zich splitst in twee vaten, heeft een even grote flow als de twee vaten bij elkaar opgeteld. Het oppervlak van alle capillairen maal de snelheid is gelijk aan de flow in de aorta.
Als de oppervlakte van het vat toeneemt, daalt de snelheid en dus de flow. Andersom ook als de oppervlakte van het vat afneemt, is de snelheid van de flow hoog.
Wat is de wet van Bernoulli (behoud van energie)?
Bestaat uit;
- p = pomp energie; drukopbouw van het hart.
- 1/2rov^2 = kinetische energie; beweging en stormingsenergie.
- rogh = potentiele energie.
= p + 1/2rov^2 + rogh = constant
Deze formule gebruik je lokaal.
Wat is de viscositeit?
Bloed is viskeus (plakkerig).
= weerstand die een fluïdum biedt aan een afschuivende kracht of weerstand tegen glijden.
Aan de zijkant van het bloedvat is weinig snelheid en centraal stroomt het bloed het hardst.
Hoge viscositeit is bloed en stroop en lage viscositeit is water.
Wat is het laminaire flow?
Laminaire flow is recht en volgt de wet van Poiseuille.
- Geen geruis in de stroming.
Wat is het plasma-skimming effect?
De concentratie erytrocyten is lager in de vertakkingen dan in de hoofdbloedbaan. Dit komt doordat erytrocyten in het centrum van het vat zitten.
Wat is turbulente flow en wanneer ontstaat het?
Turbulente flow = bloed wordt door vernauwing geperst, spuit eruit en veroorzaakt een werveling.
- Treedt ook op bij langzaam nauwer worden van vat.
- Het ontstaat ook bij systole (hoge druk, hoge snelheid).
- Inspanning.
Turbulentie kost extra druk.
Wat zijn consequenties van turbulentie?
- Optreden vatgeruis
- Vaatrillingen voelbaar
- Energieverlies -> hart moet harder pompen
- Beschadigingen vaatwand, bloedplaatjes.
- Trombosevorming.
Hoe stroomt bloed bij bloeddrukmeting door middel van een manchet?
Als het manchet wordt opgepompt tot boven de bovendruk stroomt er geen bloed meer, er is dan geen geluid.
Laat je het manchet leeglopen, zal het bloed weer gaan stromen aangekomen bij de bovendruk van de systole.
Het geruis blijf je horen totdat de druk van de manchet lager geworden is dan de onderdruk.
Bloed stroomt dan niet meer turbulent maar laminair.
Wat is het getal van Reynolds?
Re = 2rVgemro / n
Re is rechtevenredig met dichtheid vloeistof (ro), diameter vat (2r) en gemiddelde stroomsnelheid (Vgem).
Re is omgekeerd evenredig met de viscositeit (n).
Wanneer stroomt het bloed laminair en wanneer turbulent en wat betekent hoge viscositeit?
Als Re kleiner is dan 2000 stroomt het bloed laminair en als Re groter is dan 3000 stroomt het bloed turbulent. Het blijft een schatting.
Hoge viscositeit betekent lage laminair flow.
Wat is de Wet van Poiseulle?
Berekent de vaatweerstand.
p1,gem - p2, gem = F * R
Druk verschil op twee locaties = flow * weerstand
Hoe wordt de gemiddelde druk bepaald en waar is deze hoog en laag?
- Cardiac output; F = ∆V * f (slagvolume x frequentie)
- Perifere weerstand R
Hoog voor organen en laag na organen.
Drukverval is het grootst in arteriolen, heeft te maken met wrijvingsverliezen.
Hoe wordt de gemiddelde druk bepaald?
- Cardiac output; F = ∆V * f (slagvolume x frequentie)
- Perifere weerstand R
Wat is compliantie en hoe wordt het berekend?
Rekbaarheid van aorta, hogere compliantie is meer rekbaarheid.
C = ∆V/(Ps-Pd)
Wat is pulsdruk?
Drukvariatie tussen systole en diastole op één plaats.
Psys - Pdia
Wat gebeurt er met de pulsdruk en gemiddelde druk bij inspanning, vaatvernauwing en aortaklepinsufficientie?
Inspanning = hartfrequentie omhoog, gemiddelde druk stijgt en pulsdruk gelijk.
Vaatvernauwing = gemiddelde druk stijgt en pulsdruk gelijk.
Aortaklepinsufficientie = daalt gemiddelde druk en daalt pulsdruk.
Wat zijn oorzaken van pompfalen?
Primair = myocardites (ontsteking van hartspier) of myocardinfarct.
Secundair = Drukbelasting door hoge bloeddruk of volumebelasting door bijv. lekkende mitralisklep (vochtbelasting van de linkerventrikel treedt op).
Wat gebeurt er bij een myocardinfarct?
De contractiliteit neemt af, daarmee nemen ook het slagvolume, cardiac output en de bloedruk af.
Wat doen de parasympaticus en sympaticus bij een myocardinfarct?
Baroreceptoren laten de preload, de HF (ß1) en de Rperifeer stijgen door sympaticus stimulatie die zorgt voor vasoconstrictie (∂1,∂2). Venoconstrictie (∂1) neemt ook toe om de preload te laten toenemen.
Parasympatische stimulatie neemt af.
Hoe verhoogd het autonome zenuwstelsel de contractiliteit?
Sympaticus probeert contractiliteit te verhogen door ß2 receptoren.
Wat is excentrische remodellering?
De hartspiercellen groeien in lengte (lengte hypertrofie) om de dikte van de wand te laten toenemen en zo de stress gelijk te houden.
Wat kan het vasthouden van vocht doen voor het hart?
Via het RAAS systeem ga je vloeistof vasthouden om de preload te verhogen en het hart te vullen. Dit geeft veel klachten; oedeem en longvocht.
Wat zijn de gevolgen van remodelleren?
- Veranderingen in extracellulaire matrix
- Flow/metabole afwijkingen
- Pathologische signaaltransductiepaden
- Cardiomyocyt dysfunctie; Ca2+ huishouding vertoond, dysfunctie contractiele apparaat
Wat gebeurt er bij aortaklepstenose?
De druk in LV neemt toe dus moet langer contraheren dan relaxeren -> drukverschil neemt toe. Ventrikel systolische druk stijgt door toename weerstand en aorta systolische druk zakt.
Zo neemt de after load toe en stenose zorgt ervoor dat er minder bloed het ventrikel instroomt. Pompfunctie en dus slagvolume zal dalen. Eind systolisch volume neemt toe als gevolg en de preload zal toenemen.
Waarom zal de preload toenemen als de afterload toeneemt?
Het slagvolume wordt minder, maar er blijft meer bloed achter en als kleppen open gaan komt er weer bloed bij en daalt het slagvolume nog verder.
Waarom is de parasympathicus sneller?
Acetylcholine is neurotransmitter van parasympathicus, het opruimen hiervan gaat sneller dan het aanmaken van noradrenaline. Ach wordt opgeruimd door cholinesterase en zodra de aanmaak van ach stopt, wordt het afgebroken.
Waarom is de sympathicus verantwoordelijk voor contractiliteit?
ß1-receptoren zijn verantwoordelijk voor contractie en noradrenaline bindt aan deze receptoren. Vervolgense wordt cyclisch AMP gevormd, dit is de second messenger in de myocyt.
-> dit proces kost tijd terwijl de koppeling van de parasympathicus dmv ach op muscarine receptor meteen een valiumkanaal activeert.
Waar is HF stijging het gevolg van?
Parasympatische onttrekkeing en sympathische activatie via ß1 receptor. Sympathicus probeert ook te zorgen dat het ventrikel meer gevuld wordt dmv venzuese constrictie door ∂1-receptor.
Wat gebeurt er als gevolg van grotere druk in het veneuze stelsel?
Atrium en ventrikels worden meer gevuld in diastole. Als hart door volumeverlies ondervuld raakt, wordt de hartslag heel hoog.
Waarom wordt de perifere weerstand in de arteriolen groter oiv sympathicus?
Noradrenaline grijpt aan op de ∂1∂2 receptoren en verzorgt vasoconstrictie in perifere stelsel waardoor de weerstand groter wordt.
Waarom houden de nieren meer vocht vast bij hartfalen?
Om de preload te verhogen en het slagvolume zo te verhogen.
Wat is de laatste linie van verdediging bij hoge druk in het ventrikel?
Concentrische hypertrofie = Wanddikte neemt toe maar grootte blijft gelijk.
Drukverhoging op de wand is een mechanische prikkel voor de hartspier om het lumen gelijk te houden maar de spier te verdikken.
Systolische hartfalen HFrEF =
(medicijnen voor iedereen)
Diastolisch hartfalen HFpEF = waarbij LV wand stijver wordt en niet goed meer kan vullen. (mens specifieke medicijnen, nogal onbekend)
Wat is typerend voor gladde spiercellen?
- Fenotypische diversiteit; contractiel (acute adaptatie) en synthetisch (remodellering).
- Fagocytose; kan vet opnemen.
Maakt zelf bindweefsel aan.
Hoe is de distributie van de cardiac output?
4-5 liter in totaal.
Bij inspanning 25 l/min. Meer bloed naar skeletspieren en minder naar verteringsorganen.
Regulatie is per orgaan.
Op welke niveau’s vindt de regulatie van bloedflow plaats?
- Neuraal = constrictie naarmate de sympathicus meer wordt geactiveerd.
– sympaticus; adrenerge regulatie (∂,ß receptoren).
– NO remedieerde dilatatie (vnl hersenen). - Lokale factoren =
– rek leidt tot vasoconstrictie (myomen mechanisme).
– Behoefte (metabool mechanisme)
– Flow (endotheel gemediteerd mechanisme), als de flow bijvoorbeeld toeneemt, vindt er dilatatie plaats met name in de grote arteriolen.
Wanneer kan bloed rechtstreeks van de arteriolen naar de venen?
Als de sphinceters dicht staan, dan worden de capillairen overgeslagen. Pericyten kunnen er dan meer voor zorgen dat er ondanks dat de sphincters dicht zijn toch bloed naar de capillairen kan gaan.
Welke effect heeft de activatie van de sympathicus in verschillende vaten?
- Arterien = vasoconstrictie, maar in dit vat leidt het niet sterkt tot een verhoging van perifere weerstand, grote arterien zijn geleidingsvaten.
- Arteriolen = geven veel vasoconstrictie waardoor perifere weerstand erg toe neemt, weerstandsvaten.
- Venen = venoconstrictie, veneuze return wordt groter om CO te verhogen, capaciteitsvaten (omdat het grootste gedeelte van het bloed in het veneuze bed zit)
Waar is de mate van vasoconstricite door de sympathicus afhankelijke van?
Weefselafhankelijk.
- Bij hart/hersenen geen vasoconstrictie.
- In huid juist wel vasoconstrictie, deze reageert sterk op autonoom sympathicus.
- Nieren en spieren zitten ertussenin
Lokale factoren overrulen de sympaticus om de mat van bloedtoevoer op lokaal niveau te reguleren.
Hoe kunnen alle spieren toch van bloed voorzien worden als de sympathicus ze van minder bloed voorziet?
Sympathicus wordt overrulend door lokale vasodilatatie, zo krijgen spieren die metabool actief zijn als gevolg van het metabole mechanisme, myomen mechanisme en het flow/endotheel remedieerde mechanisme tot veel bloed.
In kleine bloedvaten is de sympathicus niet van belang en is het metabole mechanisme belangrijker.
Welk mechanisme heeft het grootste effect op vasodilatatie?
Metabool mechanisme
Welk mechanisme is het effectiefst bij verschillende grote van vaten?
- Arterien = endotheel remedieerd mechanisme.
- Grote arteriolen (grote weerstandsvaten) = sympathicus.
- Tussen groot en klein in = myomen mechanisme.
Wat gebeurt er bij een bifurcatie in een bloedvat en wat is het?
= in het ene afgesprongen vat zit een stenose en in de andere niet.
De bloeddruk zal normaliter achter de stenose dalen en zal de bloedtoevoer als gevolg van de hogere weerstand richting het bloedvat met stenose afnemen. Voorbij de stenose zullen de arteriolen dilateren, wat de verminderde bloedflow door de stenose laat toenemen. In het andere bloedvat zal vasoconstrictie toenemen, waardoor de bloedflow naar het achterliggende orgaan weer constant wordt gemaakt.
Wat zijn de basisprincipes?
- Arteriolen hebben grootste bijdrage aan totale vasculaire weerstand.
- Atherosclerose treedt voornamelijk op in proximale geleidingsvaten.
- Vernuawing van geleidingsvaten geeft nauwelijks effect op bloedflow voorbij de stenose, zolang de arteriolen daar kunnen compenseren met dilatatie.
- Bij verdere vernauwing zijn de arteriole chronisch gedilateerd, waardoor de capaciteit tot extra flow verhoging bij toegenomen O2-behoefte in gevaar komt.
- Wanneer de vasodilatatie capaciteit maximaal benut is, kan de bloedflow in rust nog wel voldoende zijn, maar niet langer tijdens inspanning, dit leidt tot ischemie.
Hoe krijg je extra bloedflow?
Autoregulerende capacitiet tot vasodilatatie van de arterieel in respons op een toename in O2 behoefte of na farmacologische middelen.
Wanneer spreek je van een hemodynamisch significante vernauwing en wat betekent het?
Bij 50% vernauwing, de maximale flow kan niet meer bereikt worden door stenose. Vanaf 50% vernauwing klachten bij inspanning en bij 90% in rust.
Hoe wordt de coronaire flow beïnvloedt door een stenose?
De coronaire flow reserve wordt naarmate het bloedvat dicht gaat zitten, minder.
Hoe werkt het contractiemechanisme van gladde spiercellen?
De organisatie van actine- myosine is minder gestructureerd. Intermediaire filamenten verbinden beide kanten van de cel met elkaar door dwarsverbindingen.
De knooppunten van intermediaire filamenten zijn danse bodies, waarin ∂-actines zitten en actinedraden vastzitten. Tussen dens bodies zit een netwerk van de myofilamenten en acitnefilamenten (sarcomen). Als de spiercel contraheert, komen de danse bodies bij elkaar te liggen in een intermediair filament.
Hoe werkt de cross-bridge?
Binding van ATP om de kop van actine en myosine los te krijgen. Hydrolyse van ATP voor conformatie van myosinekopje waardooor nieuwe binding van met actinefilament verderop gemaakt kan worden.
Wat is het verschil in de crossbirdge van gladde en skeletspieren?
De snelheid waarmee ATP gebruikt wordt bij gladde spiercellen is lager dan skeletspiercellen. De gladde spiercel gebruikt dus veel minder ATP dan skeletspiercel voor lange contractie.
Waar bindt calcium aan in skeletspiercellen en gladde spiercellen?
Skelet = calcium bindt aan troponine-C, waardoor het opzij schuift zodat de myosinekop met de actinedraad een interactie aan kan gaan.
Glad = calcium bindt aan calmoduline (signaalmolecuul), dit activeert myosin light chain kinase (MLCK). Dit fosforyleert myosin light chain (MLC) wat ATP kost. De kop van myosine wordt tijdens fosforylering gemodelleerd zodat het een interactie met actine aan kan gaan.
Hoe bepaalt de calciumspiegel de vaattonus of de relaxatie toestand?
De calcium concentratie in de cel fluctueert niet, deze wordt bepaald door het aantal prikkels dat de cel van buiten krijgt.
Zo is de activiteit van de cross-bridge lager en kan de gladde spiercel de contractie lang vasthouden met lage ATP kosten. Dit is energiezuinig en er treedt minder vermoeidheid op.
Om de toestand te veranderen met de calcium concentratie in de cel veranderen.
Waar wordt de contractietoestand door bepaald?
De membraanpotentiaal van de cel. Als membraan depolariseert, zullen spannings gevoelige calciumkanalen open gaan, waardoor calcium van buiten naar binnen gaat.
Wat zit er in gladde spiercellen dat niet in de hartspier zit?
Geen STIM1 monomers in hartspier, alleen in gladde spiercel.
Welke prikkels werken rechtstreeks op de gladde spiercel voor contractie?
Contractie;
- Sympatische (∂-adrenerge) stimulatie = sympathicus werkt met noradrenaline via ligand gekoppelde receptoren of via second messengers (IP3).
- Rek myogeen effect = als het vat opgerekt wordt heeft het de neiging om te contraheren, door rek gaan de kaliumkanalne dicht en gaat de membraanpotentiaal omhoog, depolarisaite volgt en calciumkanalen gaan open waardoor intracellulair calcium verhoogt.
- Angiotensine II
- ADP = thromboxaan wordt uitgescheiden door geactiveerde bloedplaatjes, die bij een snee verdere bloedverlies voorkomen door vasconstrictie.
Welke prikkels werken rechtstreeks op de gladde spiercel voor relaxatie?
Relaxatie;
- Metabool effect = pO2 daalt, pH daalt, Pi stijgt, pCO2 stijgt, lactaat stijgt en adenine stijgt.
- ANP (atria natriuretisch peptide) = hormoon dat wordt afgegeven door atrium dat onder druk staat).
Hoe wordt de cGMp en cAMP verhoogt in de cel en wat doen ze?
NO verhoogt cGMP en prostacycline verhoogt cAMP.
- Verlagen calcium
- Veranderen gevoeligheid van MLCK voor calcium.
- Activatie van fosfatase en dat MLCK ervoor zorgt dat de fosfaatgroep van MLC afgaat.
Wat doen EDHF?
Veroorzaken hyperpolarisatie, waardoor calciumkanalen sluiten.
Hoe werkt de indirecte werking van het intacte endotheel?
Relaxatie via afgifte van NO, prostacyclin of EDHF.
- Acetylcholine
- Bradykinin
- Shear stress (flow)
Contractie via afgifte van endotheline
- Angiotensine II
- Vasopressine (ADH)
Wat gebeurt er met de afgifte van vasodilatoire stoffen als het endotheel beschadigd?
Als endotheel beschadigt, zullen minder vasodilatatoire stoffen worden afgegeven en zullen stoffen uit bloedplaatsjes de gladde spiercellen stimuleren van vasoconstrictie.
Wat zijn eigenschappen van NO?
- NO productie in endotheelcel (eNOS) wordt gestimuleerd door stijging calciumconcentratie.
- NO is short-lived en diffundeert over korte afstanden naar de spiercel.
- NO verhoogt cGMP en veroorzaakt zo relaxatie.
Wat zijn nitraten en zijn de afhankelijk van het eNOS synthese?
NO donoren en niet afhankelijk van eNOS synthese in endotheelcel.