Week 3 Flashcards

1
Q

Welke stroming introduceerde Popper?

A

Kritisch rationalisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe keek Popper naar het logisch positivisme?

A

Hij vond het logisch positivisme (verifieerbaarheid) te extreem, maar was het wel eens dat waarneming belangrijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe ging Popper in tegen Kant?

A

Kant zei dat logica en wiskunde kennis op kunnen leveren. Popper zei dat je het wel kunt gebruiken, maar het niet op zichzelf kennis oplevert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is kenmerkend voor Poppers manier van wetenschap?

A

Probleem –> gissing/hypothese –> proberen om die hypothese te WEERLEGGEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Falsificeerbaarheid

A

De theorie is in principe te weerleggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn 4 dingen wat falsificeerbaarheid kenmerkt?

A
  1. Het houdt rekening met feilbaarheid van de mens
  2. Feilbaarheid is een demarcatiecriterium
  3. Alleen falsificeerbare theorieën zijn informatief
  4. Alleen met falsificatie kun je kennis vergroten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Immuniteit voor falsificatie

A

Wanneer een theorie altijd waar is, ongeacht wat de observatie is. Deze theorieën vertellen je dan niks en zijn geen wetenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Corroborating evidence

A

Als je een theorie serieus geprobeerd hebt om te weerleggen, en dat niet gelukt is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom is een falsificeerbare theorie altijd informatief?

A

Als een uitspraak niet falsificeerbaar is, zegt het niks en is het ook geen kennis. Als een theorie falsificeerbaar is krijg je of corroborating evidence of een weerlegging, dat is wel informatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Negatieve weg naar de waarheid

A

Je leert alleen iets als je een theorie weerlegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In het kritisch rationalisme is falsificeerbaarheid het demarcatiecriterium, maar voor wat?

A

Voor wat wetenschappelijk is of niet. Niet voor of iets betekenis heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe keek Popper naar ingeboren ideeën?

A

Die bestaan niet. We worden wel geboren met ingeboren reacties en verwachtingen (bijv. meteen kunnen lopen, verwachten dat mama je voedt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom is het kritisch rationalisme KRITISCH?

A

Het houdt er rekening mee dat mensen neigen om regelmaat te zien en dogmatisch te denken. Dat we niet in staat zijn om rekening te houden met dat we het fout kunnen hebben. Het kritisch rationalisme probeert hier juist tegenin te gaan door te zeggen dat je altijd kritisch naar jezelf moet kijken en je theorieën dus moet proberen te falsificeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom is het kritisch rationalisme een vorm van deductief redeneren?

A

Het wijst inductie af, je kunt niet zeggen “Ik heb 100 witte zwanen gezien dus alle zwanen zijn wit”.
Het gaat uit van een hypothese (alle zwanen zijn wit), en probeert deze te ontkrachten door observaties. Als je dan een zwarte zwaan ziet moet je de hypothese (premisse) weerleggen en heb je aan de hand van de waarheid van een conclusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom is het kritisch rationalisme een vorm van RATIONALISME?

A

Het accepteert een vorm van ingeboren kennis (de reacties en verwachtingen), en stelt dat je je waarneming altijd ter discussie moet stellen. Je kunt met de ratio zeggen dat je theorie mogelijk niet waar kan zijn, ook al heeft je waarneming nog geen bewijs daarvoor gevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 2 problemen heeft het kritisch rationalisme?

A
  1. Pseudowetenschap doet ook falsificeerbare uitspraken, zoals horoscopen.
  2. Falsificeren is nog steeds op basis van inductie. Als je een zwarte zwaan ziet, is dan je theorie onwaar? Wat dat wel een zwaan?
17
Q

Constructivisme

A

Stelt dat de waarneming theoriegeladen is, dat de wereld een constructie van onze theorieën en waarnemingen is. Je maakt zelf de feiten

18
Q

Theoriegeladenheid

A

Je ziet een konijn. Maar je weet pas dat dat een konijn is wanneer je de combinatie van zintuigelijke prikkels als “konijn” classificeert.

19
Q

Relativisme

A

Stelt dat als je het constructivisme accepteert, “waarheid” niet meer als gegeven geaccepteerd kan worden. Want waarheid hangt af van de theorie die je gebruikt om de feiten te construeren. Waarheid is dan subjectief

20
Q

Wat is het verschil tussen constructivisme en relativisme?

A

Constructivisme gaat over feiten, relativisme over waarheid

21
Q

Hoe keek Wittgenstein naar de betekenis van woorden?

A

In Wittgenstein I: het is afhankelijk van referentie. “Dit is een tafel”
In Wittgenstein II: het is afhankelijk van de context, meaning is use

22
Q

Wat bedoelt Wittgenstein met een taalspel?

A

De betekenis van een woord hangt af van hoe mensen het gebruiken. “God” voor een katholiek persoon is iets anders dan voor een moslim persoon.
Taalspellen hebben publieke regels over hoe je het moet gebruiken, je moet kunnen zeggen dat een woord niet klopt, anders is er geen constantheid en ben je onbegrijpelijk voor anderen EN JEZELF

23
Q

Wat is een goed voorbeeld voor het feit dat taalspellen publieke regels moeten hebben?

A

Als jij vindt dat “ik haat jou” hetzelfde betekent als “ik hou van jou”, dan kun je dat wel zeggen tegen iemand maar dan gaat de communicatie toch echt verkeerd

24
Q

Privétaal

A

Kan maar door 1 persoon begrepen worden

25
Q

Wat is mogelijk empirisch bewijs voor privétaal?

A
  1. Betekenis is afhankelijk van referentie
  2. Psychologische termen verwijzen naar subjectieve toestanden
  3. Inverted spectrum, is jouw blauw wel hetzelfde als wat ik zie als blauw?
    Dus privétaal is mogelijk, want alleen jij weet waar jouw subjectieve termen naar verwijzen. Je kunt nooit zeker weten of blauw voor iedereen hetzelfde betekent
26
Q

Wat deed Kuhn?

A

Probeerde te beschrijven hoe wetenschappelijke theorieën tot stand komen

27
Q

Welke 4 fasen heeft een samenleving volgens Kuhn?

A
  1. Voorwetenschappelijke periode
  2. Normale wetenschap, waarin mensen werken binnen een paradigma
  3. Abnormale wetenschap, vertrouwenscrisis, vertrouwen in paradigma is er niet meer maar er is nog geen beter alternatief
  4. Wetenschappelijke revolutie (gaat over in fase 2)
28
Q

Paradigma (Kuhn)

A

Zonder theorieën is er alleen chaos van verschijnselen. Die theorieën moet je ook ordenen, en dit geeft aan welke verschijnselen belangrijk zijn

29
Q

Normale wetenschap fase

A

Er is een geaccepteerd paradigma. Je gaat er vanuit dat de wetenschap weet hoe de wereld in elkaar zit. Het paradigma wordt uitbereid, maar er zijn altijd anomalieën.

30
Q

Wat is een paradigmabreuk?

A

Als 1 paradigma een voorgaande uitsluit. Bijv. het paradigma dat de zon het middelpunt van het heelal is sluit het paradigma dat de aarde het middelpunt is uit

31
Q

Abnormale wetenschap fase

A

Er zijn te veel problemen in een paradigma en er ontstaat een vertrouwenscrisis. Je vertrouwt niet meer in de juistheid van het paradigma. Wordt opgelost door de problemen op te lossen, of door over te gaan in een revolutie

32
Q

Wetenschappelijke revolutie fase

A

Er ontstaat een nieuw paradigma die onverenigbaar is met de oude. Het is een beter alternatief. Het taalspel verandert, slaagt wanneer de meerderheid van de wetenschappers het nieuwe paradigma accepteert

33
Q

Hoe groeit kennis volgens Kuhn?

A

Alleen binnen een paradigma, door anomalieën op te lossen

34
Q

Waarom is het ene paradigma niet beter dan de andere?

A

Je weet niet wat de waarheid is, dus je weet niet of het nieuwe paradigma dichter in de buurt is van de waarheid. Je weet niet of er verbetering is, alleen dat er verandering is

35
Q

Waarom zijn paradigma’s incommensurabel?

A

Ze hebben een ander taalspel en construeren dus een ander wereldbeeld. “Aarde” is in het ene taalspel het middelpunt van het universum en in het andere taalspel een planeet. Dat kun je rationeel niet met elkaar vergelijken

36
Q

Hoe lijkt een paradigma shift op een Gestältswitch?

A

Je wereldbeeld verandert. In bijv. de illusie van een konijn-eend zie je eerst bijvoorbeeld een konijn en daarna ook een eend als iemand zegt dat dat er ook in te zien is. Alleen bij een paradigmashift kun je niet meer terugshiften naar het vorige paradigma

37
Q

Wat is een demarcatiecriterium die Kuhn onbedoeld bedacht?

A

Wetenschap heeft een paradigma

38
Q

Wat heeft Kuhn’s beschrijving van wetenschap als effect op psychologie volgens Palermo?

A

Psychologie is een wetenschap. Het paradigma is namelijk introspectionisme. Er is zelfs al een crisis geweest naar het behaviorisme!

39
Q

Kun je aan de hand van Kuhn’s demarcatiecriterium stellen dat psychologie een wetenschap is?

A

Dat is niet zeker. Psychologie heeft niet 1 geaccepteerd paradigma.