Week 2 Flashcards

1
Q

Hoe dacht Kant over kennis?

A

Kennis kun je rechtvaardigen wanneer je een synthese van waarneming en verstand maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe dacht Kant over de ideeën van Hume?

A

Hij was het eens met Hume over het feit dat je geen kennis over natuurwetten kunt hebben via waarneming. Maar hij was het oneens met Hume en zei dat je die kennis wel zou kunnen rechtvaardigen door middel van logische beredenering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

A priori uitspraak

A

Een uitspraak die je kunt doen zonder naar de werkelijkheid te hoeven kijken. “Een zus is een vrouw” kun je logisch beredeneren wanneer je de definities van die woorden weet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

A posteriori uitspraak

A

Een uitspraak die je alleen kunt doen wanneer je naar de werkelijkheid hebt gekeken. “Er zitten 70 bonen in deze chili”, daarvoor moet je de bonen gaan tellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Synthetische uitspraak

A

Vermeerdert je kennis. “Dit boek is geel.” dan moet je kijken of dat zo is, en als dat klopt heb je nieuwe kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Analytische uitspraak

A

Vermeerdert kennis niet, analyseert wat je al weet. “Elk voorwerp is driedimensioneel”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke soort uitspraak bestaat in principe nooit?

A

Analytische a posteriori uitspraken. Want analytische uitspraken vermeerderen je kennis niet, maar als je het toch moet checken dmv waarneming dan vermeerder je eigenlijk wel je kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke soort uitspraak bestaat niet volgens empiristen?

A

A priori synthetische uitspraken, want volgens empiristen is de enige manier op kennis te vermeerderen via waarneming en niet via de ratio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke soort uitspraak moet bestaan om te kunnen geloven in natuurwetten? (Volgens Kant)

A

A priori synthetische uitspraken, dan kun je namelijk stellen dat de wereld causaal is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tussen welke 2 werelden maakte Kant een onderscheid?

A

Noumenale wereld: de wereld op zich
Fenoumenale wereld: de wereld zoals die aan ons verschijnt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Over welke wereld konden we volgens Kant wél kennis over hebben? En hoe heet deze soort filosofie?

A

De fenoumenale wereld. Transcedentaalfilosofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 2 eigenschappen heeft transcedentaalfilosofie?

A
  1. Vormen van waarneming, de dingen uit de noumenale wereld verschijnen aan ons in tijd en ruimte
  2. Categorieën van verstand, hoe wij zintuigelijke input classificeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe rechtvaardigde Kant het idee van oorzakelijkheid?

A

De wereld verschijnt aan ons in vormen van tijd en ruimte, en alles hoort onder een bepaalde categorie. Oorzakelijkheid is ook een categorie, anders kunnen dingen zich zo niet voor ons verschijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de 4 problemen met de visie van Kant?

A
  1. De noumenale wereld is onbekend, dus hoe weet je zeker dat dat de input is?
  2. Oorzakelijkheid is alleen van toepassing op de fenoumenale wereld
  3. Synthetische a priori uitspraken kunnen per definitie niet onjuist zijn (omdat het tegendeel een logische tegenstrijdigheid zou zijn), maar wat als dat later wel zo blijkt te zijn?
  4. Echt kennis gaat dus alleen over de fenoumenale wereld, over de echte wereld heb je nog steeds geen kennis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Positivisme

A

Ook sociale/morele wetenschappen moeten op dezelfde manier als fysieke wetenschappen benaderd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wie introduceerde het positivisme?

A

Comte

17
Q

Welke 3 fasen doorloopt een samenleving volgens het positivisme?

A
  1. Theologisch/fictieve fase: het geloof in het bovennatuurlijke. Animisme – polytheïsme – monotheïsme
  2. Metafysische fase: het toeschrijven van levenskracht (essentie, kracht) als verklaring van fenomenen
  3. Positieve fase: zoeken naar causale en mechanische verklaringen van fenomenen door bijv observatie
18
Q

Waarom dacht Kant dat synthetische a priori uitspraken wel bestaan?

A

Als je zegt dat een kaars smelt door de zon, kun je dat eigenlijk niet stellen omdat je niet zeker weet dat de zon écht de oorzaak is. Maar toch heb je kennis dat kaarsen smelten in de zon, en om dat te zeggen hoef je niet elke kaars te bekijken. Dus technisch gezien is het a priori (want je hoeft het niet te toetsen aan de waarneming), maar toch synthetisch (het is nieuwe kennis)

19
Q

Wat voor onderscheid maakte het positivisme tussen wetenschappen?

A

Wetenschappen verschillen niet in “soort” maar wel in de complexiteit. Sociologie is complexer dan bijvoorbeeld scheikunde of biologie

20
Q

Hermeneutiek

A

Stelt dat positivisme niet klopt. Fysieke wetenschappen gaan over levenloze objecten, en mensen moeten niet op die manier benaderd worden. Mensen zijn geen simpel oorzaak-gevolg, want ze worden ook bewogen door subjectiviteit

21
Q

Hoe keek Dithley naar kennis over sociale wetenschappen?

A

Hij stelde dat mensen niet gestuurd worden door blinde causale wetten. Observatie moet het beginpunt zijn, maar sociale wetenschap moet Verstehen in plaats van Erklären, en dat kan alleen via de verbeelding

22
Q

Wanneer is een theorie betekenisvol volgens Wittgenstein?

A

Waarheid is wanneer een zin correspondeert met de feiten. Een zin is alleen betekenisvol als hij de wereld beschrijft zoals die is. Wanneer je de uitspraak kunt toetsen.

23
Q

Waarom lijkt Wittgenstein een empirist te zijn?

A

Als iets alleen betekenisvol kan zijn wanneer je het kunt toetsen aan de waarneembare werkelijkheid, is alleen de waarneming en dus het empirisme valide

24
Q

Welke soort uitspraken zijn volgens het logisch positivisme niet mogelijk?

A

A priori synthetisch, want logica levert geen extra kennis op

25
Q

Waarom is het logisch positivisme een begin van de overgang van kennisleer naar wetenschapsfilosofie?

A

In plaats van kijken wat kennis is, werd het nu een discussie over wat wetenschap is

26
Q

Wat is geünificeerde wetenschap in het logisch positivisme?

A

Wanneer alle wetenschappers samenwerken aan 1 wetenschappelijke theorie over hoe de wereld werkt, en er geen onderscheid tussen disciplines is.
Maakt gebruik van een deductief nomologisch model

27
Q

Wat is context of discovery en context of justification?

A

Wanneer de wetenschap kijkt of een algemene wet gerechtvaardigd kan worden en hoe die ontdekt is (vaak via inductie)

28
Q

Welke 2 demarcatie criteria gebruikt het logisch positivisme?

A

Verifieerbaarheid: iets is alleen betekenisvol als je het kunt verifiëren met je zintuigen.
Confirmeerbaarheid: iets is alleen betekenisvol als je het in principe kunt confirmeren

29
Q

Wat zijn de zwakke punten van de demarcatiecriteria van het logisch positivisme?

A

Verifieerbaarheid is te streng, zelfs natuurkunde is geen wetenschap meer
Confirmeerbaarheid is te laks, bijna alles is hiermee wetenschap

30
Q

Welke 3 problemen heeft het logisch positivisme?

A
  1. Inductieprobleem. Hoe weet je dat je premis in deductieve redenatie wel klopt? Een premis komt altijd uit inductie
  2. Theoriegeladenheid. Visuele ervaring is niet neutraal en wordt ook bepaald door een theorie die je hebt. Onderbepaaldheid: je kunt niet stellen adhv de data welke theorie waar is en welke waarneming meer valide is
  3. Er is geen goed demarcatiecriterium gevonden