Week 1 Flashcards

1
Q

Wetenschapsfilosofie

A

Filosofische reflectie op wat wetenschap en kennis is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom is wetenschapsfilosofie belangrijk voor psychologen?

A

Omdat psychologie wordt gezien als een wetenschap. Dus je moet kunnen uitleggen waarom, zelf kritisch kunnen kijken op psychologie en kunnen beargumenteren waarom je zelf vindt dat het wetenschap is. Het helpt ook om zelf een goede wetenschapper te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Epistemologie

A

De vraag naar wat kennis is. Hoe weten je dat kennis echte kennis is, en hoe kun je dat rechtvaardigen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Scepticisme

A

Zegt dat echt kennis niet mogelijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe dacht Socrates over kennis?

A

Hij dacht dat we niks weten, en zelfs dat weet je niet zeker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe dacht Heraclitus over kennis?

A

De wereld verandert voortdurend, en jij als persoon ook. Dus er IS niks. Dan kun je geen echte kennis hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Doxa

A

Een geloof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Episteme

A

Ware kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rationalisme

A

Stelt dat kennis voortkomt uit het goed gebruiken van je ratio/verstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Nativisme

A

Het idee dat er ingeboren kennis bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe dacht Plato over kennis?

A

Hij is rationalist en nativist. Volgens hem is leren gewoon het herinneren van echt kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke twee werelden bestaan er volgens Plato?

A

De ideeënwereld waarin alle echte kennis is
De wereld waar je in leeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Over welke wereld kon je volgens Plato ware kennis over hebben?

A

Je hebt alleen kennis over de Ideeënwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat stelt de allegorie van de grot?

A

De wereld verandert constant, maar het idee blijft hetzelfde. De rivier verandert, maar het idee van een rivier blijf je houden. De wereld is een soort schaduw van de ideeënwereld, zintuigen geven dus geen echte kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Empirisme

A

Stelt dat kennis voortkomt uit zintuigelijke waarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen empirisch en empiristisch?

A

Empirisch verwijst naar kennis die is opgedaan via waarneming. Empiristisch verwijst naar de filosofische stroming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe dacht Aristoteles over kennis?

A

Hij zegt dat mensen geboren zijn als tabula rasa, en dat niks in het intellect bestaat wat niet eerst in de zintuigen was. Maar abstracte begrippen kunnen we begrijpen via intuïtieve inductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Intuïtieve inductie

A

Inductie is dat je algemene uitspraken doet op basis van individuele gevallen. Intuïtieve inductie is wanneer je die uitspraken rechtvaardigt omdat het intuïtief is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe kwam het dat er uiteindelijk het idee kwam dat als je Aristoteles bekritiseert dat je ook de Bijbel aanvalt?

A

Omdat Thomas van Aquino de christelijke leer heeft verenigd met de ideeën van Aristoteles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarom hield Aristoteles zijn leer de voortgang van de wetenschap tegen?

A

Hij vond dat experimenten slecht zijn, omdat die niks zeggen over de natuurlijke wereld. Manipulatie gaat namelijk tegen de natuur in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Epistemologische vooroordelen

A

Vooroordelen die in de weg staan bij het verwerven van kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wie bedacht epistemologische vooroordelen?

A

Francis Bacon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke 4 epistemologische vooroordelen zijn er?

A

Idols of the tribe, cave, marketplace en theatre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Idols of the tribe

A

Vooroordelen die we als mens hebben, zoals het zien van regelmaat of confirmation bias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Idols of the cave

A

Vooroordelen die we hebben door groepslidmaatschap, zoals extreme voorkeur voor wat vroeger was (door leeftijd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Idols of the marketplace

A

Vooroordelen die we hebben omdat we ergens taal voor hebben. Bijvoorbeeld het concept “geluk” is geen ding wat bestaat, maar mensen denken van wel omdat we er een woord voor hebben

27
Q

Idols of the theatre

A

Vooroordelen die we hebben omdat autoriteiten ons iets vertellen

28
Q

Welke kritiek had Bacon op Aristoteles

A

Bacon was juist wel voorstander van experimenten. Hij vind ook dat Aristoteles het inductieprobleem niet serieus genoeg neemt

29
Q

Hoe houdt Bacon rekening met het inductieprobleem?

A

Door actief te zoeken naar mogelijke weerleggingen van zijn theorie

30
Q

Waarom had Descartes radicale twijfel?

A

Leraren en zintuigen zijn onbetrouwbaar, dus hoe weet je niet dat je constant voor de gek gehouden wordt?

31
Q

Hoe dacht de Montaigne over kennis?

A

“ik weet niks” is te sterk gezegd en je spreekt jezelf dan tegen, “wat weet ik?” is beter. Je weet niet wat je weet, want er zijn altijd net zo veel mogelijke argumenten voor als tegen een theorie

32
Q

Hoe kwam Descartes tot de conclusie: ik denk dus ik ben

A

Mijn zintuigen zijn onbetrouwbaar, er zou zelfs een slechte geest kunnen zijn of ik kan dromen. Maar het feit dat ik in de maling genomen kan worden zegt wel dat ik besta.

32
Q

Hoe rechtvaardigt Descartes de uitspraak “ik denk dus ik ben?”

A

Dat is waar omdat hij dat helder en duidelijk inziet

33
Q

Hoe rechtvaardigt Descartes het idee dat de wereld die hij ziet ook bestaat?

A

Alles wat hij helder en duidelijk inziet is waar. Hij heeft een idee van God en God is perfect, dus die zou hem niet bedriegen. De wereld moet dus wel bestaan

34
Q

Welke soorten ideeën denkt Descartes dat er bestaan?

A
  1. Ingeboren, zoals het idee van God of een cirkel
  2. Verworven, zoals de zon of de maan
  3. Verzonnen, zoals een eenhoorn
35
Q

Hoe dacht Locke over kennis?

A

Ervaring is de grond van kennis

36
Q

Waarom geloofde Locke niet in universele/ingeboren principes?

A

Dan zouden dwazen en baby’s die ook moeten hebben. En bij baby’s kun je het niet controleren, als ze kunnen praten weet je namelijk niet of het een ingeboren of verworven idee is. En morele principes verschillen ook per cultuur

37
Q

Wat is ervaring volgens Locke?

A

Waarneming en reflectie daarop

38
Q

Eenvoudige ideeën

A

Kun je niet opsplitsen in kleinere ideeën

39
Q

Complexe ideeën

A

Is op te splitsen in eenvoudige ideeën

40
Q

Substantie

A

Iets wat op zichzelf kan staan, de drager van eigenschappen

41
Q

Kunnen empiristen geloven in substanties?

A

Eigenlijk niet, want de substantie zie je niet. Je ziet alleen de eigenschappen die de substantie draagt

42
Q

Primaire kwaliteit

A

Eigenschap van een ding zelf, onafhankelijk van waarneming. Zoals hoogte of temperatuur

43
Q

Secundaire kwaliteit

A

Eigenschap van een ding die alleen bestaat door waarneming. Zoals hoog/laag of koud/warm

44
Q

Hoe dacht Berkeley over kennis?

A

Alle eigenschappen in de wereld hangen af van de geest, zijn is waargenomen worden

45
Q

Hoe rechtvaardigde Berkeley het idee dat God bestaat?

A

Als iets alleen bestaat als het waargenomen wordt, dan moet er iets zijn wat altijd alles waarneemt. En dat kan alleen God zijn

46
Q

Idealisme

A

Het idee dat mentale representaties, denken en bewustzijn de werkelijkheid zijn

47
Q

Hoe dacht Hume over kennis?

A

Je doet impressies op via de waarneming en dat laat een indruk achter. Indrukken zijn kennis

48
Q

Hoe rechtvaardigt Hume dat je ideeën kunt hebben van dingen die je nog nooit hebt gezien?

A

Je kunt het opbouwen vanuit simpele ideeën (goud + stoep = gouden stoep)

49
Q

Wat zijn volgens Hume de 3 kenmerken van oorzakelijkheid?

A
  1. Priority, een tijdsvolgorde
  2. Contiguity, ze vinden bij elkaar plaats in tijd en ruimte
  3. Noodzakelijk verband, het kan niet anders zijn dat…
50
Q

Kan een empirist kennis hebben van oorzakelijkheid?

A

Eigenlijk niet, want je kunt noodzakelijk verband niet waarnemen

51
Q

Hoe kun je stellen dat empiristen eigenlijk stellen dat kennis niet mogelijk is?

A

Waarneming is oorzakelijk (je ziet iets, maar dat doet iets met je geest), en als oorzakelijkheid niet zeker is dan kun je eigenlijk ook niet waarnemen. En als dat niet kan, kun je volgens empiristen geen kennis opdoen

52
Q

Waarom zegt Hume dat ondanks we geen noodzakelijke verbanden kunnen zien, we toch een oorzakelijk verband concluderen?

A

Zo zitten we psychisch in elkaar. Als wij constante conjunctie zien, als het constant samen gaat, dan nemen wij waar dat er een oorzakelijk verband is

53
Q

Wat is kritiek op de rechtvaardiging van Hume van oorzakelijkheid?

A

Humes idee van dat wij oorzakelijke verbanden kunnen concluderen door constante conjunctie is een inductieve redenatie, en dat kun je niet rechtvaardigen!

54
Q

Wat is kennis volgens Plato?

A

Iets wat je gelooft en kunt rechtvaardigen

55
Q

Waarom is rechtvaardiging een eigenschap van kennis volgens Plato?

A

Als je niet kunt zeggen waarom je iets gelooft, dan is het een gok

56
Q

Wat stelde Protagoras over waarheid?

A

Alle meningen zijn waar voor een persoon, dus niemand kan ongelijk hebben

57
Q

Syllogisme

A

Deductief redeneren. Je hebt een algemene stelling, een specifieke stelling en een conclusie. (Alle mannen zijn kut, jij bent een man –> jij bent kut)

58
Q

Waarom is Aristoteles geen pure empirist?

A

Hij zei zelf dat wetenschappelijke kennis redenering nodig heeft. Bijv. de intuïtieve rechtvaardiging van algemene uitspraken

59
Q

Ockham’s razor

A

Als je twee net zulke goede verklaringen hebt moet je altijd voor degene kiezen met zo min mogelijk entiteiten

60
Q

Anthropomorphic worldview

A

Wanneer menselijk gedrag een model was om alle andere dingen mee te vergelijken. Bijv. een steen valt niet door zwaartekracht, maar omdat hij terug naar zijn natuurlijke plek wil (verlangen)

61
Q

Tertiaire kwaliteit

A

De kracht die een ding heeft om een ander ding te veranderen, zodat het een andere sensatie geeft aan ons

62
Q

Hoe dacht Berkeley over primaire/secundaire/tertiaire eigenschappen?

A

Er zijn geen primaire eigenschappen, want alles bestaat alleen door waarneming

63
Q

Hoe rechtvaardigde Hume het idee dat substanties niet bestaan?

A

Een legitiem idee is een idee waarvan je kunt uitleggen uit welke impressies (waarnemingen) het bestaat. Substanties kun je niet waarnemen, dus dat is geen legitiem idee. Het bestaat dus niet