Week 3 Flashcards

1
Q

Wat zegt deze CT?

A
  • Multilobulair cysteuze laesie
  • Wandcalcificaties
  • Mediaan en temporaalkwab
  • Meest passend bij craniopharyngeoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar moet je aan denken bij visusdaling in minuten?

A
  • Embole a. centrale retinae; blijvend zwart of amaurosis fugax
  • Orthostatische hypotensie: plots zwart opstaan bij behandelde hypertensie
  • Obscuraties: ernstige papiloedeem bij hoge hersendruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar moet je aan denken bij visusdaling in uren?

A

Trombose vena centralis retinae: zeer wazig zien
Acute Ischemische Opticus Neuropathie (AION): infarct van korte ciliair arterien rond kop van oogzenuw: atherosclerose, diabetes, hypertensie, arteriitis temporalis
Neuritis optica: jonge vrouw met pijn bij oogbewegingen, na enkele weken beter
Acuut glaucoom: 65+, misselijk, braken, pijn
Glasvochttroebeling glasvochtbloeding: wazige vlek die beweegt in beeld
Migraine opthalmique: flikkeringen, wazige vlek die groter en kleiner wordt (2 ogen)
CVA: linker/rechter helften van gezichtsveld donker (2 ogen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar moet je aan denken bij visusdaling in dagen?

A
  • Ablatio retinae: een gordijn schuift voor het beeld, lichtflitsen
  • Bloeding bij maculaedegeneratie: ouderen, grote zwarte vlek midden in beeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar moet je aan denken bij visusdaling in weken?

A
  • Compressie n. opticus achter in orbita of van chiasma door hypofyse tumor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar moet je aan denken bij visusdaling in maanden?

A
  • Toenemende myopie: wazig zien in de verte: tieners (2 ogen)
  • Presbyopie: afnemende accommodatie: wazig zien dichtbij: veertigers (2 ogen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar moet je aan denken bij visusdaling in jaren?

A
  • Amblyopie: van jongs af aan wazig zien met een oog
    * Chronisch glaucoom: zwarte vlek onder in beeld
  • Cataract: wazig vooral bij zonlicht
  • Macula degeneratie: wazig vlek midden in beeld, metamorfopsie= beeldvervorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Je bent SEH arts en ziet op de spoedeisende hulp een 70-jarige man die wazig ziet met het linker oog en daar ook heftige pijn aan heeft. Hij is misselijk en braakt.
**Wat is de meest waarschijnlijke diagnose bij deze meneer?
**

A

Acuut glaucoom

65+, misselijk, braken, pijn = acuut glaucoom (visusdaling in uren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Als er bij het gezichtsveldonderzoek volgens Goldmann incomplete bitemporale hemianopsie laat zien met uitval van de temporale onder kwadranten, waar moet je dan aan denken?

A

Bitemporale hemianopsie = laesie chiasma opticum (echter incompleet)
Onderkwadranten= iets drukt van boven op het chiasma opticum. Boven bevindt zich hersenweefsel, dus een tumor van gliacellen (glioblastoom (multiforme)) mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Als er bij het gezichtsveldonderzoek volgens Goldmann een bitemporale hemianopsie laat zien met uitval van de temporale boven kwadranten, waar moet je dan aan denken?

A

bitemporale hemianopsie = laesie chiasma opticum
Bovenkwadranten= iets druk van onder op het chiasma opticum. Onder bevindt zich hypofyse, dus een hypofyseadenoom mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fotoreceptoren zijn onder te verdelen in twee typen: kegeltjes en staafjes.
Wat kan je in de fovea (gele vlek) vinden?

A

Voornamelijk kegeltjes

Fovea is verantwoordelijk voor onze centrale, gedetailleerde visie, zoals nodig is voor lezen, autorijden, en het herkennen van gezichten. Kegeltjes functioneren het best in helder licht en stellen ons in staat om hoge resolutie en kleurrijke beelden te zien. De hoge dichtheid van kegeltjes in de fovea maximaliseert de visuele scherpte en detailwaarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Van welke fotoreceptoren in het oog is de reactie afhankelijk van de golflengte van het licht bij een bepaalde lichtintensiteit?

A

De reactie van zowel kegeltjes als staafjes is afhankelijk van de golflengte van het licht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wie reageert langzamer op een kortdurende licht stimulus: een staafje of een kegeltje?

A

Een staafje reageert langzamer dan een kegeltje bij een kortdurende licht stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fotoreceptoren zijn onder te verdelen in twee typen: kegeltjes en staafjes.
Wat kan je in de perifere retina vinden?

A

voornamelijk staafjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil in projectiepatroon op bipolaire cellen tussen kegeltjes en staafjes, en wat is het gevolg hiervan voor de signaalversterking?

A
  • Bij kegeltjes is er een 1-op-1 projectie van fotoreceptor op bipolaire cel, wat leidt tot hoge beeldresolutie en minder signaalversterking.
  • Bij staafjes projecteren meerdere fotoreceptoren op één bipolaire cel, wat resulteert in meer signaalversterking omdat de bipolaire cellen en ganglioncellen input ontvangen van een groter receptief veld, wat vooral nuttig is in situaties met weinig licht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij welke lichtintensiteit beginnen staafjes en kegeltjes respectievelijk te hyperpolariseren?

A

Staafjes zijn zeer gevoelig voor licht en beginnen al te hyperpolariseren bij lage lichtintensiteiten.
Kegeltjes daarentegen hebben intenser licht nodig en beginnen pas te reageren vanaf mesopisch licht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke fotoreceptoren reageren sneller op lichtstimuli?

A

Kegeltjes reageren sneller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Benoem de verschillen tussen kegeltjes en staafjes op het gebied van:
* verdeling
* versterking
* gevoeligheid
* reactiesnelheid
* reactieduur

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat markeert de overgang van scotopisch zien naar mesopisch zien?

A

de drempelintensiteit waarbij kegeltjes actief worden

Scopisch licht: alleen staafjes actief, je ziet alleen zwart-wit.
Mesopisch lich: zowel staafjes als kegeltjes actief.
Fotopisch licht: staafjes worden inactief (door verzadiging tgv te hoge lichtintensiteit), alleen kegeltjes zijn dus nog actief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat vind je vijf graden nasaal naast de fovea?

A

Voornamelijk staafjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Onder welke omstandigheden kan je het beste kleuren zien?

A

Fotopische omstandigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe wordt de overgang van scotopisch naar mesopisch bepaald?

A

drempel stimulatie van kegeltjes (cone threshold)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke fotoreceptoren zijn verbonden met magnocellulaire retinale ganglion cellen.

A

Staafjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat doen fotoreceptoren in het donker?

A

Glutamaat releasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de weg van het kamerwater?

A
  1. Corpus ciliaire
  2. Achterste oogkamer (AOK)
  3. Pupilopening
  4. Voorste oogkamer (VOK)
  5. Trabekelsysteem
  6. Kanaal van Schlemm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Noem functies van de traanfilm

A
  1. .Verzorgen van een glad oppervlak
  2. Verzorgen van breking van het licht
  3. Aanvoer zuurstof
  4. Aanvoernutriënten
  5. Afvoer vuil
  6. Antibacterieel
  7. Voorkomen uitdroging cornea
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

In een experiment meet je de activiteit van een on-center bipolaire cel in de retina. Eerst meet je de activiteit van deze cel terwijl het hele receptieve veld gelijkmatig maar zwakjes wordt verlicht. Vervolgens verhoog je de intensiteit van het licht specifiek op het centrum van het receptieve veld.
**Wat gebeurt er met de activiteit van deze cel?
**

A

Bipolaire cel zal gaan depolariseren.

ON-center bipolaire cellen depolariseren als er licht op het centrum komt en hyperpolariseren als het licht op de rand komt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

In een experiment meet je de activiteit van een OFF-center bipolaire cel in de retina. Eerst meet je de activiteit van deze cel terwijl het hele receptieve veld gelijkmatig maar zwakjes wordt verlicht. Vervolgens verhoog je de intensiteit van het licht specifiek op het rand van het receptieve veld.
**Wat gebeurt er met de activiteit van deze cel?
**

A

Deze cel zal gaan depolariseren.

OFF-center bipolaire cellen hyperpolariseren als er licht op het centrum valt en depolariseren als er licht op de rand komt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

In een experiment meet je de activiteit van een OFF-center bipolaire cel in de retina. Eerst meet je de activiteit van deze cel terwijl het hele receptieve veld gelijkmatig maar zwakjes wordt verlicht. Vervolgens verhoog je de intensiteit van het licht specifiek op het centrum van het receptieve veld.
**Wat gebeurt er als reactie op deze verhoging met de activiteit van deze cel?
**

A

deze cel zal gaan hyperpolariseren

OFF-center bipolaire cellen hyperpolariseren als er licht op het centrum valt en depolariseren als er licht op de rand komt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

In een experiment meet je de activiteit van een ON-center bipolaire cel in de retina. Eerst meet je de activiteit van deze cel terwijl het hele receptieve veld gelijkmatig maar zwakjes wordt verlicht. Vervolgens verhoog je de intensiteit van het licht specifiek op het rand van het receptieve veld.
**Wat gebeurt er als reactie op deze verhoging met de activiteit van deze cel?
**

A

deze cel zal gaan hyperpolariseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de functie van de ganglioncellen in de retina?

A

ganglioncellen geven de visuele informatie door aan het brein

De cellichamen van de ganglioncellen zitten in de retina, en de axonen van alle ganglioncellen vormen samen de nervus opticus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Een patiënte heeft een laesie waarbij de optische tract in de rechter hemisfeer volledig is aangedaan.
In welke kwadranten zal je bij deze patiënte visuele uitval vinden?

A
Situatie = C Optische tract rechter hemisfeer = homonieme hemianopsie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Een patiënte heeft een bloeding in de linker temporaalkwab die zich uitstrekt over de radiatio optica. In welke kwadranten zal je bij deze patiente visuele uitval vinden?

A

L2 + R2

Radiatio optica die onderlangs door de linker temporaalkwab richting de visuele cortex gaat = L2 +R2 Radiatio optica die bovenlangs door de linker pariëtaalkwab richting de visuele cortex gaat. = L4 + R4
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Een patiënte heeft een bloeding in de linker parietaalkwab die zich uitstrekt over de radiatio optica. In welke kwadranten zal je bij deze patiënte visuele uitval vinden?

A

L4 + R4

Radiatio optica die onderlangs door de linker temporaalkwab richting de visuele cortex gaat = L2 +R2 Radiatio optica die bovenlangs door de linker pariëtaalkwab richting de visuele cortex gaat. = L4 + R4
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Een patiënt heeft een laesie waarbij de optische tract in de rechter hemisfeer volledig is aangedaan. In welke kwadranten zal je bij deze patiënte visuele uitval vinden?

A

L1 + L3 + R1 + R3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Op een MRI scan zie je bij een patiënte een kleine laesie in de lateraal geniculate nucleus (LGN). Je meet haar visuele vermogens en merkt dat zij meer moeite heeft om de kleur van een object te benoemen als je dit object aanbiedt op een specifieke plek in het linker
gezichtsveld.
Waar zal de laesie gelokaliseerd zijn?

A

In een parvocellulaire laag in de rechter LGN

Rechter LGN ontvangt informatie over het linker gezichtsveld.

Twee typen retinale ganglioncellen:
1. Parvo-cellen ontvangen input van kegeltjes en vervoeren informatie over kleur
2. Magno-cellen ontvangen input van staafjes en vervoeren informatie over lichtintensiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Je bent neurowetenschapper en doet onderzoek naar de visuele informatieverwerking bij katten. Je meet de activiteit van een cel in de lateraal geniculate nucleus (LGN) in reactie op een visuele stimulus.
Wanneer zal deze cel niet reageren op de stimulus?

A

Als de stimulus alleen zichtbaar is in het ipsilaterale gezichtsveld.

Rechter LGN ontvangt info over het linker gezichtsveld (contralateraal!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waar in de stroom van de visuele informatieverwerking worden voor het eerst zenuwcellen gevonden die gevoelig zijn voor dispariteit?

Dispariteit = dat je met je linker- en rechteroog een ander beeld zien

A

Primaire visuele schors (V1)

Calcarine cortex/ Striate cortex

Door deze twee beelden te combineren kan je diepte zien (stereopsis).
Dit gebeurt voor het eerst in de primaire visuele schors (V1).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Bij fel licht treedt pupilvernauwing op. Dit komt door de samentrekking van een spier.
Om welke spier gaat het hier?

A

m. sphincter pupillae

wordt geïnnerveerd parasympathische zenuwvezels die door de n. oculomotorius gaan.

40
Q

Welke spier in het oog is bij het syndroom van Horner verlamd en daarmee de oorzaak van het pupilgrootteverschil, en onder welke omstandigheden neemt de anisocorie bij het syndroom van Horner toe?

A

de M. dilatator pupillae en de anisocorie neemt toe in het donker

Bij het syndroom van Horner is de sympatische innervatie van één zijde van het gelaat aangetast. Dit kan bijvoorbeeld komen door een longtoptumor of carotisdissectie.
Het sympatische zenuwstelsel zorgt voor pupildilatatie (stressreactie = MEER zien). Dit werkt nu niet meer goed, wat leidt tot verlamming van de M. dilator pupillae. Je zal dus merken dat in het donker de pupil aan de aangedane zijde niet meer goed kan verwijden, waardoor anisocorie juist toeneemt in het donker.

41
Q

Welk van de vier schema’s benadert de werkelijkheid het beste? Benoem de spieren roze en blauw.

A

Schema A
blauw = M. dilator pupillae
roze = M. Sfincter pupillae

42
Q

Als er een lichtbundel op het oog valt, wat zijn dan de achtereenvolgende structuren die de lichtbundel tegenkomt van anterior naar posterior?

A

traanfilm - cornea - lens - retina

43
Q

Hoe wordt de retina van voedingsstoffen en zuurstof voorzien?

A

voornamelijk door a. retinae centralis

44
Q

Welk antwoord beschrijft het beste de stroming van het kamervocht in de volgorde van productie tot opname?

A
  1. Pars plicata (corpus ciliaire)
  2. Pupil
  3. Kanaal van schlemm

Pars plicata produceert kamervocht.
Dit vocht komt via de pupil terecht in de voorste oogkamer. Vanuit hier wordt het kamervocht via het kanaal van Schlemm afgevoerd en opgenomen in de bloedcirculatie.

45
Q

Benoem de vijf lagen van de cornea, in de volgorde van buiten naar binnen.

A
  1. Epitheel
  2. Membraan van Bowman
  3. Stroma
  4. Membraan van Descemet
  5. Endotheel
46
Q

Onderstaande afbeelding bevat een doorsnede door de retina.
Waar is deze doorsnede gemaakt?

A

in de foveola, omdat de binnenste kernlaag afwezig is

Het midden van de fovea is zeer dun en dit wordt de foveola genoemd, hier is het zicht nóg beter. De foveola is dunner omdat bepaalde lagen ontbreken: het bevat geen binnenste kernlaag (= kernen van bipolaire cellen) en ganglioncellen. Het bestaat enkel uit een laag van kegeltjes en een retinale epitheellaag (RPE).
47
Q

Op deze afbeelding is een stukje van de retina te zien.
Waar is deze opname genomen?

A

Periferie, want er zijn (veel) meer fotoreceptorcellen dan ganglioncellen.

GC = ganglioncellaag IPL = binnenste plexiforme laag (synapsen ganglioncellen & bippolaire cellen) INL = celkernen bipolaire cellen OPL = buitenste plexiforme laag (synapsen bipolaire cellen & fotoreceptoren) ONL = buitenste kernlaag (celkernen fotoreceptoren)
48
Q

Zie het microscopische beeld van een deel van de iris.
Wat is 1 en wat is 2?

A

1 = musculus dilatator pupillae (sympatisch)
2 = musculus sphincter pupillae (parasympatisch)

49
Q

Wat is 1 en 2?

A

1= de papil (discus n. opticus)
2= macula (gele vlek)

50
Q

Wat is de functie van de endotheel cellen en wat gebeurt er wanneer de
endotheelcellen niet meer goed functioneren?

A

De endotheelcellen verzorgen het stroma.
Bij disfunctie wordt de cornea troebel.

51
Q

Benoem de structuren van de kamerhoek.

52
Q

Beschrijf de functie(s) van het kamervocht.

A

Voeding en oogdruk.

53
Q

Beschrijf wat er gebeurt wanneer het kanaal van Schlemm niet goed
functioneert?

A

Verhoging van de oogdruk.

54
Q

Beschrijf de functie van de musculus ciliare.

A

Accommodatie van de lens

55
Q

Waar is dit?

A

Fovea
* In de fovea is de concentratie kegeltjes en ganglioncellen het hoogst.
* Functie: Waarnemen met
hoge resolutie (hoge pixel dichtheid)

56
Q

Welke structuren lopen centraal in de nervus opticus?

A

Arteria en vena centralis retinae

57
Q

De retina bestaat uit verschillende structuren.
Benoem de structuren die deel uitmaken van de retina in de juiste volgorde in de richting van invallend licht.

A
  1. Membrana limitans
  2. Zenuwvezellaag
  3. Ganglioncellaag
  4. Binnenste plexiforme laag
  5. Binnenste kernlaag
  6. Buitenste plexiforme laag
  7. Buitenste kernlaag
  8. Membrana limitans externa
  9. Fotoreceptorlaag
  10. Retinale pigmentepitheellaag (RPE)
58
Q

Kan het relatief afferent pupil defect (RAPD) ook getest worden bij lage visus veroorzaakt door cataract of een amblyopie?

A

Ja, het RAPD kan getest worden onafhankelijk van de algehele visuskwaliteit.

59
Q

Welke structuren vormen de efferente baan bij het testen van het relatief afferent pupil defect (RAPD)?

A

De efferente baan bij het testen van het RAPD wordt onder andere gevormd door het ganglion ciliaris en de nervus oculomotorius.

60
Q

Wat gebeurt er met de pupillen wanneer het aangedane oog wordt belicht bij een relatief afferent pupil defect (RAPD)?

A

Wanneer het aangedane oog wordt belicht, worden beide pupillen nauw, maar niet volledig. Dit fenomeen, wordt veroorzaakt door een probleem in de afferente baan, waarbij het beschadigde oog minder lichtsignaal naar de hersenen stuurt.

61
Q

Geef voor de volgende uitspraken aan of je er bij het confrontatief gezichtsveldonderzoek volgens Donders goed op moet letten?

62
Q

Geef aan wat 1 en 2 is

A

1= fovea
2= papil

63
Q

Een 21-jarige student heeft ’s nachts een klap op het linkeroog gekregen en zegt nu slechter te zien.
Er is sprake van een cornea erosie. Hoe toon je dat aan:

A

achter de spleetlamp met een fluoresceïne stripje en blauw licht

64
Q

Hebben mensen met myopie (bijziendheid) op latere leeftijd eerder of later last van presbyopie (ouderdomsverziendheid) vergeleken met mensen zonder myopie?

A

Mensen met myopie krijgen over het algemeen later last van presbyopie vergeleken met mensen zonder myopie.

65
Q

Waarvoor corrigeren cilindrische lenzen?

A

Cilindrische lenzen worden gebruikt om astigmatisme te corrigeren.

Bij astigmatisme is de kromming van de cornea niet in alle richtingen gelijkmatig

66
Q

Wat is de kenmerkende eigenschap van het oog bij hypermetropie (verziendheid)?

A
  • Bij hypermetropie is de aslengte van het oog te kort ten opzichte van de maximale sterkte van de ooglens.
  • Dit veroorzaakt een focuspunt achter het netvlies, waardoor objecten dichtbij wazig gezien worden.
  • Correctie is vaak nodig in de vorm van convergerende lenzen om de focus naar voren te brengen, direct op het netvlies.
67
Q

Wat is de kenmerkende eigenschap van het oog bij myopie (bijziendheid)?

A
  • Bij myopie is de aslengte van het oog te lang in verhouding tot de brekende kracht van de ooglens.
  • Dit resulteert in een focuspunt dat vóór het netvlies ligt, waardoor objecten in de verte wazig gezien worden.
  • Correctie is meestal noodzakelijk met divergerende (negatieve) lenzen om het focuspunt naar achteren te verplaatsen, direct op het netvlies.
68
Q

Met een Landolt-C kaart, die genormeerd is voor een afstand van 4 meter, wil je de visus van een patiënt bepalen, maar deze staat per ongeluk X meter te ver weg van de kaart. Op de kaart lees jij een visus af van V.

Hoe bepaal je nu de echte visus van de patiënt zonder deze opnieuw te meten?

A

Echte visus = ‘‘V maal (4+X) gedeeld door 4’’

69
Q

Met een Landolt-C kaart, die genormeerd is voor een afstand van 4 meter, wil je de visus van een patiënt bepalen. Zij staat per ongeluk 2 meter te ver weg en de kleinste openingen die ze nog correct kan benoemen, komen overeen met de rij waarbij een visus staat vermeld van 0,8.
Wat is (ongeveer) de werkelijke visus van de patiënt?

A

0.8 * ((4+2)/4)= 1.2

70
Q

Tijdens een oogheelkundige screening op het consultatiebureau wordt bij een 4 jaar oud kind een lui oog vastgesteld. Er wordt door de orthoptist gestart met de afplakbehandeling.
**Wat is het doel van deze afplakbehandeling?
**

A

dat de gezichtsscherpte in het luie oog verbetert

71
Q

Bij welke van onderstaande situaties komt het voor dat een kind dat scheel ziet geen lui oog heeft?

A

Als het scheelzien van jongs af aan divergent is

72
Q

Je bent huisarts. Een 64-jarige dame komt op je spreekuur. Zij geeft aan sinds enkele maanden horizontaal dubbel te zien vooral wanneer zij in de verte kijkt. Je stelt de diagnose: nervus abducens parese van het rechter oog.
Wat is hierbij kenmerkend?

A

de scheelzienshoek neemt toe wanneer zij naar rechts kijkt met de ogen

73
Q

Hoe wordt amblyopie behandeld?

A

afplakken van het goede oog

74
Q

Oogspierverlammingen komen vaak voor. Er zijn zes mogelijke plaatsen waar de oogspierzenuw beschadigd kan zijn. Welke hoort hier niet bij:

A sinus cavernosus
B fissura orbitalis superior
C vasa Nervorum
D sympatische grensstreng

A

Sympatische grensstreng

Oogspieren worden niet door het autonome zenuwstelsel (= onbewust) aangestuurd, maar door het somatische zenuwstelsel (= bewust). Sympatische grensstreng zou dus niet kunnen.

75
Q

Waar staat het aangedane oog bij een verlamming van N. Oculomotorius?

A

naar beneden en naar lateraal gericht

76
Q

Welke spier innerveert n. abducents in oogbolmotoriek?

A

m. rectus lateralis

77
Q

Welke spier innerveert n. trochlearis in oogbolmotoriek?

A

m. obliquus superior

78
Q

Zenuw en spier?

A
SR= superior rectus IO= inferior obliquus
79
Q

Zenuw en spier?

A
LR = laterale rectus MR = mediale rectus
81
Q

Een 72-jarige man is na zijn hersenbloeding redelijk opgeknapt, alleen de N. abducens van het linker oog is nog verlamd.
Welke spier innerveert de N. abducens en hoe staat het aangedane oog gedraaid?

A

de M. rectus lateralis; het aangedane oog staat naar de neus toe gedraaid

82
Q

Een 25-jarige man is redelijk hersteld van zijn hersenschudding. Hij heeft echter nog steeds last van een gekanteld beeld. Als hij naar links kijkt, ziet hij verticaal dubbel. De afstand tussen de beelden neemt toe wanneer hij naar beneden kijkt om de trap af te lopen. Hij houdt het hoofd iets gekanteld naar de linker schouder. Welke hersenzenuw van welk oog is verlamd?

A

de nervus trochlearis rechts

horizontaal dubbelzien = abducens | verticaal dubbelzien = trochlearis

83
Q

Wat zijn Müllercellen?

A

Müller cellen zijn grote gliacellen in de retina

84
Q
A

A = m. rectus superior (n. III)
B = m. rectus lateralis (n. VI)
C = m. rectus inferior (n. III)
D = m. obliquus inferior (n. III)
E = m. rectus medialis (n. III)
F = m. obliquus superior (n. IV)

85
Q

Wat doet het Amsler grid onderzoek?

A

Testen van maculadegeneratie

Patienten hebben last van metamorfopsie > vervorming van de lijnen

86
Q

Wat laat deze pupilreflex zien?

A

Normale pupilreflex

87
Q

Wat laat deze pupilreflex zien?

A

Afferent defect linkeroog

88
Q

Wat laat deze pupilreflex zien?

A

RAPD linkeroog

89
Q

Wat laat deze pupilreflex zien?

A

Efferent defect linkeroog

90
Q

A?
B?
C?

A

A= Fovea
B= n. opticus
C= macula

91
Q

Geef de RPE aan (retinale pigmentepitheel)

92
Q

Hoe heet het membraan tussen het RPE en de choroidea?

A

Membraan van Bruch

93
Q

Beschrijf de functies van de RPE cellen.

RPE= retinale pigment epitheel

A
  1. Fagocytose resten van de buitenste segmenten van de fotoreceptoren
  2. Doorvoer voedingstoffen tussen choroidea en retina
  3. Regeneratie 11-cis retinal
  4. Absorptie verstrooid licht
94
Q

Benoem de structuren

95
Q

Afwijkingen in de microcirculatie in de retina kunnen leiden tot onderstaande afwijkende structuren in de retina.
**Wat is deze afwijkende structuur? Hoe wordt de structuur veroorzaakt?
**

A

De structuur is het gevolg van vaat nieuwvorming.

Vaat nieuwvorming wordt geïnduceerd doordat de ischemische retina vasoproliveratieve stoffen (zoals VEGF) uitscheidt.