Week 2 Les 2: Leeruitkomsten Flashcards

1
Q

Wat is het geheugen?

A

Is het vermogen van de hersenen om informatie op te slaan, te bewaren en later weer op te halen. Zo kunnen we ervaringen, feiten en vaardigheden onthouden en gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 3 functies van het geheugen

A
  1. Codering
  2. Opslag
  3. Ophalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is codering?

A

Een proces van informatie omzetten in een vorm die opgeslagen kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is opslag?

A

Het bewaren van de gecodeerde informatie voor later gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is ophalen?

A

Het terughalen van opgeslagen informatie wanneer dat nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de 3 stadia van het geheugen

A

Sensorisch geheugen
Korte termijn geheugen (werkgeheugen)
Lang termijn geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doet het sensorisch geheugen?

A

Het vangt directe zintuiglijke informatie op. Heeft weinig opslag capaciteit en is van zeer korte duur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat doet het werkgeheugen/ korte termijn geheugen?

A

De informatie wordt kort bewaard. Enkele seconden tot minuten en heeft een beperkte opslagcapaciteit. Het beperkt de capaciteit en tijd eke opslag van informatie voor onmiddellijke verwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet het langer termijn geheugen?

A

Het heeft informatie die voor langere tijd opgeslagen blijft met vrijwel onbeperkte capaciteit en duur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de capaciteit van het werkgeheugen?

A

Heeft beperkte capaciteit ( 7+ of -2 items) en een beperkte duur (15-30 sec.) tenzij informatie actief herhaald of verwerkt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe werkt het coderen en opslaan in het werkgeheugen?

A

Informatie wordt gecodeerd door middel van herhaling chunking (groeperen van informatie) en door verdieping. Het werkgeheugen slaat deze informatie tijdelijk op voor direct gebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de structuur van het lange termijn geheugen.

A

Het heeft 3 verschillende subsystemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Uit welke 3 subsystemen bestaat het lange termijn geheugen en wat slaan ze op?

A
  1. Episodische geheugen: herinneren van persoonlijke ervaringen
    2: semantisch geheugen: feitelijke kennis
    3: proceduraal geheugen: vaardigheden en gewoonten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is infantiele amnesia?

A

Het onvermogen om herinneringen van de vroege kindertijd (voor 3e levensjaar) op te slaan of op te roepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is prospectief geheugen?

A

Het geheugen om toekomstige taken/intenties of verplichtingen te onthouden. Is belangrijk voor de planning en organisatie van dagelijkse activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het retrograde geheugen?

A

Geheugenverlies van gebeurtenissen die voor het ontstaan van amnesie (hersenletsel) plaatsvonden waardoor de persoon zich gebeurtenissen uit het verleden niet meer kan herinneren

17
Q

Wat is anterograde amnesie?

A

Geheugen verlies van gebeurtenissen na het ontstaan van amnesie waardoor het moeilijk is nieuwe herinneringen op te slaan de persoon kan geen nieuwe informatie opslaan in het lange termijn geheugen

18
Q

Hoe wordt informatie opgehaald uit het geheugen?

A

Door 2 verschillende manieren:
Herinnering: je bewust zijn terughalen
Herkenning: informatie herkennen wanneer je het ziet

19
Q

Wat zijn de 7 manieren van het falen van het geheugen?

A
  1. Vergeten (decay)
  2. Verkeerde informatie (misattributie)
  3. Verkeerde herinnering (false memorie)
    4.interferentie van andere informatie (proactieve of retroactieve interferentie)
  4. Stress of trauma
  5. Verkeerde codering of opslag
  6. Slechte retrieval cues
20
Q

Wat doen mnemonische technieken?

A

Ze helpen om informatie beter te onthouden. Er zijn 2 veelgebruikte technieken voor

21
Q

Wat zijn de 2 veelgebruikte mnemonische technieken?

A
  1. Methode van loci
  2. Kapstokwoorden
22
Q

Wat doet de methode van loci?

A

Visualiseer een vertrouwde route en plaats je items die je moet onthouden langs die route

23
Q

Wat doet de kapstokwoorden?

A

Gebruik woorden die je helpen om andere informatie te koppelen zodat het makkelijk te herinneren is