week 14: hypertensie en nierinsufficientie Flashcards

1
Q

urologische afwijkingen

A

afwijkingen aan urinewegen
macroscopische hematurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

diagnostiek urologische afwijkingen

A

urethrocystoscopie
CT-scan
urinecytologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

nefrologische afwijkingen

A

microscopische hematurie
asymptomatisch
hoge bloeddruk
proteinurie
nierfunctiestoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

diagnostiek nefrologische afwijkingen

A

echografie
buikoverzichtsfoto (BOZ) en CT
nierbiopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

IgA nefropathie

A

neerslag IgA in nieren
hematurie en proteinurie
luchtweginfecties
secundair aan leverziekten
IgA tussen mesangiale cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Alport syndroom

A

verdikt basaalmembraan door collageenvorming
basaalmembraan laat erytrocyten en eiwitten door
mutatie op COL4A gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

thin membrane nephropathy

A

dun basaalmembraan > hematurie
drager autosomaal recessieve Alport gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

glomerulaire filtratiebarriere

A

strak gehouden door mesangiumcellen
grootte selectiviteit door podocyten
ladingsselectiviteit door negatief geladen glycoproteinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nefrotisch syndroom

A

proteïnurie > 3,5 g
laag albumine want allemaal uitgeplast
oedeem
hyperlipedemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oorzaak oedeem bij nefrotisch syndroom

A

veel eiwitten in verzamelbuis die ENaC kapot maken, hierdoor veel meer Na en dus H2O retentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

glomerulaire aandoeningen die leiden tot nefrotisch syndroom

A

minimal change nefropathy
glumerulosclerose
membraneuze glomerulopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

minimal change nefropathie

A

positieve cytokinen op negatieve glycoproteinen, hierdoor verlies ladingsselectiviteit
kan 15-20 g proteïnurie per dag
veel bij kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

glomerulosclerose

A

segment glomerulus afgesloten door sclerose > probleem met grootte selectie
focaal: in sommige delen nier (door hoge filtratiedruk)
segmentaal: in sommige delen glomerulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

membraneuze glomerulopathie

A

eiwitten op podocyten aangevallen door antistoffen > zorgen voor ontsteking > filtratieslit kapot
immuundeposities onder endotheel
relatie met luchtweginfecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

behandeling nefrotisch syndroom

A

immunosuprresiva
ACE-remmers en NSAID (aspirine) > vermindering filtratiedruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nefritisch syndroom

A

proteïnurie < 3,5 g
snelle achteruitgang nierfunctie
hematurie
oedeem
hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

oorzaak proteïnurie bij nefritisch syndroom

A

door membrane attack complex > membraan helemaal kapot.
proteïnurie lager dan bij nefrotisch syndroom omdat er hele glomeruli wegvallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

glomerulaire aandoeningen die leiden tot nefritisch syndroom

A

anti-GBM antilichamen
poststreptokokken glomerulonefritis
anti-cytoplasmatische antigenen (ANCA-antistoffen)
Lupus erythematodes (SLE)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

anti-GBM antilichamen

A

Nefritisch
antistoffen (GBM) tegen antigenen op basaalmembraan (collageen IVa), als deze binden > immuuncomplex > schade nier
behandeling: plasmaferese (IgE uit bloed)
Ook last van longen
geen proteïnurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

poststreptokokken glomerulonefritis

A

streptokokken antigeen in bloed > in basaalmembraan > antistoffen tegen antigenen in basaalmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

anti-cytoplasmatische antigenen

A

antistoffen tegen witte bloedcellen, daarom gaan ze wand in, dus infiltratie neutrofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Lupus erythematodes

A

antistoffen tegen delen DNA
ziektebeeld afhankelijk van waar immuuncomplexen neerslaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

nierfunctievervangende therapie

A

hemodialyse
peritoneaal dialyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hemodialyse

A

bloed uitlichaam langs semipermeabel membraan met aan andere kant dialyse vloeistof.
gebruik van diffusie, osmose en convectie

25
nadelen hemodialyse
3 x per week 4 tot 5 uur per dag vochtbeperking dieet: eiwit, Na, K en fosfaat beperking veel medicatie bloedingen lage bloeddruk door bloedverlies bij aanprikken
26
peritoneaal dialyse (CAPD)
parietale membraan van darmen werkt als filter elke 6 uur 15-30 minuten
27
APD/CCPD
peritoneale dialyse 's nachts aan apparaat
28
nadeel peritoneaal dialyse
veel buikvliesontsteking
29
wanneer spreek je van hypertensie?
systolisch > 140 mmHg diastolisch > 90 mmHg
30
primaire hypertensie
90% geen duidelijke oorzaak combinatie erfelijke factoren en factoren buitenaf complicaties cardiaal, cerebrovascular of renaal
31
onderliggende ziektebeelden secundaire hypertensie
parenchymateuze nierziekten nierarteriestenose hyperaldosteronisme slaap apneu syndroom OSAS drophypertensie
32
nierarteriestenose
grote vaten naar nieren dicht, hierdoor meer renine en Ang II
33
hyperaldosteronisme
reabsorptie H2O en Na+ gaat omhoog gevolg: hypokaliemie en metabole alkalose
34
slaap apneu syndroom OSAS
ademstilstand tijdens slapen door obstructie door tong > hypoxemie > activatie sympaticus > sneller ademen + hypertensie
35
drophypertensie
cortisol werkt zelfs als aldosteron en zorgt dus voor stijgende bloeddruk. glycerrhetinezuur (in drop) zorgt ervoor dt inactiveren cortisol niet meer werkt
36
farmacotherapie hypertensie
ACE-remmer Ang-blokker B-blokker Ca-antagonist Diuretica (directe renine remmers en alfablokker)
37
ACE-remmer
remming vorming Ang II (vasoconstrictor en aldosteron stimulator)
38
Ang blokker
blokkade AT1(vasoconstrictor)
39
B-blokker voor hypertensie
afname inotropie, chronotropie en renineproductie
40
Ca-antagonist
blokkade L-type calciumkanalen > vasodilatatie
41
3 diuretica
lisdiuretica thiazide kaliumsparende diuretica
42
lisdiuretica
disfunctie NKC-transporter in lis van Henle
43
thiazide
remt NCC (haalt normaal Na+ en Cl- uit urine). Dus meer Na en dus meer H2O in urine
44
kaliumsparende diuretica
remt ENaC
45
bijwerkingen calciumantagonisten
enkeloedeem blozen hoofdpijn hartkloppingen
46
volgorde anti-hypertensiva
ACD: ACE-remmers Ca-blokkers Diuretica
47
Hoe wordt volumebalans geregeld?
via regulatie natriumreabsorptie via RAAS
48
osmoregulatie
regulatie Na concentratie in bloed via H2O. signaal osmoreceptoren als te veel Na in bloed: ADH > water vasthouden Dorst
49
ontstaan renale osteodystrofie
Vitamine D neemt af door slechte nierfunctie > darmen kunnen Ca niet meer goed opnemen Fosfaat in bloed neemt toe door slechte nierfunctie > nog minder vit. D en Ca Bijschildklier scheidt PTH uit als Ca daalt > zwakkere botten en ombouw botten neemt toe
50
Hoe zorgt diabetes mellitus voor nierfunctiestoornis? 1
bij diabetes mellitus dilatatie afferente arteriole > filtratiedruk toename > verhoogde GFR > beschadiging + proteïnurie > plekken van fibrose in glomeruli > GFR daalt
51
Hoe zorgt diabetes mellitus voor nierfunctiestoornis? 2
chronisch gestoorde glucose regulatie > versuikering bepaalde eiwitten > tasten functie basaalmembraan (dikker en mesangiumexpansie) aan en functie vaten
52
Behandelen nierfalen en diabetes mellitus
weerstand efferente arteriole verlagen door ervoor te zorgen dat Ang II niet gemaakt wordt (ACE-remmer) of niet werkt (AT1-receptor antagonist)
53
medicatie nierfalen
vitamine D fosfaatbinders K binders anti-hypertensiva EPO + Fe toedienen bicarbonaat
54
uitgang ACE-remmer
-pril
55
Uitgang Ang-blokker
-sartan
56
uitgang B-blokker
-olol
57
uitgang Ca-antagonist
-dipine
58
uitgang diuretica
-ide