week 10 Flashcards

1
Q

typische klachten artritis

A

inflammatoire gewrichtsklachten:
- ochtendstijfheid 1+ uur
- nachtelijke pijn
- inflammatie van gewrichten
- verbetering van klachten bij bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kenmerken gewrichtsinflammatie

A

rubor
calor
dolor
tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe maak je onderscheid tussen inflammatoire en niet-inflammatoire gewrichtsklachten in de anamnese

A

ochtendstijfheid
verschillen in klachten ochtend/avond
pijn bij balasting
temperatuur van gewrichten
gewichtsverlies
pijnafname bij beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe maak je onderscheid tussen inflammatoire en niet-inflammatoire gewrichtsklachten bij LO

A

zwelling gewrichtskapsel
aanwezigheid van benige verdikkingen
actieve/passieve bewegingsbeperking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kenmerken pijn bij niet inflammatoire gewrichtsklachten

A

heviger in de avond
pijnlijk bij belasting
alleen actieve bewegingsbeperking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

kenmerken pijn bij inflammatoire gewrichtsklachten

A

heviger in de ochtend
minder bij beweging
actieve en passieve bewegingsbeperking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bij welke gewrichtsklacht is er met name sprake van roodheid

A

acute artritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bewegingen bij articulaire klachten

A

pijn in iedere beweging
zwelling en pijn beperkt tot gewrichtskapsel
pijn is het ergst in volledige strekstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

beweging bij peri-articulaire klachten

A

groter gebied is aangedaan
pijn in bepaalde bewegingsrichtingen
pijn bij actieve beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke stand doet het meeste pijn bij een bursitis

A

buigstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kenmerken acute artritis

A

roodheid
warmte
zwelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

diagnose chronische artritis

A

symptomen
lab
rontgen
klinisch beloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kenmerken chronische artritis

A

gewrichten zijn zelden rood of warm, soms wel gezwollen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

diagnose acute artritis

A

gewrichtspunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

op welke ziektebeelden wijzen monoarticulaire klachten

A

sepsis (vaak in de knie)
jicht
pseudojicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoeveel gewrichten moeten er zijn aangedaan om van een oligoartritis te spreken

A

2 tot 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

bij welke ziekten kan er sprake zijn van oligoartritis

A

sponduloartropathie
SLE
pseudojicht
sarcoidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

bij welke ziekten kan er acute mono-aligoartritis ontstaan

A

septische artritis
pseudojicht
jicht
reactieve artritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

oorzaken chronische mono-oligoartritis

A

spondyloartropathie
pseudojucht
artritis doot tuberculose of psoriasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wanneer spreek je van polyartritis

A

bij meer dan 5 aangedane gewrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

oorzaken polyartritis

A

reumatoide artritis
virale artritis
osteo artrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

oorzaken acute polyartritis

A

virale/reactieve artritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

oorzaken chronische polyartritis

A

reumatoide artritis
artritis bij systeemziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat moet er bij een patient met artritis nog meer worden gevraagd

A

auto-immunofenomenen
huidafwijkingen
oogafwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

auto-immuunfenomenen

A

raynaud
uv overgevoeligheid
ulcera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

lab bij diagnose artritis

A

ontstekingsparameters
reumafactoren
anti-CCP
ANA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

welke antistoffen zijn vaak te vinden bij patienten met reumatoide artritis

A

anti-CCP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

hoe meet je anti-CCP-antistoffen

A

ELISA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat zijn ANA’s

A

antistoffen tegen onderdelen van de eigen celkernen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

radiologische kenmerken reumatoide artritis

A

peri-articulaire ontkalking
gewrichtsspleetversmalling
erosies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

radiologische kenmerken artrose

A

gewrichtsspleetversmalling
sclerose
esteofytvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

wat is osteomyelitis

A

ontsteking van het bot, het beenmerg en het botvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

wat is vaak de verwekker van een osteomyelitis

A

een bacterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

5 typen bacteriele osteomyelitis

A
  1. acute osteomyelitis
  2. subacute osteomyelitis
  3. chronische osteomyelitis
  4. post operatieve osteomyelitis
  5. neonatale osteomyelitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat is een andere naam voor acute osteomyelitis

A

hematogene osteomyelitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wat is een andere naam voor subacute osteomyelitis

A

focale osteomyelitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat is het meest voorkomende micro organisme bij acute osteomyelitis

A

s aureus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

wat is vaak de verwonding die indirect resulteert in een subacute osteomyelitis

A

beetwond
wond met scherp voorwerkp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

bij welke patientgroep komen chronische osteomyelitis infecties het meest voor

A

diabetespatienten met een diabetische voet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

in welke botten komt post-operatieve osteomyelitis het meest voor

A

oppervlakkig gelegen botten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

wat is vaak de verwekker van een post operatieve osteomyelitis

A

commensale bacterie van de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

kenmerken neonatale osteomyelitis

A

agressief
multifocaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

welk type osteomyelitis komt het meest voor en hoeveel procent van de totale hoeveelheid osteomyelitis infecties wordt hierdoor veroorzaakt

A

acute osteomyelitis
90% van de gevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

bij welke patientgroepen komt acute osteomyelitis het meest voor

A

jonge kinderen
ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

in welke botten komt acute osteomyelitis het meest voor bij kinderen en ouderen

A

lange pijpbeenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

welke botten zijn vaak aangedaan bij acute osteomyelitis bij volwassenen

A

wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

waaruit ontstaat een acute osteomyelitis vaak

A

infecties in andere locaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

in welk deel van het bot groeit de bacterie het meest bij een acute osteomyelitis

A

metafyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

symptomen acute osteomyelitis

A

koorts
algehele malaise
lokale drukpijn
niet kunnen belasten
zwelling
roodheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

pathofysiologie acute osteomyelitis

A
  1. bacterien groeien
  2. occlusie van metafyse
  3. schade aan botweefsel
  4. influc van neutrofiele granulocyten
  5. ontstaan met pus gevuld abces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

hoe ontstaat lokale drukpijn bij acute osteomyelitis

A

abces drukt op bot en zorgt voor pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

hoe ontstaan roodheid en zwelling bij acute osteomyelitis

A

pus wordt naar de ruimte onder het periosteum geperst
-> zwelling en roodheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

bij welke twee gewrichten is een kans op uibreiding van acute osteomyelitis naar de gewrichten groot, en waarom

A

schouder en heup
bij deze gewrichten ligt de metafyse in het kapsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

gouden standaard diagnostiek acute osteomyelitis

A

biopt voor microbiologisch en pathologisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

uit welke 4 plekken kunnen er kweken worden gemaakt bij een acute osteomyelitis

A

bloed
biopt
gewrichtsvloeistof
pus uit fistels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

wat is, naast s, aureus, de meest voorkomende verwekker van een acute osteomyelitis

A

kingella kingae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

waar moet je aan denken als een acute osteomyelitis niet is veroorzaakt door s aureus of k kingae

A

onderliggende pathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

diagnostiek acute osteomyelitis

A

biopt met kweek
infectieparameters
beeldvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

rontgenbeeld acute osteomyelitis

A

opheldering
periostveranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

wanneer is echografie een zeer geschikt onderzoek en waarom

A

acute osteomyelitis bij patient met artritis

periostverdikking kan worden bekeken en er kan direct een echogeleide punctie worden gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

MRI bij acute osteomyelitis

A

oedeem
vooral bij bekken en wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

waartegen is de AB behandeling van osteomyelitis gericht

A

s aureus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

wanneer chirurgische drainage van abces in bot

A

bij chronische osteomyeltis
osteomyelitis + artritis
sekwestervorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

complicaties acute osteomyelitis

A

artritis
sekwestervorming
fistelvorming
chronische osteomyelitis en/of recidieven
groeiremming van aangedane botten
pathologische fracturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

waar hangt de prognose van osteomyelitis vanaf

A

snelheid diagnose
doelmatigheid AB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

op welke plekken geeft een osteomyelitis de meeste problemen

A

heupgewricht
schoudergewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

kenmerken septische artritis

A

door bacterie
acuut
80-90% mono articulair

68
Q

symptomen septische artritis

A

zieke indruk
koorts
verhoogde ontstekingsparameters

69
Q

welke 2 ziekten hebben een gelijk beeld als septische artritis

A

cellulitis rond het gewricht
bursitis

70
Q

LO septische artritis

A

zwelling
bewegingsbeperking
pijn bij beweging

artritis is werkdiagnose bij 2 van deze klachten

71
Q

beloop septische artritis

A
  1. ontsteking
  2. vrijkomen van proteolytische enzymen
  3. verlies van kraakbeen en bot
  4. gewrichtsdestructie
72
Q

risicofactoren septische artritis

A

hoge leeftijd
DM
gewrichtsbeschadigingen
protheses
recente chirurgie
huidinfecties
verstoorde afweer

73
Q

in welk gewricht is septische artritis 55% van de tijd te vinden

A

knie

74
Q

diagnose septische artritis

A

kliniek
gewrichtspunctie

75
Q

welke testen worden er gedaan met punctaat van een gewricht bij een vermoeden op septische artritis

A

GRAM kleuring
kweek
leukocytenaantal
aanwezigheid kristallen

76
Q

verwekkers septische artritis

A

60% s aureus
10-30% beta-hemolytische streptokok

77
Q

hoe komen bacterien in de gewrichten

A

bloedvaten
uitbreiding van osteomyelitis
via lymfevaten
iatrogeen
via penetrerend letsel

78
Q

behandeling septische artritis

A

ontlasten van ontsteking met puncties OF
atroscopie

79
Q

wanneer kies je voor een artroscopie boven frequente puncties bij septische artritis

A

gewricht is ontoegankelijk voor puncties
contra-indicatie tegen frequent puncteren
septische artritis van de heup bij kinderen

80
Q

mortaliteit septische artritis

A

10 tot 15%

81
Q

wat zijn de kenmerken van spondylartropahtieen

A

ergelijk
artritis
- wervelkolom
enthesitis

82
Q

enthesitis

A

ontstekingen op plaatsen waar pezen en ligamenten vastzitten aan de botten

83
Q

spyldylartropathieen

A

bechterew
reactieve artritis
artritis psoriatica
artritis bij inflammatoire darmziekten
ongedifferentieerde spondyloatropathie

84
Q

algemene symptomen bij spondylartropathieen

A

sacroiliitis
artritis van schouders en heupen
asymmetrische artritis van enkels en knieen
enthesitis
afwezigheid reumafactoren
mucocutane betrokkenheid
uveitis
conjunctivitis
associatie met HLA-B27
gezwollen vingers of tenen

85
Q

symptomen ziekte van bechterew

A

inflammatoire rugklachten
beperkte beweeglijkheid wervelkolom
pijn en stijfheid thorax
sacroiliitis
enthesitis

86
Q

inflammatoire rugklachten

A

nachtelijke rugpijn die na enkele uren slapen optreedt
ochtendstijfheid
reageren goed op NSAIDs
3+ maanden
ontstaan geleidelijk
voor 40e levensjaar ontstaan

87
Q

behandeling inflammatoire rugklachten

A

NSAIDs
leefstijladviezen
ergotherapie
(TNF remmende medicatie)

88
Q

bij welke ziekte zijn de casparcriteria de diagnosematrix

A

artritis psoriatica

89
Q

casparcriteria

A

inflammatoire gewrichtsziekte
SAMEN MET:
- psoriasis OF
- positieve FA voor psoriatis OF
- eerder psoriasis gehad OF
- afwezigheid van psoriasis
dactylitis
psoriatische nageldystrofie
afwezigheid RF
radiologisch bewijs voor juxta-articulaire osteogenese

90
Q

kenmerken artritis psoriatica

A

straalsgewijze ontsteking
- kan asymmetrisch
DIP niet gespaard

91
Q

complicaties artritis psoriatica

A

gewrichtsschade
- erosies
- versmalling gewrichtsspleet
- juxta-articulaire botformatie
- osteolyse
- periostitis

92
Q

trias van reactieve artritis

A

artritis
uretritis
conjunctivitis

93
Q

wat voor type en waar zit de artritis bij reactieve artritis vaak

A

mono-oligoarticulair
onderste extremiteiten

94
Q

infecties in welke systemen zorgen relatief vaak voor een reactieve artritis

A

darmen
urogenitale stelsel

95
Q

symptomen reactieve artritis

A

infectie voorafgaand
mono-oligoartritis
enthesitis

96
Q

behandeling reactieve artritis

A

NSAIDs
intra-articulaire steroiden
antibiotica voor onderliggende infectie

97
Q

behandeling chronische reactieve artritis

A

sulfasalazine
methotrexaat

98
Q

welk deel van IgG antistoffen wordt door reumafactoren gebonden

A

Fc gedeelte

99
Q

hoe toon je de aanwezigheid van reumafactoren aan

A

agglutinatiereacties
ELISA

100
Q

waaruit bestaat een synoviaal membraan

A

type A synoviocyten
type B synoviocyten

101
Q

wat zijn type a synoviocyten

A

macrofagen

102
Q

wat zijn type b synoviocyten

A

fibroblasten

103
Q

waardoor kan het synoviale membraan ontsteken

A

auto-antistoffen
autoreactieve CD4+ cellen

104
Q

welke cytokinen zijn van belang bij een reumatoide artritis

A

TNF alfa
IL-1 beta
IL-6

105
Q

hoe zorgen de cytokinen bij reumatoide artritis voor boterosies

A

stimulatie van de osteoclasten

106
Q

welk autoantilichaam is zeer specifiek voor reumatoide artritis

A

ACPA

107
Q

hoe dragen auto-antilichamen bij aan het ontstekingsproces bij reumatoide artritis

A

activeren macrofagen
initieren complementcascade

108
Q

artritis en koorts bij kinderen duidt op

A

systemische juveniele ideopathische artritis

109
Q

symptomen systemische juveniele ideopathische artritis

A

ochtendtemperatuur normaal
flinke verhoging temperatuur in de avond
roze exantheem

110
Q

op welke leeftijd is het aantal b lymfocyten in het bloed het hoogst

A

kinderen onder 1 jaar oud

111
Q

vanaf welke leeftijd start de IgG antistof productie

A

3 maanden

112
Q

vanaf welke leeftijd start IgM productie

A

vanaf geboorte

113
Q

op welke leeftijd wordt het volwassen niveau van IgA bereikt

A

puberteit

114
Q

op welke leeftijd wordt het volwassen niveau van IgG bereikt

A

tussen 4 en 8 jaar oud

115
Q

transiente hypogammaglobulinemie

A

fysiologische periode waarbij er een laag antistofgehalte in het bloed is

116
Q

op welke leeftijd is de concentratie t cellen het hoogst

A

kinderen onder 1 jaar

117
Q

het aantal naieve t cellen neemt af met de leeftijd

A

juist

118
Q

hoeveelheid t effectorcellen neemt toe met leeftijd

A

juist

119
Q

Bij de T-lymfocyten met γδ-receptoren is er een bijzondere trend met betrekking tot de leeftijd.

De cellen van het type Vδ1 nemen na de geboorte in aantal af, maar de cellen van het type Vδ2 nemen juist in aantal toe.

A

juist

120
Q

neemt het aantal NK cellen toe of af met de leeftijd

A

af

121
Q

kenmerken immuunrespons op zeer jonge leeftijd

A

lagere productie I-IFN
minder differentiatie Th1 cellen
lagere productie IFN gamma
lagere productie IL-12
lagere polyfunctionaliteit plasmacellen

hogere productie IL-1 beta
hogere productie IL-6
hogere productie IL-23
grotere Treg celpopulatie
verhoogde differentiatie van Th2 en Th17 cellen

122
Q

zeer jonge kinderen hebben een minder goede afweer tegen intracellulaire pathogenen

A

ja

123
Q

zeer jonge kinderen hebben een betere klaring van extracellulaire pathogenen

A

ja

124
Q

zeer jonge kinderen hebben een betere immuunregulatie

A

ja

125
Q

kinderen klaren virussen minder snel dan volwassenen

A

ja

126
Q

wat gebeurt er met het gehalte pro-inflammatoire cytokinen op oudere leeftijd

A

neemt toe door constante antigene druk

127
Q

aan welke ziektes draagt een laaggradige chronische ontsteking door immune aging bij

A

atherosclerose
alzheimer
type-II diabetes

128
Q

wat zijn de risico’s bij een verouderd immuunsysteem

A

hoger risico op infecties
hoger risico op maligniteiten
hoger risico op auto-immuunziekten
problemen rondom vaccinatie

129
Q

op oudere leeftijd is de respons tegen bacterien en virussen door aangeboren afweer verminderd

A

ja

130
Q

activiteit van neutrofiele granulocyten en NK cellen neemt af met ouderdom

A

ja

131
Q

er is vaker TLR dysregulatie bij monocyten en macrofagen bij ouderen, wat is hier het effect van

A

verminderde vaccinatierespons
te sterke reactie op virussen

132
Q

wat gebeurt er met de hoeveelheid b cellen bij ouderen

A

meer in de marginale zone en dus een grotere kans op het produceren van auto-antistoffen

133
Q

hoe is veroudering van t cellen moleculair te herkennen

A

verkorting telomeren
verlaagde aantal t-cel excisiecirkels

134
Q

waarom is de vaccinatierespons bij ouderen minder

A

vertraging immuunrespons:
minder Th functies
verlaagde antistofgehaltes in bloedserum
snelle afname antistoftiters
slechtere serumconversie

135
Q

hoe kun je ouderen toch goed vaccineren

A

extra adjuvantia
DNA gebaseerde vaccins

136
Q

pathofysiologie reumatoide artritis

A

hyperplasie van het synoviale membraan. daarnaast is er sprake van leukocyten infiltratie

137
Q

kenmerken reumatoide artritis

A

symmetrische gewrichtspijn en ontsteking
voornamelijk handen en voeten
ochtendstijfheid
vermoeidheid
gewichtsverlies
koorts
bewegingsbeperking
gewrichtsdeformaties
orgaan aantasting

138
Q

LO reumatoide artritis

A

gewrichten:
- gezwollen
- drukpijnlijk
- warm
- hydrops
bewegingsbeperking
subluxatie van vingers
bursitis
peesschedeontsteking

139
Q

welke gewrichtengroep blijft vaak gespaard bij reumatoide artritis

A

DIPs

140
Q

lab reumatoide artritis

A

verhoogde bezinking
anemie
trombocytose
titer RF is 70-80% positief

141
Q

vanaf welke hoeveelheid in het puntensysteem voor diagnostiek reumatoide artritis, spreek je van een reumatoide artritis

A

6

142
Q

extra-articulaire verschijnselen reumatoide artritis

A

reumatoide noduli
vasculitis
oogafwijkingen
neuropathie
splenomegalie
aandoeningen van longen, nieren of hart

143
Q

behandelopties reumatoide artritis

A

NSAIDs
DMARDs
immunosuppressiva
biologicals

144
Q

DMARDs

A

methotroxaat met foliumzuur
sulfasalazine
hydroxychloroquine

145
Q

bijwerkingen DMARDs

A

leverenzymstoornissen
leukopenie
infecties

146
Q

monoklonale antilichamen tegen TNF alfa bij RA

A

infliximab
adalimumab
golimumab
certolizumab

147
Q

bijwerkingen biologicals bij RA

A

infecties
allergische reacties

148
Q

waar hangt de behandeling van reumatoide artritis vanaf

A

ziekteactiviteit

149
Q

DAS-28

A

zwelling
pijnlijkheid
BSE
VAS score

150
Q

VAS score

A

maat voor pijn

151
Q

score voor lage ziekteactiviteit DAS-28

A

3,2 en lager

152
Q

score voor actieve ziekte DAS-28

A

hoger dan 5,1

153
Q

remissie bij DAS-28 score

A

minder dan 2,6

154
Q

drie stappen van jicht

A
  1. asymptomatische hyperuricemie
  2. acute jicht
  3. chronische jicht
155
Q

acute jicht is meestal … articulair, chronische jicht …articulair

A

mono
poly

156
Q

welk gewricht is het vaakst aangedaan bij jicht

A

MTP-1

157
Q

symptomen acute jicht

A

koorts
leukocytose
verhoogd CRP
verhoogd BSE
soms verlaagde urinezuurconcentratie in bloedserum

158
Q

symptomen chronische jicht

A

poly-articulaire artritis
knobbels (tophi)
progressieve gewrichtsdestructie

159
Q

behandeling acute jicht aanval

A

rust en koeling gewricht
NSAIDs/stootkuur prednisolon
colchicine
intra-articulaire corticosteroiden
soms IL-1R antagonisten

160
Q

indicaties urinezuur verlagende therapie

A

3+ aanvallen per jaar
tophi
erosieve schade

161
Q

urinezuur verlagende therapie

A

xanthineoxidaseremmers
excretiestimulantie

162
Q

xanthineoxidaseremmers

A

allopurinol
febuxostat

163
Q

excretiestimulantia

A

benzbromaron

164
Q

allopurinol

A

remt productie urinezuur

165
Q

wanneer geen allopurinol

A

overgevoeligheid voor deze medicatie

acute jichtaanval

166
Q

wanneer geen benzbromaron

A

uraatstenen
slechte nierfunctie
acute jichtaanval

167
Q
A