Week 1 Flashcards

1
Q

Wat is kanker? Wat is van belang bij diagnose?

A

Abnormale celgroei buiten normale anatomische grenzen, kan omliggende structuren invaderen of verspreiden naar verder gelegen organen
- weefseltypering
- stadiering(TNM)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe is de incidentie van kanker?

A

Stijgende incidentie agv demografische veranderingen met een piek rond start bevolkingsonderzoek en in dip tijdens corona, sterfte blijft gelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn prognostische en predictieve factoren?

A

Beinvloed het natuurlijke beloop(prognostisch) of de effectiviteit van de behandeling(predictief). Kan positief of negatief zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke verschillen zijn er in de rol als arts vs onderzoeker?

A
  • Patiënten - proefpersonen
  • Individu - populatie
  • Hulpvraag - hypothese toetsen
  • Behandeling - generaliseerbare kennis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk ethisch dilemma speelt er bij medisch-wetenschappelijk onderzoek?

A

balans vooruitgang medische wetenschap(weldoen) - beschermen proefpersonen(niet schaden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houd dubbele toestemming in?

A

Toelatingscomissie moet van tevoren toestemming voor het protocol geven obv proportionaliteit en patient voor deelname(informed consent).
Tijdens het onderzoek moet de onderzoeker zelf op ethische verantwoordelijkheid letten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is leukemie? Wat zie je bij bloedonderzoek?

A

Geen uitrijping van bloedcellen waardoor ophoping van voorlopercellen(blasten) en verstoorde bloedaanmaak.
Pancytopenie= anemie, leukopenie en trombopenie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke symptomen horen bij presentatie van AML en waardoor worden deze veroorzaakt?

A
  • Verstoorde bloedaanmaak
    • Anemie: moe, dyspnoe, POB, bleek
    • Trombopenie: bloedingsneiging
    • Neutropenie: koorts(infecties)
  • Toename leukocyten: hyperviscositeit → dyspnoe, hoofdpijn, visus klachten, trombose, mucosale bloeding, nierinsufficientie
  • Extramedullaire lokalisatie: hepatosplenomegalie, gezwollen klieren, CZS, huid en tandvlees
  • Vrijkomen toxische stoffen: tumor lysis syndroon
    • Nierinsufficientie, dyspnoe, hartritmestoornis, insulten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe werkt aanvullende diagnostiek bij leukemie?

A

Na beenmergpunctie integrale diagnostiek
- cyto-morfologie: hoeveelheid en kenmerken bloedcellen
- immunologie: elk AMl eigen fenotype
- moleculaire diagnostiek
- cytogenetica
- biobanking
Invloed op behandeling, prognose en erfelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe werkt de behandeling van leukemie?

A
  • na diagnose 2 chemo’s
  • evt targeted therapie bij mutatie
  • opnieuw beenmergpunctie
  • chemo of autologe/autogene stamceltransplantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de hallmarks of cancer?

A
  1. Blijven delen: cel maakt GF of activerende receptor mutatie
  2. Remming ontwijken
  3. Celdood weerstaan
  4. Oneindige celdeling: telomeerverlenging weer ingeschakeld
  5. Angiogenese: tumor stimuleert endotheel GF, als voldoende angiogenic switch
  6. Invasie en metastase
  7. Genoom instabiliteit: mutatie in DNA repair systeem
  8. Deregulatie energieverbruik: glycolyse via lactaat
  9. Tumor-bevordende ontsteking
  10. Ontsnapping aan immuun afweer: tumor activeert remmende mechanismen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de stroma?

A

omgeving rondom tumor met ondersteunend, niet-neoplastisch bindweefsel(fibroblasten), bloedvaten(endotheel) en ontstekingscellen → O2 aanvoer
- zonder bloedvaten max 3-4 mm groei
- niet bij hematologische tumoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de eigenschappen van stamcellen en voorlopercellen?

A

Stamcel voorlopercel
- zelfvermeerdering/-
- pluripotent/uni-/multipotent
- hoge delingspotentie, lage delingsfrequentie / lage delingspotentie, hoge delingsfrequentie
- relatief ongevoelig/gevoelig voor genotoxische invloeden
- lange/korte termijn herstel bij STC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kan stamceltransplantatie klinisch toegepast worden?

A
  • bij ziektes v/h hematopoietische systeem(allo)
  • na zware chemo(auto)
  • experimenteel bij behandeling autoimmuunziekten en gentherapie(auto)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen chronische en acute leukemie?

A
  • defect in de groeiregulatie / defect in groeiregulatie en uitrijping
  • ophoping uitgerijpte functionele leukemiecellen / ophoping blasten
  • minder levensgevaarlijke/acute symptomen
  • normale bloedcelvorming niet/wel verstoord
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen myeloide en lymfatische leukemie?

A
  • lymfatisch: cellen lijken op lymfoide cellen, jonge pt
  • myeloide: cellen lijken op granylocytaire, monocytaire cellen(ery/megakaryocyt zeldzaam), oudere pt, slechte prognose
17
Q

Wat is het leukemisch stamcelconcept?

A

Leukemie ontstaat d genetische defecten in bloedvormende stamcellen agv exogene en erfelijke factoren.

18
Q

Wat is de clonale achitectuur? Hoe bepaal je deze?

A

Met next generation sequencing bepalen welke mutaties voorkomen
- driver mutatie: stamcel word leukemisch
- sublonale(cluster) mutatie
- recidief(relapse) mutatie: nieuwe mutaties in subclonale mutaties
Tijdens behandeling verdwijnen mutaties. Bij een recidief kijken welke subclonale mutaties verantwoordelijk.

19
Q

Wat is clonale hematopoiese?

A

Bij sommige oudere patiënten zijn al driver/passenger mutaties aanwezig, verhoogd risico op hematologische kanker.

20
Q

Wat is het belang van cytogenetica en moleculaire diagnostiek bij leukemie?

A
  • afwijking chromosomen
  • detecteren gendefecten en residuele ziekte na behandeling
    Indicatie prognose.
21
Q

Wat zijn de verschillen tussen benigne en maligne tumoren?

A
  • langzame/snelle groei
  • geen/wel metastasen
  • geen/wel invasieve groei
  • goede/slechte overleving
22
Q

Welke soorten tumoren zijn er?

A

Maligne
- Carcinoom= epitheel
- Adeno-
- Plaveisel-
- Ongedifferentieerd
- Lymfoom= hematologisch
- Sarcoom= bindweefsel, steunweefsel

Beningne
- pre-maligne: dysplasie, carcinoma in-situ
- Adenomen: klierweefsel
- Papilloom: vertakkend en exofytische groei

23
Q

Hoe herken je dysplasie? Wanneer is het een carcinoom?

A

Grote, hyperchromatische kernen, cellen op elkaar, polymorf
Normale architectuur weg
Als de cellen niet meer op een lijn zitten(basaalmembraan)

24
Q

Hoe is de opbouw van mammaweefsel?

A

Acini met afvoerbuizen(beide tweelagig)
- binnenkant luminale cel(maakt lactaat) en buitenkant myoepitheliale cel
Ducten komen uit op ductus lactiferi, vormen lobulus
Lobuli worden door vet en bindweefsel gescheiden

25
Q

Bij welke weefsels komen preferentieel adenocarcinomen voor?

A

Mamma en endocervix(exocervix bestaat uit plaveiselepitheel).

26
Q

Welke typen carcinomen komen er in de long voor? Welke indeling word er in de praktijk gebruikt en waarom?

A
  • Plaveiselcelcarcinoom
  • Adenocarcinoom
  • Grootcellig carcinoom
  • Kleincellig carcinoom
    Praktijk: (niet)kleincellig carcinoom → niet-kleincellig kan soms chirurgisch verwijderd worden en betere prognose, kleincellig zaaien vroeg uit en gevoelig voor chemo
27
Q

Waarom duurt het bij longtumoren lang voordat er symptomen zijn?

A

Die treden pas op als de tumor een bepaalde grootte is en dat duurt enkele jaren.
Veranderd hoestpatroon, meer slijm, infectie, algemene klachten, hemaptoe.

28
Q

Wat zijn paraneoplastische verschijnselen?

A

Verschijnselen elders in het lichaam agv bioactieve stoffen gemaakt door tumor, bv horlogenagels en hypercalciemie.

29
Q

Wat zie je bij bloed en beenmerg bij acute myeloide leukemie?

A

Hypercellulair bloed/beenmerg met een homogeen beeld met blasten

30
Q

Hoe herken je chronische myeloide leukemie in bloed/beenmerg?

A

Hypercellulair en heterogeen beeld met rijpe granulocyten en blasten
Meer trombo’s, perifere toename leuko’s

31
Q

Wat is multipel myeloom? Hoe herken je het in bloed/beenmerg?

A

Geen afwijking bloed
Beenmerg: ophoping afwijkende B-lymocyten
Klonale expansie abnormale plasmacellen met leasies in wervelkolom en schedel

32
Q

Hoe herken je een chronische lymfatische leukemie in bloed/beenmerg?

A

Hypercellulair en homogeen beeld met kleine lymfocyten
In het bloed veel kapotte cellen
Een B-cel met kappa/labda lichte kete IgG gaat ongecontroleerd delen waardoor alle cellen identiek zijn

33
Q

Wat is het verschil tussen rijpe en onrijpe voorlopercellen?

A
  • groot/klein
  • nucleoli/geen nucleoli
  • dispers/condensed chromatine
  • basofiel cytoplasma/acidofiel cytoplasma
  • groot/klein kern:cytoplasma
34
Q

Waarvoor is de sluis van het ministerie van VWS bedoeld?

A

Om nieuwe medicijnen goedkoper aan het basispaket toe te voegen.