WDD3 - week 6 Flashcards

1
Q

rol van dopamine

A

Dopamine signaleert voorspellingsfout - dit maakt overtuiging
Dopamine betrokken bij gevaar, leren, verwerking belonende en aversieve stimulie (in basale kernen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fasische activiteit dopamine

A

na beloning
voorspellingsfout dan dopamine vrij. Dus bij 0 procent kans op beloning en dan toch beloning komt heel veel dopamine vrij, hoog beloning gevoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Tonische activiteit dopamine

A

na beloning is hoogst rond 50%; meest alert en gespannen wanneer je niet zeker weet

voor opletten en nieuwe bevindingen waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Volgorde ontstaan psychose:

A
  • fenomenologie (subjectieve ervaring patienten) door aandacht voor te veel prikkels en waan
  • Eerste psychose – verlies van agency en controle over grenzen
  • Een radicale herschikking van de wereld, gedomineerd door emoties
    Gaat meer over ervaren dan over denken
    Verminderd basaal zelfgevoel bij psychose. Verder ook hyperreflexiviteit, wanen, hallucinaties, negatieve symptomen, desorganisatie.
    Deze zelfstoornissen zijn een trait met fluctuatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontstaan van basale zelfgevoel

A

door affectieve verwerking van ervaringen of multisensorische integratie. Klopt wanneer geen voorspellingsfouten optreden. verder predictive coding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

schizofreniepatienten woonomgeving en zorg

A

Schizofrenie; grootste deel woont bij vrienden of familie, heel klein deel beschermd of in ziekenhuis
Grootste deel ontvangt ambulante zorg, kleiner deel zonder, kleinste deel klinisch of zeer intensieve zorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

aandeel mentale ziektes in gezondheidszorg

A

Van ziektes die leven beinvloeden is het het grootste deel rond 20j door mentale ziektes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verdeling schizofrenie leeftijd en geslacht

A

Meer mannen. Bij mannen vooral rond 18-30, bij vrouwen na menopauze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Life time prevalentie psychotische verschijnselen;

A

is ongeveer 7 procent. 3 procent zonder problemen, 3 procent psychose, 0.7 procent schizofrenie. Niet iedereen behandeling nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pre pulse inhibition

A

is schrikreactie. Hard geluid, schrikken. Prepulse dan minder schrik. Schizofrenie hebben niet die prepulse inhibitie, reageren altijd alsof ie nieuw is. Heeft te maken met sensory gating; niet negeren prikkels.
Dopaminehypothese – verhoogde striatale release – meer betekenis- psychose. Probleem zit in release; meer vrij. Antipsychotica remt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke hersengebieden zijn actiever en minder actief bij psychose?

A

Eerst hypocorticaal dan hypersubcorticaal

hypo corticaal
vlak affect
teruggetrokken

hyper subcorticaal
Verhoogde importantie
waaneming: hallucinaties
gedachten: wanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is het probleem met dopamine in schizofrenie?

A

te hoge release

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gevoel bij Paranoidie en gevolgen voor gedrag

A

Territorium bedreigd: dreiging - territorium te klein voor zelf, te groot voor ander - grenzen onvoldoende stevig

Gevolg:
Terugtrekken, vluchten
Waakzaamheid
Versterken grenzen [barricades]
Imponeergedrag
Agressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Therapeutische attitude bij paranoidie

A

Bedreigde territorium respecteren
Bescheidenheid, beheersing, helderheid
Zorgvuldig vormgeven van eigen territoriaal gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

uitkomst paranoide episode goed of slecht

A

meestal goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

behandeldoelen bij paranoidie

A

Hoop
II. Zelfvertrouwen
III. Samenwerken
IV. No drugs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Behandelingen voor verbeteren van zelfvertrouwen bij psychose/schizofrenie

A
  • Psychoeducatie
  • Acceptance en commitment training
  • Individual placement support
  • Gezins interventie
  • Fitness
  • Lotgenoten contact
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

problemen met zelfvertrouwen bij schizofrenie

A

niet snappen
angst
somber
onbegrip sociale interactie
piekeren
buitengesloten voelen
bijwerkingen AP
isolement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

assertive community treatment

A

bij schizofrenie stoornissen
Multidisciplinair
Contact krijgen en houden
7 X 24 uur
Caseload 20
Zorg aan huis
Praktisch en zelfmanagement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

effect cannabis op psychose

A

lokt uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

effecten antipsychotica en dosering

A

Antipsychotica werken heel goed; verbetering en preventie recidief
Er is een therapeutisch venster – niet alles stilleggen want dan parkinson (extrapiramidale bijwerkingen haloperidol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

welke soort antipsychotica is het meest effectief?

A

clozapine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

gewichtstoename bij welke antipsychotica het meest

A

olanzapine
clozapine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

redenen om antipsychotica niet te nemen

A

zombiegevoel
onprettig gevoel
somber/weinig zelfvertrouwen
niet helder nadenken
alles lijkt grijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

welk percentage dopamine bezetting is optimaal bij behandeling van schizofrenie met antipsychotica?

A

60-70%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

waarom is subjectieve beleving bij schizofrenie belangrijk

A

Vroege verbetering subjectieve ervaring voorspelt symptomatische remissie gedurende 5 jaar follow-up

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wanneer stoppen met antipsychotica

A

Stoppen met antipsychotica?
Na een 1e episode indien:
1. Remissie bereikt is
2. Patient en familie bereid zijn tot monitoring
3. Direct contact met behandelaar bij terugval
gewaarborgd is
4. Geen gevaarlijk gedrag tijdens psychose
5. Patienten en familie aanvaarden dat de kans op
recidief psychose 2 maal zo groot is [14% 28%]
6. Accepteer dat de kans op succesvol stoppen 20% is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat vergroot de kans op een psychose

A

migratie
grote stad
cannabis
misbruik
trauma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Genetica bipolaire stoornis

A
  • erfelijkheid; Algemene populatie 0.5-1.5% bipolair, eerstegraads fam 5-10%, monozygote tweeling 40-70%
  • Ook verhoogd risico recidiverende depressieve stoornis, schizofrenie en schizoaffectieve stoornis (bij fam)
  • Geen mendeliaanse overerving, multifactorieel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Catecholamines (CA) rol in bipolaire stoornis

A

noradrenaline en dopamine
* Verlaagd in serum en urine bij depressieve episode, verhoogd bij manie
* Toename depressie en afname manie bij remming synthese CA
* Gunstig effect op depressie episode bij antidepressiva + CA heropname remmer
* Risico op manie inductie bij cocaine en amfetamine door toename CA afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Serotonine rol in bipolaire stoornis

A
  • Verlaagd in bipolair door minder transporter activiteit en minder signaal overdracht
    *Verminderde afbraakproducten van serotonine in CSF bij bipolaire
    stoornissen
    *Afgezwakte response van serotonine na prolactinetoediening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

GABA rol in bipolaire stoornis

A
  • Verlaagd bij depressieve episode
  • Minder GABA cellen in hersenschors bipolair
  • Positief effect van middlen die op deze receptorn werken (benzodiazepine en anticonvulsitiva)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

BDNF functie ontwikkeling en volwassenen

A

Functie tijdens ontwikkeling:
*Neurogenese
*Beschermend functie neuronen
*Maturatie neuronen
Functie in volwassenen
*Synaptische plasticiteit
*Dendritische groei
*Lange termijn geheugen consolidatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Bij bipolair BDNF

A
  • Afgenomen in serum in depressieve en manische episoden, niet in euthyme fase. Hoger is gunstiger beloop
  • Negatieve gebeurtenissen en trauma dan lager BDNF
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hersenstructuur bipolair

A
  • Niet afgenomen volume (per individu, wel bij grote groepen)
  • Toegenomen aantal witte stof laesies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

verschil bipolair type 1 en 2

A

Bipolair 1 is manie en eventuele depressies, 2 is hypomanie en eventuele depressies en 2 heeft langere en extremere depressieve episodes
* Bij 1 meer uitgesproken verschillen meetbaar in hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Duur bipolaire stoornis en corticale dikte –

A

langere duur stoornis dan minder corticale dikte. Effect van behandeling – langere behandeling dan minder hersenafwijkingen in cortex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Emotieregulatie circuit afwijkingen bipolaire stoornis

A
  • Toenama amygdala functie (net als angst, depressie, niet speciefiek dus)
  • Ventrolaterale prefrontale cortex minder actief (ook niet specifiek)
  • Connectiviteit en frontale gebieden minder goed verbonden, gaat samen met afname grijze stof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

hoe is het beloningssysteem verstoord bij bipolaire stoornis

A
  • Meer activiteit ventraal striatum, ventrolaterale prefrontale cortex en orbitofrontale cortex. Communicatie verstoord door afname grijze stof
40
Q

Biologisch ritme effect op bipolaire stoornissen

A
  • Zeitgebers hebben invloed op beloop stoornis; circadiaan ritme, zonsopkomst en ondergang, sociale contacten.
  • Risico door zwanger, bevalling en menopauze door hormonale veranderingen – episode uitlokking
41
Q

Psychologische aspecten van bipolaire stoornissen

A
  • Vroege negatieve omgeving; eerder ontstaan, ernstiger beloop
  • Recente negatieve gebeurtenissen; depressieve episode
  • Recente positeve gebeurtenis; (hypo)manische episode
42
Q

Euthym

A

geen depressie en geen manie

43
Q

hoe groot is de kans op suicide bij bipolaire stoornis

A

In depressieve episode hoge kans op suicide, hoger dan bij een depressie

44
Q

5R en 1S: response, remissie, relapse, recovery, recurrence, switch.

A

Response bij manie = minimaal 50% afname manische symptomen. Bijna helemaal over dan spreken van remissie. Ook functioneel hersel dan spreken we van recovery. Terugval voor het herstel is bereikt dan is dat een relapse. Recurrence is echt het ontstaan van een nieuwe episode na herstel (na langere tijd).

45
Q

Doel behandeling manische episode

A
  • Remissie
  • Voorkomen relapse
  • Voorkomen switch naar depressieve episode
  • Optimaliseren compliance, minimaliseren bijwerkingen
46
Q

Behandeling manie

A
  • Stop antidepressivum
  • Optimaliseren onderhoudsbehandeling (hoger lithium bv)
  • Eerste keuze; haloperidol, risperidone, olanzapine of quetiapine (antipsychotica, ook al is het zonder psychotische kenmerken)
  • Benzodiazepine vaak er bij nodig tegen agitatie en slaapdeprivatie
  • Evalueer na 2 weken – dan verwacht je effect, bij geen effect switchen
  • Bij remissie dan 8 weken doorbehandelen en onderhoudsbehandeling overwegen
    TENTAMEN
47
Q

hoe snel kan recovery bereikt worden bij manische en depressieve episode van bipolaire stoornis

A

manie 4
depressie 8

48
Q

doel behandeling depressieve episode van bipolaire stoornis

A

Doel:
*Remissie depressieve episode
*Voorkomen switch naar (hypo)manie
*Voorkomen relapse (terugval) depressie
*Optimaliseren compliance, minimaliseren
bijwerkingen

49
Q

Behandeling depressieve episode bipolaire stoornis

A
  • Onderscheiden 1 en 2 (2 kannog met antidepressiva, 1 niet)
  • Eerste keuze antipsychoticum; quetiapine of olanzapine +fluoxetine (lithium bij matige depressie)
  • Benzodiazepine weer tegen angst en slaapstoornissen
  • Evalueren na 4-6 weken (niet al na 2 zoals bij manie
  • Bij remissie behandel je 8 weken door en overweeg je weer onderhoudsbehandeling
    TENTAMEN
50
Q

Rapid cycling

A

meer dan 4 episodes per jaar bipolaire stoornis
* Stop middelen misbruik
* Stop antidepressiva (TCA vooral)
* Schildklierfunctie testen
* Optimaliseren odnerhoudsbehandeling
* Minder goede prognose

51
Q

behandeling gemengde periode

A

Gemengde episode net zo behandelen als manie. Wel extra alert zijn op suicidaliteit

52
Q

Onderhoudsbehandeling bipolaire stoornis doel:

A
  • Voorkomen recurrence depressie en hypo)manie en rapid cycling
  • Optimaliseren compliance, minimaliseren bijwerkingen
  • Bevorderen functioneel herstel
  • NIET bij iedereen starten! Afh van episodes
53
Q

Indicatie onderhoudsbehandeling

A
  • Aantal doorgemaakte episodes
  • Ernst
  • Familiare belasting
  • Wens van de patiënt
    lithium, olanzapine, quetidapine
54
Q

lithuim werking, indicatie, bijwerkingen

A

remming inositol (second messenger) -> remming signaal → stabilisatie van stemming

polyurie, dorst, diabetes insipidus, nierfunctiestoornis, moe, tremor, spierzwakte, delerium

55
Q

lithium indicatie

A

Indicatie:
*Onderhoudsbehandeling bipolaire stoornis 1stekeuze
*(Behandeling manische en depressieve episode geen 1stekeuze)

56
Q

lithium bijwerkingen

A

Belangrijke bijwerkingen:
*Dorst, polyurie, vermoeidheid, tremor, spierzwakte
*Diabetes Insipidus
*Nierfunctiestoornissen
*Hypothyreoïdie
*Ouderen: delirium

57
Q

quetiapine werkingsmechanisme

A

*Dopamine D2 receptor antagonist
*Partiele 5-HT2 receptor agonist

58
Q

quetiapine indicaties

A

Indicatie bij bipolaire stoornissen:
*Onderhoudsbehandeling (tweede keuze)
*Behandeling manische episode (eerste keuze)
*Behandeling depressieve episode (eerste keuze)

59
Q

quetiapine bijwerkingen

A

Belangrijkste bijwerkingen:
*Somnolentie
*Duizeligheid
*Hoofdpijn
*Droge mond
*Gewichtstoename inclusief DM en metabool syndroom

60
Q

olanzapine werking

A

Werkingsmechanisme:
*Antipsychoticum met een blokkerende werking op receptoren voor
serotonine (o.a. 5HT2A/2Cen 5HT₃), dopamine (D1t/m5), muscarine (m1t/m5),
adrenerge (α1) en histamine (H1).

61
Q

olanzapine indicatie

A

Indicatie bij bipolaire stoornissen:
*Onderhoudsbehandeling (tweede keuze)
*Behandeling manische episode (eerste keuze)
*Behandeling depressieve episode icm fluoxetine (eerste keuze)

62
Q

olanzapine bijwerkingen

A

Belangrijkste bijwerkingen:
*Somnolentie
*Orthostatische hypotensie
*Gewichtstoename inclusief DM en metabool syndroom

63
Q

psychologische behandelingen bipolaire stoornis

A

depressieve episode:
*Cognitieve gedragstherapie (CGT)
*Interpersoonlijke therapie (IPT)

Onderhoudsfase:
*Psychoeducatie
*Interpersoonlijke en sociaal ritmetherapie (IP-
SRT)

64
Q

middel/medicatie wat een manie kan veroorzaken:

A

Cocaïne, amfetamine, antidepressiva (vooral TCA’s), corticosteroïde, anabole steroïden, dopamineagonisten, sympathicomimetica, schildklierhormoon

65
Q

onderscheid tussen bipolaire I stoornis met psychotische symptomen gedurende de manische episode en schizoaffectieve stoornis van het bipolaire subtype?

A

Bij een schizoaffectieve stoornis is er een periode van minimaal 2 weken waarin wanen of hallucinaties aanwezig zijn zonder prominente symptomen van een stemmingsstoornis.
Daarnaast eventueel stemmingsincongruentie van wanen meer passend bij schizoaffectieve stoornis.

66
Q

meten van effect van behandeling manie

A

Observatie klinische beloop met name of er response optreed op manische en psychotische symptomen. Ook moet men alert zijn voor het ontstaan van een ‘switch’ naar de depressieve pool. Tevens moeten bijwerkingen gemonitord worden. Gebruik van gestandaardiseerde instrumenten zoals de YMRS en HDRS kan bijdragend zijn

67
Q

Welke lithium spiegel streeft je na bij onderhoudsbehandeling bipolaire stoornis?

A

0.6-0.8 mg/L

68
Q

Welke lab controles voer je tijdens de behandeling met lithium uit?

A

na 3 maanden nierfunctie, schildklierfunctie, bloedbeeld, elektrolyten
daarna 6 maandelijks. Tevens jaarlijks buikomvang, gewicht, glucose, lipidespectrum.

69
Q

kenmerken die wijzen op bipolaire stoornis

A

Aanwezigheid psychomotore retardatie en hypersomnolentie in huidige episode. Snel begin van
huidige episode en snel einde van voorgaande episode. Eerste episode op jonge leeftijd.
Eerdere post-partum depressie. Frequente episodes. Mogelijk positieve familie anamnese.

70
Q

eerste keuze bij biplolaire depressie

A

Quetiapine of combinatie olanzapine + fluoxetine

71
Q

mogelijke behandeling bipolaire 2 stoornis

A

Monotherapie met antidepressivum kan ook overwogen worden bij bipolaire II stoornis

72
Q

welke oorzaak moet als eerste uitgesloten worden bij een psychose

A

middelengebruik

73
Q

Psychose behandeling

A
  • Begint met voorlichting patiënt en naasten; info stoornis, epidemiologie, etiologie, behandeling
  • Psycho educatie door hele behandeling herhaald - Dit zorgt voor acceptatie patiënt en naasten, comliance, bestrijden stigma en zelf stigma, vergrote zelfvertrouwen, correctie irrationele ideeen/verwachtingen, shared decision making
    Antipsychotica bij psychosestoornissen: blokkeren D2 (en remmen dopaminerge neurotransmissie) – minder salience – minder erkenning stimulus
74
Q

hoe snel werken antipsychotica

A

binnen een paar uur

75
Q

Waarom voorzichtig met dosering antipsychotica:

A

De remming dopamine is niet selectief, dit geeft complete remming infoverwerking, kan leiden tot induceren of verergeren secundaire negatieve symptomen

76
Q

Psychologische interventies psychoses

A
  • Cognitieve gedragstherapie
  • Gezinsinterventies
  • Psychomotorische therapie
  • Niet evidence based: muziek, counseling en steunende psychotherapie, coping bij hallucinaties, cognitieve remediatie
77
Q

Ontstaan recidief psychose

A

door stoppen antipsychotica (nummer 1), stress. Hebben zelfde inhoud omdat het in geheugen zit

78
Q

Schizofrenie DSM5

A
  • A. Twee (of meer) van de volgende kenmerken, waarvan elk in een periode van één maand een significant deel van de tijd aanwezig is: (minimaal 1,2 of 3)
    1. wanen, 2. hallucinaties, 3. gedesorganiseerd spreken, 4. ernstig gedesorganiseerd of katatoon gedrag, 5. negatieve symptomen.
  • Voor groot deel van tijd functioneren onder normaal niveau.
  • Minimaal 6 maanden ononderbroken, minstens 1 maand criterium a en mogelijke prodromale/restsymptomen. Tijdens restfase kan alleen negatieve symptomen of twee afgezwakte symptomen uit A.
79
Q

Schizofreniforme stoornis DSM5

A
  • A. Twee (of meer) van de volgende kenmerken, waarvan elk in een periode van één maand een significant deel van de tijd aanwezig is: (minimaal 1,2 of 3)
    1. wanen, 2. hallucinaties, 3. gedesorganiseerd spreken, 4. ernstig gedesorganiseerd of katatoon gedrag, 5. negatieve symptomen
  • Duurt minder dan 6 maanden, meer dan 1 maand
80
Q

Schizoaffectieve stoornis DSM5

A
  • kenmerken:
    1. wanen, 2. hallucinaties, 3. gedesorganiseerd spreken, 4. ernstig gedesorganiseerd of katatoon gedrag, 5. negatieve symptomen
  • Ononderbroeken depressieve of manische stemming
  • Twee of meer weken hallucinaties of wanen in afwezigheid van depressie of manie
  • Symptomen in grootste deel actieve en restfase aanwezig
81
Q

Waanstoornis DSM5

A
  • Een of meer wanen
  • Minimaal een maand
  • NIET aan criterium A schizofrenie voldaan
  • Functioneren niet duidelijk beperkt, gedrag niet bizar
82
Q

Kortdurende psychotische stoornis DSM5

A
  • Twee (of meer) van de volgende kenmerken, waarvan elk in een periode van één maand een significant deel van de tijd aanwezig is: (minimaal 1,2 of 3)
  • Minimaal een dag, max een maand, volledige terugkeer functioneren
83
Q

Katatonie DSM5

A
  • Stupor: geen psychomotorische activiteit; geen actieve interactie met de omgeving
  • Catalepsie: het passief laten innemen van een houding die tegen de zwaartekracht in wordt volgehouden
  • Wasachtige buigzaamheid (Flexibilitas cerea): lichte, gelijkblijvende weerstand tegen het in een andere houding plaatsen door de onderzoeker
  • Mutisme: nauwelijks of geen verbale respons (tenzij afasie)
  • Negativisme: verzet tegen of geen reactie op instructies of externe stimuli
  • Poseren: spontaan en actief vasthouden van een houding tegen de zwaartekracht in
  • Motorische maniërismen: vreemde, overdreven karikaturen van normale handelingen
  • Motorische stereotypieën: repeterende, abnormaal frequente, niet-doelgerichte bewegingen
  • Agitatie: agitatie niet onder invloed van externe stimuli
  • Grimasseren: gemaniëreerde, bizarre, overdreven bewegingen van het gelaat die automatisch tot stand lijken te komen
  • Echolalie: anderen napraten
  • Echopraxie: bewegingen van anderen nadoen
84
Q

Psychotische stoornis door middel/medicatie DSM5

A
  • Aanwezigheid van een of beide: wanen, hallucinaties
  • Symptomen ontstaan tijdens/kort na intoxicatie of onttrekking
  • Bekend dat geneesmiddel dit als bijwerking heeft
85
Q

Verschil schizofrenie en psychose –

A

schizofrenie is classificatie, psychose is een psychische toestand
Schizofrenie eerst negatieve symptomen, dan positief

86
Q

Motivational salience

A

waar jij aandacht aan geeft en door gedreven wordt
bepaalt beslissingen doordat beslissingen zijn gericht op hoe je het in de toekomst het beste kan aanpakken in deze situatie (voorspelling toekomst met kennis verleden)

87
Q

volgorde ontstaan psychose

A

Dopmaminerg systeem ontregeld dan meer dopamine bij psychose, meer gaat opvallen,krijgen meer betekenis. In eerste fase psychose is een verhoogd betekenisbesef – piekeren. Volgende fase constructie vormen waardoor waanachtige ideeen overgaan tot wanen die niet meer te veranderen zijn – waanrust.

88
Q

waardoor geven hallucinaties het gevoel controle te verliezen? waardoor wanen controle?

A

omdat ze opdrachten kunnen geven
wanen lijken gecontroleerder, kan alleen zorgen voor afzondering doordat waanrustidee niet wordt gedeeld

89
Q

hoe lang moet antipsychotica worden gecontinueerd na volledig herstel?

A

continueren in therapeutische dosering (geen indicatie hoe lang)

90
Q

Manische episode

A

grootheidswanen met ernstige oordeelssymptomen. Vaak afwezig ziekte besef geeft ontremming, niet voor rede vatbaar en kan zichzelf/omgeving schade toedoen. Soms opname nodig.

91
Q

Hypomanische episoden

A

soms positief gezien vanwege een toegenomen activiteit en creativiteit, gevoel ‘eindelijk weer echt te leven’. Rapid cycling (wanneer minstens vier episoden in een jaar voorkomen) is moeilijk te behandelen

92
Q

Depressieve episode

A

vaak lastig om te onderscheiden of depressiesymptomen horen bij een depressieve of bij een bipolaire stoornis; gemaakt door de eerdere aanwezigheid van (hypo)manische episoden.

93
Q

Gemengde episode

A

zo vaak afwisselen/tegelijk hebben van manisch en depressief dat niet een van beide op voorgrond staat

94
Q

Wat kan helpen naast anamnese bij stellen diagnose biplaire stoornis:

A

heteroanamnese (vooral over hypomane)
retrospectieve life chart

95
Q

publiek stigma

A

stigmatisering vanuit de maatschappij

96
Q

zelfstigma

A

waarbij personen in kwestie de negatieve oordelen van anderen hebben verinnerlijkt

97
Q

structureel stigma

A

ongelijkheid in de cultuur en wet- en regelgeving