vocabulaire 1.5 des phrases Flashcards
allen samen handelen
agir tous ensamble
Waarover gaat het?
De quoi s’argit-il?
Dat moet een fout zijn.
Il doit s’argir d’une erreur.
een oud-leerling van de school
un ancien élève de l’ecole
een oud-minister
un ancien ministre
een les leren
apprendre une leçon
vanbuiten leren
apprendre par coeur
leren schrijven
apprendre à écrire
op een stoel gaan zitten
s’asseoir sur une chaise
Ik zit op de grond.
Je suis assis(e) par terre.
Het regent veel en vaak.
Il pleut beacoup et souvent.
een arm opheffen
lever un bras
een arm laten zakken
baisser un bras
een arm geven
se donner le bras
zijn gewoontes veranderen
changer ses habitudes
van T-shirt veranderen
changer de T-shirt
van naam wisselen
changer de nom
zich omkleden om uit te gaan
se changer pour sortir
een bedrijfsleider
un chef d’entreprise
tot baas benoemd worden
être nommé chef
Vijf is gelijk aan zes min één.
Cinq égale six moins un.
zijn hart klopt snel
son coeur bat vite
een raad geven
donner un conseil
een strijd voortzetten
continuer un combat
doorgaat met regenen
continuer de pleuvoir
beslissen om op vakantie te vertrekken
décider de partir en vacances
raad vragen bij iemand
prendre conseil auprés de qqn
beslissen om van werk te veranderen
se décider à changer de travail
zonder enige twijfel
sans aucun doute
wellicht
sans doute
twijfels hebben over iets
avoir un doute au sujet de qqn
er blijft twijfel bestaan
Un doute subsiste.
een effect hebben
avoir un effet
een verband van oorzaak en gevolg
un rapport de cause à effet
in euro betalen
payer en euros
de verborgen zijde
la face cachée
de noordkant van de berg
la face nord de la montagne
een film maken
tourner un film
naar een film kijken
regarder un film
de oudste zoon
le fils ainé
de enige zoon
le fils unique
Dit is onze jongste zoon.
C’est notre fils cadet.
een herrinering bewaren aan iets
garder un souvenir de qqch
sil blijven/zwijgen
garder le silance
bewaard worden in de koelkast
se garder dans le frigo
een regering vormen
former un gouvernement
een rechtse regering
un gouvernement de droit
een linkse regering
un gouvernement de gauche
een zware inspanning leveren
faire un gros effort
een groot budget
un gros budget
een groot verschil
une grosse différence
een videospel
un jeu vidéo
een gratis spel
un jeu gratuit
een spel spelen
jouer un jeu
de krant lezen
lire le journal
een brochure lezen
lire une brochure
een aarderijkskundeboek
un livre sur la géographie
een boek uitgeven
publier un livre
brood eten
manger du pain
op restaurant eten
manger au restaurant
We eten te veel.
Nous mangeons trop.
koud gegeten worden
se manger froid
snel stappen/lopen
marcher vite
slenteren
marcher lentement
een minuut eerder
une minute avant
ongeveer een minuut
environ une minute
Geef me een minuutje.
Donnez-moi une minute.
op de bus stappen
monter dans le bus
een nationaal plan
un plan national
op nationaal niveau
au niveau national
de nationale regeringen
les governements nationaux
een zwarte broek
un pantalon noir
een pikdonkere hemel
un ciel noir
de kinderen bezighouden
occuper les enfants
een lokaal bezetten
occuper un local
zijn tuin onderhouden
s’occuper de son jardin
zich bezighouden met zijn zaken
s’occuper de ses affaires
volgende week verschijnen
paraitre la semaine prochaine
jong lijken
paraitre jeune
Het boek is verschenen.
Le livre est paru.
een factuur betalen
payer une facture
een som geld betalen
payer une somme d’argent
Ik zal morgen betalen.
Je paierai demain.
iemand leed berokkenen
faire de la peine à qqn
de bezoekers behagen
plaire aux visiteurs
Mijn ouders vinden het leuk.
Cela plait à mes parants.
Ik vind fietsen leuk.
Le vélo me plait.
genieten van het water
se plaire dans l’eau
in de volle zon
en plein soleil
in de openlucht
en plein air
Ik ken hem redelijk goed.
Je le connais plutôt bien.
de zak op de grond leggen
poser le sac par terre
een vraag stellen
poser une question
een voorwaarde stellen
poser une condition
zijn kandidatuur indienen
poser sa candidature
zich vragen stellen
se poser des questions
Il était pourtant pari à l’heure.
Hij was toch op tijd vertrokken.
de stad verlaten
quitter la ville
Het is tijd om afscheid te nemen.
C’est l’heure de se quitter.
een vriend terugbellen
rappeler un copain
zich zijn jeugd herinneren
se rappeler sa jeunessse
zich niets herinneren
ne se rappeler de rien
de klanten bedienen
servir les clients
tot niets dienen
ne servir à rien
een mes gebruiken
se servir d’un couteau
Wij zijn slechts met z’n drieën.
Nous sommes trois seulement
Had hij maar naar mij geluisterd!
Si seulement il m’avait écouté!
Ik zie haar vaak.
Je la vois souvent.
het logische vervolg
la suite logique
Let vooral op de hond.
Fais surtout attentoin au chien!
de juiste toon
le bon ton
De toon stijgt.
Le ton monte.
een bladzijde omslaan
tourner une page
iemand de rug toekeren
tourner le dos à qqn
goed werken/draaien
tourner rond
zich naar het publiek keren
se tourner vers le public
een menselijk gelaat
un visage humain
met bedenkt gelaat
le visage couvent