vocabulaire 1.2 des phrases Flashcards

1
Q

de enige manier

A

le seul moyen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het nieuwe jaar

A

la nouvelle anée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een jong kind

A

un jeune enfant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een hersenbreker

A

un casse⁻tête

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een groot meisje

A

une grande fille

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een enkele persoon

A

une seule personne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

op zaterdagavond

A

le samedi soir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het openbare plein

A

la place publique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een jonge vader

A

un jeune père

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de motor uitzetten

A

arrêter le moteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

naar zee gaan

A

partir à la mer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

al duizend woorden kennen

A

connaître déjà 1000 mots

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dezelfde naam

A

le même nom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hou je ogen gesloten!

A

Garde les yeux fermés!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

op dezelfde manier

A

de la même manière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een lange nacht

A

une longue nuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het culturele leven

A

la vie culturelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Zijn gezicht was eerst helemaal wit, en toen helemaal rood.

A

Son visage était d’abord tout blanc, puis tout rouge.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een helpende hand

A

un coup de main

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een halfuur

A

une demi-heure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een oude vrouw

A

une vieille femme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de schoon-/stiefmoeder

A

la belle-mère

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een uitstekend werk

A

un excellent travail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

nog vijf minuten wachten

A

attendre encore cinq minutes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een nieuw huis
une maison neuve
26
Eruit!
Sortez!
27
vorig jaar
l'année passée
28
de jonge vrouw
la jeune femme
29
hetzelfde
la même chose
30
de echte naam
le vrai nom
31
een klein land
un petit pays
32
Ik heb zijn vader gekend.
J'ai connu son père.
33
laat uitgaan
sortir tard
34
plotseling
tout à coup
35
omkomen bij een ongeval
mourir dans un accident
36
de rechterhand
la main droite
37
een centrale plaats
une place centrale
38
Het zal misschien sneeuwen.
Il neigera peut-être.
39
groot worden
devenir grand
40
zich afvragen of zij zal komen
se demander si elle viendra
41
het arme meisje
la pauvre fille
42
Dat is waar.
C'est vrai.
43
de werken stilleggen
arrêter les travaux
44
Het is mooi weer.
Il fait beau.
45
begrijpen wat de leeraar zegt
comprendre ce que le professeur dit
46
Alles is er minder duur.
Tout y est moins cher.
47
Hij is jong gestorven.
Il est mort jeune.
48
foto's bekijken
regarder des photos
49
een oud huis
une vieille maison
50
een korte nacht
une courte nuit
51
Hij drinkt veel te veel.
Il boit beaucoup trop.
52
de laatste keer
la dernière fois
53
het zevende jaar
la septième année
54
hetzelfde jaar
la même année
55
op tijd stoppen
s'arrêter à temps
56
de schoon-/stiefvader
le beau-père
57
een waargebeurd verhaal
une histoire vraie
58
hem iets laten doen
lui laisser faire qqch
59
Ze hebben vergaderd.
Ils ont tenu une réunion.
60
een uur van te voren
une heure avant
61
een enkele keer
une seule fois
62
een beroemde figuur
une tête célèbre
63
een onvergetelijk moment
un moment inoubliable
64
een telefoontje
un coup de fil
65
allemaal tegelijk
d'un seul coup
66
een geluid horen
entendre un bruit
67
een zwangere vrouw
une femme enceinte
68
het echte probleem
le vrai problème
69
goed op kunnen schieten met zijn vrienden
bien s'entendre avec ses amis
70
een mooi huis
une belle maison
71
het antwoord niet kennen
ne pas connaître la réponse
72
het beroepsleven
la vie active
73
terzelfdetijd
en même temps
74
iemand horen zingen
entendre qqn chanter
75
de juiste plaats
la bonne place
76
stoppen met spreken
arrêter de parler
77
Ik heb hoofdpijn.
J'ai mal à la tête.
78
een uurtje
une petit heure
79
een bejaarde/een oudere persoon
une personne âgée
80
de laatste dag van de vakantie
le dernier jour des vacances
81
plaats maken voor iets
faire place à qqch
82
elkaar kennen
se connaître
83
Ik heb drie zussen.
J'ai trois soeurs.
84
hulp vragen
demander de l'aide
85
naar een film kijken op tv
regarder un film à la télévision
86
het rechteroog
l'oeil droit
87
de grootvader
le grand-père
88
Bernard heten
s'appeler Bernard
89
een klein kind
un petit enfant
90
dezelfde persoon
la même personne
91
de grootmoeder
la grand-mère
92
een mooi geschenk
un beau cadeau
93
op dit moment
à l'heure actuelle
94
de arme landen
les pays pauvres
95
het linkeroog
l'oeil gauche
96
het kleine meisje
la petite fille
97
op tijd op school aankomen
arriver à l'heure à l'école
98
geld vragen
demander de l'argent
99
een mooie toekomst
un bel avenir
100
het beste moment
le meilleur moment
101
een kalenderjaar
une année civile
102
een klap krijgen
recevoir un coup
103
de linkerhand
la main gauche
104
als de tijd rijp is
le moment venu
105
Haar vriendinnen? Ik ken er weinig.
De ses copines? J'en connais peu.
106
Vertrek nu!
Pars maintenant!
107
de echte reden
la vrai raison
108
het lokale leven
la vie locale
109
een nieuwe leeraar
un nouveau professeur
110
het kantoor verlaten om vier uur
sortir du bureau à quatre heures
111
de politie opbellen
appeler la police
112
elkaar bekijken
se regarder
113
Hoe laat is het?
Quelle heure est-il?
114
de weg vragen
demander le chemin
115
een verrassing verwachten
s'attendre à une surprise
116
een grote klus
un gros travail
117
een vrijstaand huis
une maison individuelle
118
Gelukkig nieuwjaar!
Bonne année!
119
de nacht valt
la nuit tombe
120
de deur openhouden
tenir la porte ouverte
121
thuisblijven
rester à la maison
122
op vakantie gaan
partir en vacances