Voc 8 Flashcards
1
Q
ακολουθεω (+dat)
A
begeleiden, vergezellen
2
Q
οραω
A
zien
3
Q
καθοραω
A
opmerken
4
Q
αγορα, η
A
verzamelplaats, markt
5
Q
βαδιζω
A
lopen, te voet gaan, gaan
6
Q
λογος, ο
A
woord, uitspraak, tekst, argument, gesprek; rekenschap
7
Q
λογιζομαι
A
(be)rekenen, overwegen
8
Q
λογισμος, ο
A
(be)rekening, overweging
9
Q
απολογεομαι
A
zich verdedigen, een verdediging voeren
10
Q
φερω
A
dragen, brengen
11
Q
φερομαι
A
zich bewegen
12
Q
αναφερω
A
terugbrengen; terugvoeren op (εις/επι τι)
13
Q
διαφερω
A
verschillen van (+gen); uitmunten
14
Q
διαφερομαι
A
een meningsverschil hebben
15
Q
διαφορα, η
A
(menings)verschil