Voc 5 Flashcards
1
Q
αρχη, η
A
begin; heerschappij, macht
2
Q
αρχω (+gen)
A
beginnen met; heersen over
3
Q
αρχομαι (+gen)
A
beginnen met
4
Q
αρχων, -οντος, ο
A
bestuurder, archont
5
Q
αρχομαι/αρχω +ptc of inf
A
beginnen met/te…
6
Q
αρχαιος, -α, -ον
A
van vroeger, oud
7
Q
υπαρχω
A
beginnen; (voorhanden) zijn
8
Q
λειπω
A
achterlaten, verlaten, overlaten
9
Q
απολειπω
A
achterlaten, verlaten (trans)
achterblijven, tekort komen (intrans)
10
Q
εκλειπω
A
achterlaten, weglaten (trans)
ophouden, verdwijnen (intrans)
11
Q
ελλειπω
A
achterlaten, nalaten (trans); achterblijven, tekort schieten (intrans)
12
Q
επιλειπω
A
achterlaten, in de steek laten (trans); ontbreken (intrans)
13
Q
καταλειπω
A
achterlaten, verlaten
14
Q
παραλειπω
A
voorbij laten gaan, overslaan
15
Q
υπολειπω
A
achterlaten, overlaten