Voc 3 Flashcards
1
Q
νομιζω
A
menen, ervan overtuigd zijn (+aci)
beschouwen als (+2acc)
in ere houden
2
Q
διανοεομαι, aor διανοηθην
A
(be)denken; van plan zijn
3
Q
διανοια, η
A
denken; gedachte, plan
4
Q
οιομαι/οιμαι
A
menen
5
Q
δεω (+gen)
A
(iets) tekort komen, missen
6
Q
δει (+aci)
A
het is nodig dat…
7
Q
δει μοι (+gen)
A
ik heb gebrek aan iets
8
Q
δεομαι
A
iets nodig hebben (+gen)
iemand om iets verzoeken (+ gen pers&acc/gen rei)
9
Q
αξιος, -α, -ον
A
opwegend tegen iets, iets waard (+gen)
het waard om… (+inf)
10
Q
αξιοω
A
iemand iets waard achten (+acc&gen)
zich waardig achten om, er aanspraak op maken om (+aci)
11
Q
εργον, το
A
werk, daad
12
Q
τωι εργωι
A
in werkelijkheid, in feite
13
Q
εργαζομαι
A
werken
14
Q
αιτοις, -α, -ον (+gen)
A
verantwoordelijk (voor)
15
Q
αιτια, η
A
oorzaak, verantwoordelijkheid, schuld