Voc 1 Flashcards
πολυς, πολλη, πολυ
veel, groot, overvloedig
πολυ adv
veel, veruit
οι πολλοι
de meesten, de grote massa
πολλακις adv
vaak
ποιεω
doen, maken
ποιεομαι περι πολλου
veel geven om, van groot belang achten
εμποιεω
teweeg brengen bij, in
ανηρ, ανδρος, ο
man
ανδρεια, η
dapperheid
ανδρειος, -α, -ον
mannelijk, dapper
δικαστης, -ου, ο
lid van een juryrechtbank
δικαζω
recht spreken
δικαιος, -α, -ον
rechtvaardig, terecht, juist
δικαιοσυνη, η
rechtvaardigheid
δικαιοω
billijken, juist achten
πραγμα, -ατος, το
voorwerp, gebeurtenis, situatie, probleem, (politiek/zakelijk) belang, handeling
δικη, η
recht; proces; genoegdoening, straf
πραγματα παρεγω (+dat)
iemand moeilijkheden bezorgen
πραγματευομαι
ondernemen, zaken doen
πραξις, -εως, η
handeling, praktijk
πραττω
handelen, doen, bereiken
ευ/κακως πραττω
het goed/slecht maken
γιγνομαι
geboren worden, worden, ontstaan, gebeuren, plaatsvinden
εγγιγνομαι
ontstaan, gebeuren, plaatsvinden
εκγιγνομαι
ontstaan in, op
εκγιγνεται
ontstaan uit, afstammen van
επιγιγνομαι (2. +dat)
- ontstaan na iets anders
- overkomen (iemand) (van een gebeurtenis)
παραγιγνομαι (+dat)
bij iets komen/zijn; bijstaan, te hulp komen
περιγιγνομαι
de overhand krijgen (op, +gen)