Voc 4 Flashcards
1
Q
δεικνυμι
A
aanwijzen, (aan)tonen
aantonen dat (+ptc)
2
Q
αποδεικνυμι
A
tonen, laten zien; aantonen; aanstellen als (+2acc)
3
Q
αποδεικνυμαι
A
ten beste geven
4
Q
αποδεικνυμαι γνωμην
A
als zijn mening te kennen geven
5
Q
επιδεικνυμι
A
ten toon spreiden, demonstreren
6
Q
γυνη, γυναικος, η
A
vrouw
7
Q
διαφθειρω
A
vernielen; corrumperen, omkopen, ruïneren
8
Q
παις, παιδος, ο/η
A
kind; slaaf
9
Q
παιδιον, το
A
kindje, baby
10
Q
παιδεια, η
A
opvoeding, ontwikkeling
11
Q
παιδεοω
A
opvoeden
12
Q
εχθρος, -α, -ον
A
vijandig, gehaat
13
Q
εχθτρος, ο
A
tegenstander, tegenstrever
14
Q
εχθρα, η
A
tegenstanderschap, concurrentie
15
Q
πλην (+gen)
A
behalve